ECLI:NL:RBLIM:2017:1760

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1805u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand en woonplaatsbepaling in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 27 februari 2017, staat de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand centraal. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van verwijdering van een vloer, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser ten tijde van de aanvraag geen woonplaats meer had in de gemeente waar hij de aanvraag indiende. Eiser had eerder bijzondere bijstand ontvangen voor verhuiskosten, maar zijn bijstandsuitkering was beëindigd na zijn verhuizing. De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment van de aanvraag feitelijk woonachtig was in een andere gemeente, en dat hij zijn aanvraag daar had moeten indienen. De rechtbank passeert een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de woonplaatsbepaling in het kader van de Wet werk en bijstand, en dat de aanvraagdatum bepalend is voor de bevoegdheid van het college om de aanvraag te behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB/ROE 16/1805

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.H.J.G. Borger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. E.M.H. Theunissen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van verwijdering van een vloer afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving een bijstandsuitkering van verweerder. Eiser heeft op
23 december 2015 bijzondere bijstand aangevraagd bij verweerder voor zijn verhuizing van zijn woning aan de [adres 1] naar een woning aan de [adres 2] . Verweerder heeft aan eiser bij besluit van
30 december 2015, bijzondere bijstand ten bedrage van € 1.350,- verleend voor de kosten van deze verhuizing. Verweerder heeft de bijstandsuitkering vervolgens met ingang van
12 januari 2016 beëindigd omdat eiser is verhuisd.
1.1
Op 25 januari 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend bij verweerder voor bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur ten bedrage van € 240,02 en de kosten van verwijdering van de vloer in verband met oplevering van eisers voormalige woning aan de [adres 1] ten bedrage van € 1015,-. Eiser heeft bij deze aanvraag als woonplaats opgegeven [adres 2] .
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van verwijdering van de vloer afgewezen omdat eiser over voldoende middelen beschikt om zelf in deze kosten te voorzien. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser het grootste deel van de rekening, een bedrag van € 423,50 zelf kon voldoen. De overige kosten kan eiser dragen uit overige algemene middelen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser - onder wijziging van de grondslag - ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de aanvraag dient te worden afgewezen wegens de aanwezigheid van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW, zijnde een lening bij de Kredietbank Limburg. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat niet gebleken is dat er sprake is van een noodzakelijke verhuizing van eisers voormalige woning in [gemeente 1] naar [gemeente 2] . Er is volgens verweerder geen sprake van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij al ruim 15 jaar in een sociaal isolement leefde in [gemeente 1] als gevolg van depressies. Eisers verhuizing naar [gemeente 2] was daarin een doorbraak. Eiser heeft als gevolg van een ongeluk lichamelijke klachten en pijnen waardoor hij zeer beperkt is in zijn handelen en hij verzorging behoeft. Hij is door de gemeente [gemeente 2] vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Verweerder heeft aan eiser bijzondere bijstand voor verhuiskosten toegekend, te weten de kosten van verhuisbedrijf Keulen. Ten onrechte heeft verweerder alleen met het bedrag van € 423,50 gerekend. Een en ander betreft volgens eiser – mede gezien zijn beperkingen - noodzakelijke kosten. Een lening via de Kredietbank Limburg is volgens eiser geen voorliggende voorziening maar een lening. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn (medische) situatie een verzekeringsgeneeskundig rapport overgelegd.
5. De rechtbank overweegt (ambtshalve) als volgt.
6. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de PW bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De vraag waar iemand zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de PW dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
7. Gelet op de gedingstukken, waaronder onder meer eisers aanvraag van
25 januari 2016, woonde eiser ten tijde hier van belang, 25 januari 2016, feitelijk niet (meer) in [gemeente 1] maar in [gemeente 2] . Eiser heeft voorts niet betwist dat hij ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand voor onder meer de kosten van verwijdering van de vloer niet langer woonachtig was in de gemeente [gemeente 1] . Hieruit volgt dat eiser, gelet op artikel 40, eerste lid, van de PW, jegens verweerder geen recht had op bijzondere bijstand. Verweerder heeft dit niet onderkend. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 20 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:71. Nu eiser ten tijde van de aanvraag zijn woonplaats in [gemeente 2] had, had bij die gemeente zijn aanvraag moeten indienen.
8. Dat de kosten betrekking hebben op een woning in [gemeente 1] en/of deze kosten zijn gemaakt in de periode dat eiser nog in [gemeente 1] verbleef, zoals gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld, doet aan het voorgaande niet af. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4697) is de aanvraagdatum en niet de datum waarop de kosten, waarvoor bijstand wordt gevraagd, zich voordoen, bepalend voor het antwoord op de vraag welk college ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb), thans PW, bevoegd is die aanvraag in behandeling te nemen. Nu eiser ten tijde van de aanvraag zijn woonplaats had in [gemeente 2] , had bij die gemeente zijn aanvraag moeten indienen. Eisers beroep slaagt niet.
9. Nu het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust, is er sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek in de motivering met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren nu aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld (zie bijvoorbeeld CRvB 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2658).
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2017.
griffier rechter
De griffier is buiten staat om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 februari 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.