ECLI:NL:RBLIM:2018:8753

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 630
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsuitkering van eisers met inwonende dochter

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 18 september 2018, hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL). Dit besluit, genomen op 30 januari 2017, verklaarde hun bezwaar tegen de toepassing van de kostendelersnorm ongegrond. De kostendelersnorm houdt in dat bijstandsuitkeringen worden verlaagd wanneer er meerderjarige inwonenden zijn die ook inkomsten hebben. Eisers voerden aan dat hun dochter, die in de periode in geding haar studie had beëindigd, niet als kostendelende medebewoner had moeten worden aangemerkt, omdat zij geen bijdrage aan de kosten van levensonderhoud had geleverd. De rechtbank oordeelde dat de wetgever met de kostendelersnorm beoogt te voorkomen dat uitkeringen en inkomsten binnen één huishouden worden gestapeld, wat zou leiden tot hogere uitkeringen dan de toepasselijke bijstandsnorm. De rechtbank concludeerde dat eisers niet konden aantonen dat de toepassing van de kostendelersnorm in hun geval leidde tot een buitensporig zware last. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eisers met betrekking tot schending van hun eigendomsrecht en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken),
en
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Maayen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers medegedeeld dat zij op grond van artikel 22a, eerste lid, van de PW vanaf 1 september 2016 worden aangemerkt als kostendeler.
Bij besluit van 30 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiser en verweerder zijn - na bericht van verhindering - niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 19 juli 2016 hebben eisers via een mutatieformulier aan verweerder doorgegeven dat [dochter van eisers], geboren op [geboortedatum] (hun dochter) haar studie in verband met het behalen van haar diploma per 1 september 2016 zal beëindigen (einde studiebeurs).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers medegedeeld dat zij op grond van artikel 22a, eerste lid, van de PW vanaf 1 september 2016 als kostendeler worden aangemerkt, omdat zij vanaf dat moment het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben met één of meer meerderjarige personen. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4. In beroep is aangevoerd dat de wetgever wil voorkomen dat er binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. In het onderhavige geval, en daar heeft verweerder onvoldoende rekening mee gehouden, is er geen sprake van kostenvoordelen, maar van een opeenstapeling van nadelen. De samenstelling van het gezin is niet veranderd per 1 september 2016, maar de financiële middelen van eisers zijn wel aanzienlijk verminderd. Niet alleen is de PW-uitkering verlaagd, maar ook is de huurtoeslag komen te vervallen, terwijl eisers de huurtoeslag nodig hebben ter (gedeeltelijke) compensatie van hun woonlasten. In de primaire fase is nagelaten om te toetsen aan
artikel 18, eerste lid, van de PW. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 juli 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:6009. Er is terecht bezwaar ingesteld en er had een proceskostenvergoeding moeten worden toegekend. De dochter van eisers was net afgestudeerd en had net een baan aanvaard (op basis van een tijdelijk contract). Mede omdat zij zoveel last had van heimwee woonde zij nog thuis. Dat eisers hun dochter zouden moeten verbieden om in het ouderlijk huis te wonen levert strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) op. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2015 met kenmerk ECLI:NL:RBAMS:
2015:8378 stellen eisers dat de verlaging van de bijstandsnorm door toepassing van de kostendelersnorm tot ontneming van eigendom leidt. Anders dan in die uitspraak vormt de inbreuk in dit geval een onevenredige last voor eisers. Ten onrechte wordt door verweerder het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM verworpen. Inmiddels is de dochter van eiser per 2 februari 2017 uitgeschreven op het adres van eisers. De periode waarop de kostendelersnorm betrekking heeft bedraagt in dit geval vijf maanden en één dag. Eisers beroepen zich op het overgangsrecht waarin bepaald is dat voor het zittend bestand pas na zes maanden de kostendelersnorm van toepassing is. Voor eisers is het niet mogelijk om bijzondere bijstand aan te vragen voor het missen van de huurtoeslag.
5. In verweer is aangevoerd dat artikel 22a, eerste lid, van de PW dwingend voorschrijft in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm dient te worden toegepast. Verweerder is daarom gehouden de kostendelersnorm in de situatie van eisers toe te passen. Daarbij speelt de aard van elk van de kostendelende medebewoners geen rol. Evenmin is van belang of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 november 2016 met kenmerk ECLI:NL:CRVB:2016:3870. Toepassing van de kostendelersnorm leidt verder niet tot schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (verwijzing naar de uitspraken van eveneens 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3872 en ECLI:NL:CRVB:2016:3873). Hetgeen eisers naar voren hebben gebracht is onvoldoende om te oordelen dat in hun geval sprake is van een buitensporig zware last, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de dochter van eisers ten tijde in geding werkzaam was en inkomsten had. Het overgangsrecht ziet voorts op de periode dat de kostendelersnorm pas in werking was getreden, terwijl de wijziging in de situatie van eisers pas op 19 juli 2016 is kenbaar gemaakt.
6. Eisers hebben aanvullend aangevoerd dat er sprake is van strijd met het discriminatieverbod en de handelwijze van verweerder in strijd is met artikel 14 van het EVRM. Uit het op 12 april 2018 overgelegde overzicht (productie 3) blijkt dat er onvoldoende middelen zijn om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Uit de als productie 4 overgelegde voorschotbeschikking 2017 en de definitieve beschikking 2016 blijkt dat in de periode in geding geen huurtoeslag werd ontvangen. Door toepassing van de kostendelersnorm en het niet ontvangen van huurtoeslag wordt een bedrag van € 462,- per maand minder ontvangen. In ieder geval had dit reden moeten zijn voor verweerder voor een individuele afstemming op grond van artikel 18 van de PW.
7. Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat de toepassing van de kostendelersnorm leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat werkende mensen met kinderen een keuzevrijheid hebben bij het wel of niet opleggen van een verplichting tot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud aan hun kinderen, terwijl eisers, beiden chronisch ziek en afhankelijk van een PW-uitkering, deze keuze op grond van de PW niet hebben.
8. In geding is of verweerder terecht de kostendelersnorm van toepassing heeft geacht op de bijstandsuitkering van eisers in de periode van 1 september 2016 tot 2 februari 2017.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Pw wordt een inwonend meerderjarig kind dat studeert en studiefinanciering ontvangt niet in aanmerking genomen bij de berekening van de kostendelersnorm voor een belanghebbende.
11. In het geval van eisers is deze uitzondering per 1 september 2016 komen te vervallen, omdat hun dochter toen is afgestudeerd en ook geen studiebeurs meer ontving.
Vanaf dat moment telde zij dus mee als kostendelende medebewoner. Verweerder was in de in geding zijnde periode dan ook gehouden om de kostendelersnorm toe te passen op de uitkering van eisers.
12.1
De rechtbank overweegt voorts dat de rechtspraak van de CRvB over de toepassing van de kostendelersnorm streng is (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van
1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3871, van 13 december 2016,ECLI:NL:
CRVB:2016:4770, en van 21 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5005). De aard van het inkomen van elk van de kostendelende medebewoners speelt geen rol. Evenmin is relevant de vraag of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. Het betoog dat verweerder rekening had moeten houden met het feit dat de huurtoeslag van eisers was weggevallen leidt daarbij niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft overigens ook ter zitting aangegeven dat het wegvallen van de huurtoeslag indertijd het gevolg was van de inkomsten van haar andere toen nog inwonende kinderen en zij dit op zich ook begrijpt.
12.2
Het betoog van eisers dat zij door toepassing van de kostendelersnorm gedwongen werden hun dochter de toegang tot haar ouderlijk huis te ontzeggen, slaagt niet. De PW fungeert als allerlaatste vangnet, waarbij het ook uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat uitkeringen en inkomsten binnen één woning gestapeld worden als gevolg waarvan bijstandsgerechtigden meer inkomsten ontvangen dan de voor hen toepasselijke bijstandsnorm. De dochter van eisers had in de in geding zijnde periode inkomsten uit werkzaamheden en had als zodanig een bijdrage aan de kosten van levensonderhoud van eisers kunnen leveren. Dat eisers hun dochter hiertoe niet hebben willen verplichten, komt - hoe onrechtvaardig dit eisers ook voorkomt - voor rekening en risico van eisers. Gelet hierop is er geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank voegt hieraan toe dat de discussie die eisers wensen te voeren eigenlijk een politieke discussie betreft, waarvoor deze procedure zich niet leent.
12.3
Van schending van het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is eveneens geen sprake. Zoals door de CRvB eerder is overwogen (zie de uitspraken van 1 november 2016 met kenmerken ECLI:NL:CRVB:2016:3872 en ECLI:NL:2016:3873) is bij de toepassing van de kostendelersnorm weliswaar sprake van inmenging in het eigendomsrecht, maar is deze inmenging bij wet voorzien en ligt daaraan een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag. Of toepassing van de kostendelersnorm leidt tot een buitensporig zware last moet, zoals volgt uit voormelde uitspraken, individueel worden beoordeeld. Gezien hetgeen is overwogen onder 12[.1 is hiervan echter geen sprake.
12.4
Met betrekking tot de gestelde strijd met artikel 14 van het EVRM overweegt de rechtbank tot slot dat eisers dit betoog onvoldoende hebben onderbouwd, zodat ook dit faalt.
12.5
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan alsnog de kostendelersnorm niet zou moeten worden toegepast is de rechtbank niet gebleken.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 september 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.