ECLI:NL:RBLIM:2018:3547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3894
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag algemene bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 3 maart 2017 een digitale melding heeft gedaan voor de aanvraag van bijstand. Verweerder heeft echter geconstateerd dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres, omdat er geen etenswaren of afval aanwezig waren en de koelkast niet was aangesloten. Eiseres zelf gaf aan dat zij slechts enkele nachten op het opgegeven adres verbleef en dat haar persoonlijke spullen zich bij haar ouders bevonden.

De rechtbank heeft overwogen dat de aanvrager van bijstand de verplichting heeft om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. De rechtbank concludeert dat het zwaartepunt van het maatschappelijk leven van eiseres niet in [woonplaats] lag, maar bij haar ouders in [woonplaats ouders]. Hierdoor was de afwijzing van de aanvraag om bijstand door verweerder terecht.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.E.L. Teerling),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: W. Buttolo).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft deze zaak gevoegd behandeld met de zaak met het nummer AWB 17/3893.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken gesplitst en afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 3 maart 2017 een digitale melding gedaan voor het aanvragen van een uitkering op grond van de Pw. Omdat eiseres al gedurende vijf jaren geen inkomen heeft, heeft verweerder aanleiding gezien haar woon- en leefsituatie nader te onderzoeken. Hiertoe is geprobeerd op 27 maart 2017, 28 maart 2017 en 29 maart 2017 huisbezoeken af te leggen op het door eiseres opgegeven adres [adres] te [woonplaats] . Op alle drie de dagen was er niemand aanwezig.
Eiseres is vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 3 april 2017. Aansluitend is een huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres. Vervolgens heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres [adres] te [woonplaats] . In de woning op het opgegeven adres is geen etenswaar en afval aangetroffen en was de koelkast niet ingestoken. Eiseres gaf verder zelf aan dat de oplader van haar mobiele telefoon en haar laptop op het adres van haar ouders lagen. Verder werd er weinig dameskleding aangetroffen. Eiseres heeft zelf aangegeven bij haar vader in [woonplaats ouders] te eten en nog kleding op het woonadres van haar ouders te hebben liggen. Tot slot gaf eiseres aan dat zij slechts enkele nachten op het opgegeven adres heeft overnacht. Verweerder acht het op grond van het vorenstaande niet aannemelijk dat eiseres haar hoofdverblijf heeft in die woning.
3. Eiseres bestrijdt dat zij niet woont op het opgegeven adres. Zij staat in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op dit adres. De onderzoeksbevindingen van de gemeente bieden onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiseres ten tijde van de aanvraag geen woonplaats had in de gemeente [woonplaats] . Eiseres is van mening dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De te beoordelen periode loopt van 3 maart 2017, de datum van de melding, tot en met 17 april 2017, de datum van het primaire besluit.
6. Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
7. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Pw bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens artikel 1:10, eerste lid, van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van
11 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8937, is voor het antwoord op de vraag waar iemand woont bepalend de plaats waar hij werkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt, kortom de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel om, als dat doel is bereikt, weer daarnaar terug te keren. De vraag waar iemand woonplaats heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van de CRvB van
20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432, komt daarbij geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de BRP.
8. Uit het rapport van 3 april 2017 van de Afdeling werkgelegenheid en sociale zaken, Fraudepreventie van de gemeente [plaats] blijkt dat eiseres vanaf 1 maart 2017 in de BRP staat ingeschreven op het opgegeven adres. Op 27 maart 2017, 28 maart 2017 en 29 maart 2017 is getracht een huisbezoek af te leggen. Daarbij is eiseres niet aangetroffen. Eiseres heeft onder meer verklaard dat zij haar woonstede in [woonplaats] heeft. Dat zij daar niet altijd verbleef, waste, at of sliep doet daar niets aan af. Eiseres heeft immers een huurovereenkomst afgesloten. Vanwege gebrek aan financiële middelen is er vanaf 1 maart 2017 een overgangsperiode gaan lopen waarin zij haar thuis had op de [adres] te [woonplaats] en van daaruit moest zien te overleven. Verder heeft eiseres verklaard dat het in de aanvraagperiode om bijstand onmogelijk is om te beschikken over een volledige huisraad en een volledig functionerend huishouden.
9. Gelet op hetgeen eiseres heeft verklaard en de bevindingen tijdens het huisbezoek op 3 april 2017, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het zwaartepunt van eiseres maatschappelijk leven zich niet in [woonplaats] bevindt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres tijdens het huisbezoek zelf heeft verklaard dat zij maar enkele nachten heeft overnacht in haar nieuwe woning en dat zij aangeeft bij haar vader in [woonplaats ouders] te eten. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat een groot deel van haar kleding, haar laptop en de oplader van haar mobiele telefoon bij haar ouders in [woonplaats ouders] liggen. Deze verklaringen duiden erop dat het centrum van de activiteiten van eiseres in elk geval in de periode in geding niet in [woonplaats] lag.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Haddoumi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 april 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.