ECLI:NL:CRVB:2016:2658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en woonplaatsbepaling
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 2 april 2014 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad stelt vast dat appellant en zijn partner, K, vanaf 1 september 2014 een gezamenlijke huishouding voerden in Schijndel, terwijl appellant bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande in Eindhoven. Dit leidde tot de conclusie dat appellant ten onrechte bijstand heeft ontvangen.
De Raad oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven terecht de bijstand heeft ingetrokken en een bedrag van € 1.678,65 heeft teruggevorderd. De Raad wijst erop dat de woonplaatsbepaling van appellant niet in Eindhoven was, wat betekent dat hij geen recht had op bijstand van die gemeente. De Raad concludeert dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant in de te beoordelen periode geen woonplaats had in Eindhoven. De rechtbank heeft dit niet onderkend, maar het motiveringsgebrek kan worden gepasseerd omdat appellant niet is benadeeld.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Y.J. Klik als voorzitter en G.M.G. Hink en G. van der Wiel als leden, in aanwezigheid van griffier A.M.C. de Vries.