In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de herindicatie van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die herstellende was van een CVA en op dat moment in een revalidatiekliniek verbleef, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, waarin haar aanvraag voor huishoudelijke hulp was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder naar de behoefte aan huishoudelijke hulp ontoereikend was, omdat niet was onderzocht of de twee uur van de algemene voorziening voldoende waren of dat er een maatwerkvoorziening nodig was. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 30 november 2016, waarin werd vastgesteld dat het voeren van een gestructureerd huishouden ook de zorg voor een schoon en opgeruimd huis omvat. De rechtbank concludeerde dat de algemene voorziening zoals aangeboden door de gemeente niet voldeed aan de eisen van de Wmo 2015, omdat er geen contracten waren met zorgorganisaties en de hoogte van de bijdrage niet was vastgelegd in een verordening. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres recht had op twee uur en dertig minuten hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.