ECLI:NL:RBLIM:2017:545

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 96u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • H.F.A. Bronneberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herindicatie huishoudelijke hulp en de toereikendheid van de algemene voorziening onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de herindicatie van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die herstellende was van een CVA en op dat moment in een revalidatiekliniek verbleef, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, waarin haar aanvraag voor huishoudelijke hulp was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder naar de behoefte aan huishoudelijke hulp ontoereikend was, omdat niet was onderzocht of de twee uur van de algemene voorziening voldoende waren of dat er een maatwerkvoorziening nodig was. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 30 november 2016, waarin werd vastgesteld dat het voeren van een gestructureerd huishouden ook de zorg voor een schoon en opgeruimd huis omvat. De rechtbank concludeerde dat de algemene voorziening zoals aangeboden door de gemeente niet voldeed aan de eisen van de Wmo 2015, omdat er geen contracten waren met zorgorganisaties en de hoogte van de bijdrage niet was vastgelegd in een verordening. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres recht had op twee uur en dertig minuten hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/96

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

17 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H.F.A. Bronneberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder ten aanzien van eiseres een beslissing genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Bij besluit van 1 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017.
Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft een voorlopige voorziening, inhoudende de toekenning aan eiseres van twee uur en dertig minuten per week hulp bij het huishouden, te verstrekken in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), en bepaalt dat deze voorziening door verweerder dient te worden verstrekt vanaf de datum van de uitspraak tot zes weken na de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank verwijst naar haar eerdere uitspraak van 30 november 2016 in een vergelijkbare zaak (met kenmerk ECLI:NL:RBLIM:2016:10305) waarin zij heeft overwogen dat het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 mede de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden, alsmede de zorg voor het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding omvat. Een gemeente kan ervoor kiezen om huishoudelijke verzorging aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening, die als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening, indien deze noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van de betrokken cliënt (zie rechtsoverweging 4.5.3 van de uitspraak van de CRvB 18 mei 2016 met kenmerk ECLI:NL:CRVB:2016:1404).
3. Het standpunt van verweerder dat het bij het voeren van een gestructureerd huishouden gaat om het voeren van de regie over het huishouden in de zin van het aansturen en organiseren van het huishouden en niet om de vraag of die werkzaamheden door de betrokkene zelf kunnen worden verricht, kan gelet op de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016 met kenmerken (ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403) niet voor juist worden gehouden. Door de voorwaarde te stellen dat alleen bij regieverlies over het huishouden een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden kan worden verstrekt legt verweerder het begrip ‘voeren van een gestructureerd huishouden’ te beperkt uit. De rechtbank stelt vast dat verweerder het onderzoek in het kader van de herindicatie voor huishoudelijke hulp heeft beperkt tot de vraag of eiseres de regie over het huishouden kan voeren. Verweerder heeft niet onderzocht of de twee uur van de algemene voorziening toereikend zijn of (hadden) moeten worden uitgebreid al dan niet met een maatwerkvoorziening. Daarbij komt dat eiseres ten tijde van het zogeheten keukentafelgesprek in een revalidatiekliniek verbleef, omdat zij herstellende was van een CVA en de gesprekken inzake de herindicatie niet met eiseres zelf, maar met de dochter van eiseres hebben plaatsgevonden. Niet te voorspellen was ten tijde van deze gesprekken hoe de gezondheidssituatie van eiseres bij thuiskomst zou zijn en welke behoefte zij dan aan huishoudelijke hulp zou hebben. Het onderzoek van verweerder is gelet op het voorgaande ontoereikend geweest.
4. Daarnaast is de rechtbank - gelet op hetgeen de CRVB heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 mei 2016 met kenmerk ECLI:NL:CRVB:2016:1404 - van oordeel dat de algemene voorziening zoals deze door de gemeente Landgraaf wordt aangeboden niet kan worden aangemerkt als een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015. Allereerst is niet gebleken van een of meer contracten met een of meer zorgorganisaties waarin deze zich jegens het college hebben verbonden om een algemene voorziening ‘schoonmaken huis’ te leveren en wat daarvan de kosten zijn. De enige overeenkomst die namens verweerder (ter zitting) is overgelegd betreft een Overeenkomst inzake de aanbesteding Zorgleverancier Hulp bij het huishouden van 20 december 2012 tussen de gemeenten Brunssum, Heerlen, Landgraaf, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal. Deze overeenkomst is gelet op de datum en inhoud echter geen overeenkomst zoals hiervoor bedoeld. Verder is niet gebleken dat verweerder, zoals op grond van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 vereist wordt, de hoogte van de bijdrage die een cliënt verschuldigd is in de kosten van een algemene voorziening heeft vastgelegd in een verordening. Delegatie daarvan aan het college is niet toegestaan. Door verweerder is tot slot ook niet onderzocht of de algemene voorziening voor eiseres financieel haalbaar is.
5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
6. De rechtbank ziet met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en zoekt daarbij aansluiting bij de eerdere indicatie van twee uur en dertig minuten huishoudelijke hulp, te verstrekken in de vorm van een pgb. De voorziening dient door verweerder te worden verstrekt vanaf de datum van de uitspraak tot zes weken na de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Waarvan door de griffier is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is ondertekend.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 januari 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.