ECLI:NL:RBLIM:2017:4011

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1557
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van disciplinaire maatregelen en plichtsverzuim van een centralist bij de GGD Zuid Limburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als centralist op de meldkamer van de GGD Zuid Limburg, en verweerder, het dagelijks bestuur van de GGD Zuid Limburg. Eiseres ontving een schriftelijke waarschuwing van verweerder wegens vermeend plichtsverzuim, omdat zij tijdens de dienst van haar partner, een ambulancechauffeur, telefonisch contact met hem had opgenomen. Verweerder stelde dat dit gedrag de patiëntveiligheid in gevaar had gebracht. Eiseres was van mening dat er geen sprake was van plichtsverzuim en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat het belgedrag van eiseres met haar partner niet als plichtsverzuim kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon worden verweten dat zij het telefoongesprek heeft beantwoord, aangezien zij niet wist dat haar partner op dat moment een patiënt vervoerde. De verantwoordelijkheid voor het inschatten van de situatie lag bij de ambulancechauffeur. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, herroepte het primaire besluit en oordeelde dat de waarschuwing ten onrechte was gegeven. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke richtlijnen en communicatie over plichtsverzuim en het gedrag van medewerkers in dienstverbanden waar patiëntveiligheid een cruciale rol speelt. De rechtbank stelde vast dat er geen overtredingen waren van de Gedragscode en dat er geen expliciete regels waren over privébelgedrag tijdens werktijd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/1557

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.W.M. Vonken),
en

het dagelijks bestuur van de GGD Zuid Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L.M. van de Laar).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten eiseres geen disciplinaire straf op te leggen, maar een schriftelijke waarschuwing te geven.
Bij besluit van 30 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder [naam 1] en [naam 2] verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam in de functie van centralist op de meldkamer bij de GGD Zuid Limburg. De partner van eiseres, de heer [voorletters] [partner eiseres] (hierna: [partner eiseres]), was eveneens werkzaam bij verweerders organisatie in de functie van ambulancechauffeur.
2. Op 19 september 2015 heeft [partner eiseres] een patiënt en zijn echtgenote naar het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) vervoerd. Op 6 oktober 2015 heeft de echtgenote van deze patiënt (klaagster) een formele klacht ingediend tegen [partner eiseres]. Kort samengevat heeft [partner eiseres] volgens klaagster uitgebreid ge-sms-t tijdens het rijden, tot tweemaal toe niet handsfree gebeld (met eiseres), tijdens het bellen bijna de vangrail geraakt, en een gesprek met eiseres gevoerd waardoor hij midden op de weg stil moest blijven staan. Volgens klaagster heeft [partner eiseres] geen respect getoond voor haar en haar man, terwijl haar man ernstig ziek in de ambulance lag en hij allen in gevaar heeft gebracht door zijn gedrag.
3. Naar aanleiding van deze klacht is eiseres uitgenodigd voor een gesprek, welk gesprek heeft plaatsgevonden op 5 november 2015.
4. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 18 november 2015 eiseres in kennis gesteld van het voornemen haar een schriftelijke berisping op te leggen. Volgens verweerder heeft eiseres zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, inhoudende dat zij door haar handelen en haar houding en gedrag de patiëntveiligheid en die van de chauffeur en de verpleegkundige in gevaar heeft gebracht c.q. laten brengen. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat eiseres in de periode van 26 augustus 2015 tot 22 september 2015 drie keer met [partner eiseres] heeft gebeld, terwijl hij op dat moment in een ambulance reed. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de Gedragscode voor de medewerkers van de GGD Zuid Limburg (Gedragscode), waarin staat vermeld dat als uitgangspunt geldt dat collega’s, cliënten en opdrachtgevers moeten kunnen vertrouwen op de GGD. Door het handelen c.q. nalaten heeft eiseres er blijk van gegeven dat zij deze uitgangspunten heeft genegeerd, aldus verweerder.
5. Bij brief van 8 december 2015 heeft eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt en vervolgens op 6 januari 2016 heeft eiseres een mondelinge toelichting gegeven op de zienswijze.
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder onder meer het volgende meegedeeld:
“Het geheel overziend hebben wij besloten geen disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim op te leggen. Daarbij achten wij doorslaggevend dat u spijt heeft betuigd.
Dit neemt niet weg dat wat is geconstateerd, zeer ernstig is en blijft. Deze brief geldt daarom als een laatste waarschuwing. Bij herhaling van wat u wordt verweten dan wel bij vergelijkbaar handelen c.q. nalaten, zal wel een disciplinaire maatregel opgelegd worden.”.
7. Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij verweerder.
8. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De waarschuwing wordt door verweerder gehandhaafd. Verder is er volgens verweerder sprake van plichtsverzuim, zoals ook is vermeld in het voornemen van 18 november 2015. Dat het woord ‘plichtsverzuim’ niet expliciet is genoemd in het primaire besluit, doet hier volgens verweerder niet aan af. In het bestreden besluit heeft verweerder voorts expliciet bevestigd dat verweerder van mening is dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
9. Eiseres heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
10. De rechtbank ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of verweerder eiseres terecht heeft ontvangen in haar bezwaar.
11. Het is vaste rechtspraak dat het rechtspositionele belang van de ambtenaar rechtstreeks is betrokken bij (de schriftelijke vastlegging van) de vaststelling dat een ambtenaar zich in de termen van het toepasselijke rechtspositionele voorschrift aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. In dat geval gaat de vaststelling verder dan het hanteren van een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen, waartegen geen rechtsmiddel open staat. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 17 maart 2005 (ECLI:NL:CRVB:2015:AT3554). Ontbreekt een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim, dan is de waarschuwing uitsluitend als zo’n sturingsmiddel aan te merken en brengt zij geen wijziging in de rechtspositie van de betrokkene (zie de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX6392 en van 14 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:BI4834).
12. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat het bestreden besluit een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim bevat. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft onderbouwd dat ook in het primaire besluit de intentie bestond om in het geval van eiseres plichtsverzuim vast stellen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit dan ook terecht ontvankelijk verklaard.
13. Eiseres heeft in beroep onder meer aangevoerd dat er geen sprake is van enig plichtsverzuim.
14. Ingevolge artikel 16:1:1, tweede lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
15. Verweerder heeft in het verweerschrift nogmaals toegelicht waarom de aan eiseres verweten gedraging volgens verweerder plichtsverzuim oplevert en toerekenbaar is. Volgens verweerder hebben eiseres en [partner eiseres] meerdere malen tijdens ambulance-ritten getelefoneerd. Er is bovendien sprake van een relatie met het werk van eiseres, nu het plichtsverzuim betrekking heeft op een ambulance-rit. Naar de mening van verweerder had eiseres (als ambtenaar bij verweerders organisatie) kunnen weten dat dit gedrag niet aanvaardbaar is. Gezien de werkzaamheden van [partner eiseres] had eiseres moeten weten dat zij niet te allen tijde contact kan opnemen met hem, zeker in situaties waarin een patiënt mogelijk in levensgevaar is. Door toch meerdere malen te telefoneren met [partner eiseres], tijdens zijn werktijd, heeft eiseres zich niet gedragen als professioneel ambassadeur van de GGD Zuid Limburg. Verweerder is de mening toegedaan dat er wel degelijk sprake is van plichtsverzuim. Volgens verweerder had eiseres niet moeten proberen contact te hebben c.q. te houden met [partner eiseres], die op 19 september 2015 de ambulance met een patiënt bestuurde, aldus verweerder.
16. De rechtbank is van oordeel dat het belgedrag van eiseres met [partner eiseres] tijdens ambulanceritten door [partner eiseres] niet is te kwalificeren als plichtsverzuim. De ambulancerit van
19 september 2015 was de directe aanleiding voor de besluitvorming. Deze ambulancerit vond plaats vanaf (ongeveer) 14.15 uur. Uit de belgeschiedenis van het telefoonnummer van eiseres komt naar voren dat zij op dat moment geen telefonisch contact heeft opgenomen met [partner eiseres]. Uit de belgeschiedenis van het telefoonnummer van [partner eiseres] volgt dat hij om 14.22 uur gebeld heeft met het telefoonnummer van eiseres. Dit telefoongesprek duurde 2.10 minuten. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres niet verweten worden dat zij (in haar vrije tijd) het telefoontje heeft beantwoord van haar partner en kon zij op dat moment ook geen inschatting maken of het gepast was om te bellen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres, op het moment dat zij haar telefoon opnam, wist dat [partner eiseres] een patiënt vervoerde. Dat eiseres wist dat [partner eiseres] op dat moment dienst had, brengt niet met zich mee dat zij er daarom vanuit had moeten gaan dat [partner eiseres] niet kon bellen. De verantwoordelijkheid voor de inschatting of en hoe lang hij kon bellen lag bij [partner eiseres]. Hij was immers degene die belde. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres er geen verwijt van worden gemaakt dat [partner eiseres] het gesprek heeft laten plaatsvinden. Gezien het voorgaande is er dus geen sprake van gedrag waarvan eiseres had kunnen weten dat zij handelde in strijd met hetgeen van een goed ambtenaar wordt verwacht.
17. Verweerder heeft in het voornemen niet alleen verwezen naar de ambulancerit van 19 september 2015, maar (ook) in meer algemene zin gesteld dat eiseres in de periode van
26 augustus 2015 tot 22 september 2015 een aantal keren met [partner eiseres] heeft gebeld terwijl hij een rit uitvoerde. De rechtbank is van oordeel dat bellen onder diensttijd niet per definitie kan worden gekwalificeerd als plichtsverzuim. Niet gebleken is dat verweerder (beperkende) regels heeft vastgesteld dan wel in de Gedragscode melding heeft gemaakt over (privé)belgedrag van ambulancechauffeurs en overige medewerkers. Verder zijn de medewerkers van verweerders organisatie ook mondeling niet gewezen op specifieke regels betreffende bellen over privézaken onder werktijd. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiseres geen regels heeft overtreden. Zoals de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 16 heeft overwogen, is het aan de ambulancechauffeur bij de uitoefening van zijn functie (in dit geval [partner eiseres]) om in te schatten of de situatie toelaat dat hij telefoneert.
18. Nu eiseres zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte een laatste waarschuwing aan eiseres gegeven. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
19. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank acht het uitgesloten dat het gebrek dat kleeft aan het bestreden besluit nog kan worden hersteld. De rechtbank zal dan ook gebruik maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1). De proceskosten gemaakt tijdens de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat eiseres daar niet in het bezwaarschrift om heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs (voorzitter), en mr. M.M.T. Coenegracht en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 mei 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.