Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
HOIST KREDIT AB
1.De procedure
2.Het geschil
verstuurd’ (datum verzending is niet gesteld). Dit gebeurde om [gedaagde] gedurende veertien dagen gelegenheid te bieden een extra bedrag aan incassokosten te voorkomen (art.6:96 lid 6 BW). Hoewel dit stuk inhoudelijke toelichting ontbeert, valt er bij nadere beschouwing eveneens in te lezen dat Hoist er mee beoogde aan [gedaagde] mededeling te doen van cessie van de vordering van Essent aan Hoist. “GGN” laat hierin de betaaltermijn van veertien dagen aanvangen twee dagen na de datum waarop de brief geredigeerd althans gedateerd is (veronderstelde datum van ontvangst ?). Dat en wanneer dit stuk daadwerkelijk door [gedaagde]
ontvangenis, heeft Hoist niet met zoveel woorden gesteld. Op de brief zal hieronder nog nader ingegaan worden.
3.De beoordeling
waaromHoist dat vond en
hoedat bedrag van € 230,97 zich verdroeg met de eerdere intrekking van de vordering en met haar eigen betalingen. Iedere uitleg achtte de gemachtigde van Hoist kennelijk overbodig op weg naar een hernieuwde dagvaarding, waarmee tot 11 januari 2017 gewacht is. Vervolgens is in het exploot - als te doen gebruikelijk bij deze schuldeiser en deze gemachtigde - volstaan met een vrijwel geheel in generaliserende / abstracte frases en weinig feitelijke vermeldingen gegoten betoog, dat [gedaagde] opnieuw geen wegwijs verschafte. Daarmee wist ook de inmiddels door [gedaagde] te hulp geroepen advocaat geen raad, zodat bij antwoord slechts het debat voortgezet is dat eerder met hulp van [gedaagde] dochter op gang gebracht was en dat ook in de voorfase vruchteloos gebleken was. Dit is in overwegende mate aan Essent/Hoist en haar gemachtigde te wijten. In plaats van de moeite te nemen een radeloze consument uitleg te geven over de inhoud van een nota of de betekenis van een betaling (al dan niet vertraagd of voor een te laag bedrag), kiest de schuldeiser er voor slechts te herhalen
dater een schuld is zonder het hoe en waarom begrijpelijk uit te leggen. Daarmee wordt dan gewacht tot er geprocedeerd ‘moet’ worden en ook dan acht Hoist het overbodig om reeds in het inleidende exploot van dagvaarding de noodzakelijke duidelijkheid te verschaffen.
alsdeze door de geadresseerde ontvangen is en
vanaf het moment datdie ontvangst vaststaat. Daarbij komt nog eens dat de formulering van de passage in de bewuste brief waar in vetletter het ‘verzoek’ vermeld is om ‘binnen 14 dagen’ het totaalbedrag van € 177,83 te voldoen, niet ondubbelzinnig in overeenstemming is met de eisen van art. 6:96 lid 6 BW. Met inachtneming van art. 3:37 lid 3 BW is het immers de vraag of de toegevoegde passage dat deze termijn aanvangt ‘twee dagen na dagtekening van deze brief’ toereikend is. Daarvoor zal zowel de dagtekening in overeenstemming moeten zijn met het tijdstip van verzending (waaromtrent niets gesteld is, omdat Hoist slechts uitgaat van de dagtekening) als het tijdstip van ontvangst binnen die marge van twee dagen moet blijven. Alleen dan kan de redactie van de brief binnen de marges blijven die de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad d.d. 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) de incassopraktijk geboden heeft.