Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 maart 2018
- de akte van eisende partij
- de antwoordakte van gedaagde partij.
2.De verdere beoordeling
.
- dagvaarding € 83,51
- griffierecht 223,00
- salaris gemachtigde
Rechtbank Limburg
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 juni 2018, is een vordering aan de orde die voortvloeit uit een advocatendeclaratie. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. J.G. Galama, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De gedaagde partij voerde als verweer aan dat er een overeenkomst was gesloten op basis van 'no cure no pay'. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar een eerder tussenvonnis van 28 maart 2018, waarin de eisende partij was toegelaten om bepaalde bewijsstukken in het geding te brengen. Hoewel de eisende partij de schriftelijke overeenkomst niet heeft overgelegd, heeft zij wel andere relevante e-mails ingediend. De kantonrechter oordeelde dat het verweer van de gedaagde partij niet kon slagen, omdat de eisende partij voldoende bewijs had geleverd dat de overeenkomst onder de door haar gestelde voorwaarden tot stand was gekomen. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde partij gehouden was de gefactureerde bedragen te voldoen, inclusief rente en proceskosten. De vordering van de eisende partij werd toegewezen, met inbegrip van de gevorderde rente en proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.305,09, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van € 806,51.