ECLI:NL:RBLIM:2018:2822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
6461158 cv expl 17-8841
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van courtage door makelaars met betwisting van opdracht en prijsafspraak

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] MAKERLAARS B.V. betaling van courtage door de gedaagde partij, die betwistte dat er een opdracht was gegeven voor de verkoop van een woning. De procedure begon met een dagvaarding en een conclusie van antwoord, gevolgd door een comparitie van partijen op 1 maart 2018. Tijdens deze comparitie werd duidelijk dat de gedaagde partij, vertegenwoordigd door haar dochter, de stelling van de eisende partij betwistte. De eisende partij stelde dat er een opdracht was verstrekt en dat er geen sprake was van een vriendendienst, terwijl de gedaagde partij aanvoerde dat er geen prijsafspraak was gemaakt en dat de werkzaamheden om niet waren verricht.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er geen ondertekende overeenkomst was, de eisende partij voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde partij opdracht had gegeven voor de verkoop van de woning. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde partij een redelijk loon verschuldigd was, aangezien de gebruikelijke courtage in de branche tussen 1% en 1,5% lag. De gevorderde hoofdsom van € 3.403,13 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente. De eisende partij had ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden afgewezen omdat niet was voldaan aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 903,68 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.A.J. van Leeuwen op 28 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6461158 \ CV EXPL 17-8841
Vonnis van de kantonrechter van 28 maart 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] MAKERLAARS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats X] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. H. Post,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde M. Basten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de comparitie van partijen op 1 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet gemotiveerd betwist kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan:
  • Mevrouw [A] en de heer [B] , dochter en schoonzoon van gedaagde partij, hebben zich op enig moment tot eisende partij gewend in verband met de verkoop van de woning van gedaagde partij;
  • Eisende partij heeft een brochure opgesteld, een advertentie geplaatst op Funda, bezichtigingen geregeld en het koopcontract opgesteld;
  • Gedaagde partij heeft meegedaan met een landelijke open dag en de daaraan verbonden kosten ad € 30,00 aan eisende partij voldaan;
  • In of omstreeks januari 2016 is de woning verkocht. De schriftelijke koopovereenkomst is door de eisende partij opgesteld en op 14 januari 2016 door zowel de koper als door gedaagde partij ondertekend;
  • Bij factuur van 15 januari 2016 heeft eisende partij een bedrag van € 3.403,13 in rekening gebracht. De in rekening gebrachte courtage is vastgesteld op 1,25% van de koopsom. De factuur is niet betaald;
  • Het is in de branche gebruikelijk dat een courtage van 1% tot 1,5% van de koopsom wordt gehanteerd.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 3.91645 (€ 3.403,13 aan hoofdsom, € 38,01 aan wettelijke rente en € 475,31 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op 1 maart 2018 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Eisende partij is verschenen bij de heer [C] die de vordering heeft toegelicht. Namens gedaagde partij is haar dochter verschenen, die het verweer heeft toegelicht.
4.2.
Eisende partij stelt dat er een opdracht is verstrekt, dat een opdrachtbevestiging aan gedaagde partij is gestuurd maar dat deze niet ondertekend geretourneerd is. Hij heeft een zakelijke relatie met de dochter van gedaagde partij, er is uitdrukkelijk geen sprake van een vriendendienst.
4.3.
Gedaagde partij betwist dat eisende partij recht heeft op betaling. Er is geen opdracht gegeven, er is geen prijs afgesproken en evenmin is er een (getekende) opdrachtbevestiging. Volgens de vbo-voorwaarden heeft een makelaar geen recht op betaling indien er geen door de consument getekende opdrachtbevestiging dan wel een van de consument afkomstige elektronische opdracht is. Gedaagde partij voert tot slot aan dat de werkzaamheden in het kader van een vriendendienst werden verricht.
4.4.
De kantonrechter constateert dat gedaagde partij heeft ontkend dat zij aan de eisende partij een opdracht (tot verkoop van de woning) heeft verstrekt. Gelet op deze ontkenning ligt het op de weg van de eisende partij om het bestaan van de opdracht te bewijzen. Partijen zijn het er over eens dat er geen door beide partijen getekende overeenkomst van opdracht bestaat. Echter, naar het oordeel van de kantonrechter is komen vast te staan dat mevrouw [A] , namens gedaagde partij, zich tot de eisende partij heeft gewend in verband met de verkoop van de woning. Verder staat vast dat eisende partij ook daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht, dat de woning verkocht is en dat het koopcontract door eisende partij is opgesteld. Ook heeft gedaagde partij aan de eisende partij kosten betaald die betrekking hebben op het meedoen met de landelijke open dag voor de verkoop van huizen. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden kan niet anders worden geoordeeld dan dat gedaagde partij opdracht heeft verstrekt aan eisende partij. Daarmee is het bestaan van de overeenkomst komen vast te staan. De volgende vraag is welke prijs gedaagde partij dan verschuldigd is geworden.
4.5.
Het verweer dat sprake was van een vriendendienst en dat de werkzaamheden door eisende partij om niet zijn verricht is niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt, en wordt daarom gepasseerd. Het enkele feit dat tussen eisende partij en de dochter van gedaagde partij een zakelijke relatie bestond is in elk geval onvoldoende om aan te nemen dat de werkzaamheden om niet zijn verricht.
Vast staat dat partijen vooraf geen prijsafspraak hebben gemaakt. Volgens artikel 7:405 lid 1 BW is gedaagde partij loon verschuldigd. Nu de hoogte van dit loon vooraf niet is afgesproken, is gedaagde partij op grond van het tweede lid van artikel 7:405 BW gehouden het op gebruikelijke wijze berekende loon te voldoen en bij gebreke daarvan een redelijk loon. Eisende partij heeft ter zitting verklaard dat een courtage van 1% tot 1,5% in de branche gebruikelijk is. Dit is door gedaagde partij niet betwist. In haar factuur van 15 januari 2016 heeft eisende partij een courtage van 1,25% van de koopprijs in rekening gebracht. Alles afwegende beschouwt de kantonrechter dit ook als een redelijk loon, zodat gedaagde partij gehouden is dit te betalen. De gevorderde hoofdsom wordt daarom toegewezen, evenals de daarover gevorderde rente.
4.6.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gebleken dat in de aanmaning aan gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704
.
4.7.
Gedaagde partij zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 83,68
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 903,68
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 3.441,14, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.403,13 vanaf 24 mei 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 903,68,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: