1.1Op 25 januari 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend bij verweerder voor bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur ten bedrage van € 240,02 en de kosten van verwijdering van de vloer in verband met oplevering van eisers voormalige woning aan de [adres 1] ten bedrage van € 1015,-. Eiser heeft bij deze aanvraag als woonplaats opgegeven [adres 2] .
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van verwijdering van de vloer afgewezen omdat eiser over voldoende middelen beschikt om zelf in deze kosten te voorzien. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser het grootste deel van de rekening, een bedrag van € 423,50 zelf kon voldoen. De overige kosten kan eiser dragen uit overige algemene middelen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser - onder wijziging van de grondslag - ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de aanvraag dient te worden afgewezen wegens de aanwezigheid van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW, zijnde een lening bij de Kredietbank Limburg. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat niet gebleken is dat er sprake is van een noodzakelijke verhuizing van eisers voormalige woning in [gemeente 1] naar [gemeente 2] . Er is volgens verweerder geen sprake van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij al ruim 15 jaar in een sociaal isolement leefde in [gemeente 1] als gevolg van depressies. Eisers verhuizing naar [gemeente 2] was daarin een doorbraak. Eiser heeft als gevolg van een ongeluk lichamelijke klachten en pijnen waardoor hij zeer beperkt is in zijn handelen en hij verzorging behoeft. Hij is door de gemeente [gemeente 2] vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Verweerder heeft aan eiser bijzondere bijstand voor verhuiskosten toegekend, te weten de kosten van verhuisbedrijf Keulen. Ten onrechte heeft verweerder alleen met het bedrag van € 423,50 gerekend. Een en ander betreft volgens eiser – mede gezien zijn beperkingen - noodzakelijke kosten. Een lening via de Kredietbank Limburg is volgens eiser geen voorliggende voorziening maar een lening. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn (medische) situatie een verzekeringsgeneeskundig rapport overgelegd.
5. De rechtbank overweegt (ambtshalve) als volgt.
6. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de PW bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De vraag waar iemand zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de PW dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
7. Gelet op de gedingstukken, waaronder onder meer eisers aanvraag van
25 januari 2016, woonde eiser ten tijde hier van belang, 25 januari 2016, feitelijk niet (meer) in [gemeente 1] maar in [gemeente 2] . Eiser heeft voorts niet betwist dat hij ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand voor onder meer de kosten van verwijdering van de vloer niet langer woonachtig was in de gemeente [gemeente 1] . Hieruit volgt dat eiser, gelet op artikel 40, eerste lid, van de PW, jegens verweerder geen recht had op bijzondere bijstand. Verweerder heeft dit niet onderkend. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 20 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:71. Nu eiser ten tijde van de aanvraag zijn woonplaats in [gemeente 2] had, had bij die gemeente zijn aanvraag moeten indienen. 8. Dat de kosten betrekking hebben op een woning in [gemeente 1] en/of deze kosten zijn gemaakt in de periode dat eiser nog in [gemeente 1] verbleef, zoals gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld, doet aan het voorgaande niet af. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4697) is de aanvraagdatum en niet de datum waarop de kosten, waarvoor bijstand wordt gevraagd, zich voordoen, bepalend voor het antwoord op de vraag welk college ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb), thans PW, bevoegd is die aanvraag in behandeling te nemen. Nu eiser ten tijde van de aanvraag zijn woonplaats had in [gemeente 2] , had bij die gemeente zijn aanvraag moeten indienen. Eisers beroep slaagt niet. 9. Nu het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust, is er sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek in de motivering met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren nu aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld (zie bijvoorbeeld CRvB 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2658). 10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.