ECLI:NL:RBLIM:2018:6006

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1062
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor woningsplitsing en kamerverhuur; intrekking na bezwaar op grond van gewijzigd beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning voor kamerverhuur. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.D.W. van Aken, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de vergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Doornik. De rechtbank heeft eerder, op 14 maart 2018, een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit een gebrek vertoonde. De rechtbank stelde het college in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. In reactie hierop heeft het college op 26 maart 2018 een nieuw besluit genomen, waarbij de omgevingsvergunning werd gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-belanghebbenden, waaronder [naam 2] en zes anderen, geen zienswijzen hebben ingediend tegen het herstelbesluit. Hierdoor zijn hun beroepen tegen het herstelbesluit ongegrond verklaard. Eiser heeft aangegeven in te stemmen met het herstelbesluit en heeft geen verdere zienswijzen ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat het college met het herstelbesluit aan zijn verzoek heeft voldaan. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De rechtbank heeft de volgende beslissingen genomen: het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2017 is niet-ontvankelijk verklaard; de beroepen van derde-belanghebbenden tegen het besluit van 26 maart 2018 zijn ongegrond verklaard; eiser is in de beroepen tegen het besluit van 26 maart 2018 niet-ontvankelijk verklaard; en verweerder is opgedragen het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 17/1062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.D.W. van Aken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. van Doornik).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2016 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van de woning op [een adres] te [plaats] voor kamerverhuur.
Bij besluit van 21 februari 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder de door [voorletters] . [naam 2] , mede namens zes andere omwonenden, daartegen gemaakte bezwaren ontvankelijk verklaard, het primaire besluit na heroverweging herroepen en de omgevingsvergunning ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank [naam 2] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is ter zitting [naam 2] gehoord.
Bij tussenuitspraak van 14 maart 2018 (tussenuitspraak) heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit een gebrek vertoont. Zij heeft verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen en een tussenuitspraak gedaan op grond van artikel 8:80a van de Awb.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit op bezwaar genomen van 26 maart 2018 (het herstelbesluit). Daarbij heeft verweerder het bestreden besluit herroepen (de rechtbank leest: ingetrokken), zijn de tegen het primaire besluit gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en is de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning – na toetsing aan het beleid 2015 en aanvulling van de motivering – gehandhaafd.
De rechtbank heeft [naam 2] , [en zes anderen] (hierna gezamenlijk: derde-belanghebbenden) en eiser in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het herstelbesluit een schriftelijke zienswijze (als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, van de Awb) in te dienen.
Eiser heeft bij brief van 4 mei 2018 aangegeven in te stemmen met het herstelbesluit en verder geen gebruik te maken van de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze.
Er zijn geen zienswijzen ingediend door derde-belanghebbenden.
De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, ingevolge artikel 8:57, tweede lid, onder c, van de Awb.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat verweerder de aanvraag in het bestreden besluit ten onrechte heeft getoetst aan het beleid 2016. Verweerder had zich bij de heroverweging in bezwaar dienen te beperken tot beoordeling van de aanvraag op basis van het beleid 2015. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en in strijd met artikel 7:12 van die wet ontbreekt een deugdelijke motivering. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen.
3. In reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder bij het herstelbesluit de aanvraag aan het beleid 2015 getoetst en zich op het standpunt gesteld dat aan alle voorwaarden van het beleid 2015 wordt voldaan, het bestreden besluit herroepen (de rechtbank leest: ingetrokken) en de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning – onder aanvulling van de motivering – gehandhaafd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep tegen het herstelbesluit
5. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5.1
De derden-belanghebbenden hebben naar aanleiding van het herstelbesluit geen zienswijzen naar voren gebracht. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit hebben aangevoerd. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:340) heeft dit tot gevolg dat de van rechtswege ontstane beroepen van de derde-belanghebbenden tegen het herstelbesluit ongegrond zijn.
5.2
De rechtbank overweegt dat bij het herstelbesluit geheel aan het beroep van eiser is tegemoet gekomen, zodat eiser onvoldoende belang heeft bij beoordeling van het herstelbesluit. De rechtbank zal eiser daarom niet-ontvankelijk verklaren in de van rechtswege ontstane beroepen tegen het herstelbesluit.
Het beroep tegen het bestreden besluit
6. De rechtbank overweegt dat verweerder met het herstelbesluit het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De rechtbank begrijpt het herstelbesluit aldus dat het bestreden besluit is ingetrokken. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser tegen het bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het vervallen van het proces-belang.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank ziet hierin tevens aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om daarbij aan eiser 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus toe te kennen omdat eiser heeft volstaan met het instemmen met het herstelbesluit en niet inhoudelijk heeft gereageerd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2017 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van derde-belanghebbenden tegen het besluit van 26 maart 2018 ongegrond;
- verklaart eiser in de beroepen tegen het besluit van 26 maart 2018 niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.M.G. Rulkens, rechter, in aanwezigheid van J.J.W.M. van Rijt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
De griffier is buiten staat om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.