Overwegingen
1. Eiser en zijn echtgenote hebben vanaf 2013 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning hulp bij het huishouden (hbh) in de vorm van zorg in natura gehad. De hbh is aanvankelijk voor 6 uur en 15 minuten per week toegekend en in 2015 omgezet naar 3 uur en 45 minuten per week. Er is sprake van overname van de lichte en de zware taken, de wasverzorging en het strijken. Eiser kreeg deze hulp vanaf enig moment in 2016 feitelijk voor 4 uur per week
.De hulp wordt verleend door T-zorg.
2. Eiser heeft op 5 juli 2017 een melding gedaan waarbij hij heeft verzocht om uitbreiding van de uren.
3. Op 25 juli 2017 heeft een klantregisseur een gesprek met eiser en de maatschappelijk werkster in eisers woning gehad. Eiser heeft aangegeven dat de 4 uur te weinig zijn en dat hij een uitbreiding naar 6 uur wil. Volgens eiser zijn de strijkwerkzaamheden niet meegenomen in de indicatie. Volgens de klantregisseur blijkt uit navraag bij de T-zorg dat de strijk wel wordt meegenomen binnen de vier uur. Eiser heeft aangegeven dat de hulp het niet redt om binnen de vier uur te strijken. Verder zou eiser ook graag een indicatie voor het wassen van de ramen aan de buitenzijde hebben. De klantregisseur heeft eiser uitgelegd dat het wassen van de ramen aan de buitenzijde niet vanuit de Wmo wordt gefinancierd. Eiser verzorgt zelf de boodschappen en de maaltijden en hij is de hele dag bezig met mantelzorg voor zijn echtgenote. De klantregisseur heeft geconcludeerd dat al een volledige indicatie is gesteld voor overname van alle zware en lichte huishoudelijke taken, de wasverzorging en strijken. Volgens eiser is niet maximaal geïndiceerd omdat het strijken niet is geïndiceerd. De klantregisseur heeft geadviseerd om samen met de hulp een weekplanning te maken waarin de ene week tijd wordt gereserveerd voor de strijkwerkzaamheden en andere werkzaamheden een week worden opgeschoven. Een andere mogelijkheid is om twee keer per week 2 uur hulp in te zetten. Eiser heeft aangegeven liever een keer per week hulp te willen hebben. Vanwege het feit dat de echtgenote een hoge zorgvraag heeft, en eiser aangeeft dat zijn echtgenote 24 uur per dag zorg nodig heeft, is geadviseerd om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aan te vragen. De maatschappelijk werkster zal dit met eiser en zijn echtgenote gaan oppakken. In het geval een Wlz-indicatie wordt gegeven valt huishoudelijke hulp onder de Wlz.
4. Vervolgens heeft op 28 juni 2018 in het kader van herindicatie 2018 wederom een huisbezoek plaatsgevonden. De lichamelijke situatie van eiser en zijn echtgenote is gelijk aan die van het voorgaande jaar. Eiser heeft medegedeeld dat hij de was doet en een kennis strijkt. Volgens T-zorg doet de hulp de was als ze daar tijd voor heeft. Verweerder heeft om de situatie goed in kaart te brengen een nieuw ondersteuningsplan opgevraagd bij T-zorg. Verder is gebleken dat eiser de Wlz-indicatie nog niet heeft aangevraagd vanwege de hoogte van de eigen bijdrage.
5. Eiser heeft samen met de klantregisseur WMO een ondersteuningsplan hulp bij het huishouden ingevuld (deel 1 en 2). Het ondersteuningsplan is ook ondertekend door T-zorg. In het ondersteuningsplan wordt aangegeven hoe de resultaten voor een schoon en leefbaar huis en schone was bereikt worden waarbij wordt vermeld welke activiteiten worden verricht en met welke frequentie. De indicatie omvat alle schoonwerkzaamheden en de wasverzorging inclusief het strijken.
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser op grond van de Wmo 2015 hbh toegekend, te weten ‘profiel B’ hetgeen inhoudt een schoon en leefbaar huis en schone was. De indicatie wordt toegekend vanaf 1 oktober 2018 tot en met 30 september 2023.
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt en kort samengevat aangevoerd dat profiel B niet voldoet omdat de situatie is verergerd en dat met deze indicatie ook nog de was moet worden gedaan.
8. Vervolgens heeft de Commissie voor de bezwaarschriften op 10 december 2018 geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren omdat in het primaire besluit noch in het ondersteuningsplan niet concreet met een tijdsindicatie van het aantal uren per week, staat vermeld wat eiser mag verwachten van de hbh. Dit is in strijd met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241). De omvang van geïndiceerde en toegekende hbh moet geconcretiseerd worden aan de verzoeker; men moet weten op hoeveel uren ondersteuning men concreet kan rekenen. 9. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard en eiser hbh toegekend voor 3 uur en 45 minuten per week. Verweerder heeft aan de hand van de in het ondersteuningsplan aangegeven activiteiten en frequenties, bij toepassing van het normeringskader in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leudal 2018, geconcludeerd dat de omvang van de hulp bij het huishouden 3 uur en 45 minuten dient te zijn. Verweerder heeft dit uitgewerkt in overzichten die als bijlage bij het besluit zijn gevoegd. Voor hbh basis zijn 134,90 minuten, voor hbh incidenteel 9,02 minuten en voor schone was (inclusief strijken) 67,55 minuten geïndiceerd. Dit is in totaal 211,47 minuten en afgerond 215 minuten; dit betekent 3 uur en 35 minuten. Verweerder heeft vervolgens afgerond naar 3 uur en 45 minuten.
10. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de toegekende uren voor hbh niet toereikend zijn. Volgens eiser zou dit bijvoorbeeld 5 uur per week moeten zijn. Het strijken gebeurt nog steeds niet in de toegekende vier uur omdat de andere werkzaamheden veelal meer tijd vergen. Regelmatig zijn andere werkzaamheden niet uitgevoerd of uitgesteld tot een volgende keer of uitgevoerd in een langere werktijd van de T-zorg medewerkster. Verweerder heeft het aantal uren van vier naar beneden aangepast naar 3,75 uur en dan moet in deze uren ook nog de wasverzorging worden gedaan. Verweerder houdt er geen rekening mee dat de slaapkamer feitelijk als woonkamer voor de echtgenote geldt zodat daar een andere standaardfrequentie voor geldt. De echtgenote krijgt wondverzorging, dus steriliteit is vereist. Verder wordt trap tussen de beneden- en bovenverdieping intensief gebruikt door eiser, de huisarts, de gespecialiseerde wondverzorging, de thuiszorg en bezoek zodat één keer per twee weken schoonmaak niet voldoende is. Als gevolg van de hoge frequentie van het gebruik moet er extra aandacht worden geschonken aan de steriliteit en risico op bacteriële besmetting. Hetzelfde geldt voor het sanitair; dat zou minimaal twee keer per week in plaats van een keer per week moeten. Verder heeft verweerder geen tijd opgenomen voor het schoonhouden van de berging waar de schoonmaakmiddelen en het witgoed staat en dagelijks intensief gebruikt wordt. Datzelfde geldt voor de bovenkamer waar het verbandmateriaal voor de dagelijkse wondverzorging ligt. Eiser heeft verder aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde normtijden voor de werkzaamheden te krap zijn en dat nergens melding wordt gemaakt van de noodzakelijke voorbereidende en afsluitende tijdsbesteding voor gebruik van hulpmiddelen om de eerstbedoelde tijdsbesteding mogelijk te maken. Volgens normen uit het bedrijfsleven dient een opslag van minimaal 10 tot 20% te worden gehanteerd.
11. In geschil is of de door verweerder vastgestelde omvang van 3 uur en 45 minuten voor hbh een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin eiser in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
12. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid (of participatie) die de cliënt ondervindt, beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (of participatie) en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
13. Ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Leudal de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2018 (Verordening) vastgesteld. Artikel 4, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening als hij voldoet aan de criteria van artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet en voor zover op grond van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, blijkt dat de daarin genoemde mogelijkheden vanuit eigen kracht onvoldoende een oplossing bieden tot zelfredzaamheid en participatie.
14. Verweerder heeft ter nadere uitwerking van de Wmo 2015 en de Verordening de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leudal 2018 (Beleidsregels) opgesteld.
14.1.In paragraaf 4 van de Beleidsregels zijn nadere bepalingen over hbh opgenomen.
Er wordt bij hbh onderscheid gemaakt in vijf te bereiken resultaten:
1. schoon en leefbaar huis
2 schone was
3 regie en instructie
4 maaltijden
5 thuis zorgen voor kinderen
Niet in geschil is dat de voor eiser te bereiken resultaten een schoon en leefbaar huis en schone was zijn (resultaten 1 en 2).
14.2.In paragraaf 4.4 ‘Normeringskader voor de te bereiken resultaten’ van de Beleidsregels is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
‘Per cliënt wordt beoordeeld welke ondersteuning voor de te bereiken resultaten nodig is en dat daarbij de volgende twee aspecten in acht worden genomen:
1. De activiteiten die in een gemiddeld huishouden bijdragen aan het te bereiken resultaat en de (gemiddelde) frequentie die voor uitvoering van deze activiteiten nodig is, gegroepeerd per categorie van activiteiten;
2. De factoren die van invloed zijn op de frequentie en/of tijdbesteding van die categorieën van activiteiten.
Voor beide aspecten is een normeringskader (maatstaf) ontwikkeld aan de hand van een onafhankelijk en objectief onderzoek: ‘Onderzoek Maatstaf hulp bij het huishouden, gemeente Amsterdam’ van 28 februari 2017. Dit onderzoek is uitgevoerd door bureau HHM, in samenwerking met KPMG Plexus, in opdracht van de gemeente Amsterdam. Aan de basis van het onderzoek in Amsterdam lag een reeds uitgevoerd onderzoek in Utrecht (waarbij observaties hebben plaatsgevonden in Utrecht, Emmen en Haarlem), Twente en Hoorn. Dit onderzoek heet ‘Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ en dateert van
12 augustus 2016. Het onderzoek dat in de opdracht van de gemeente Amsterdam door Bureau HHM is uitgevoerd borduurt hier op voort en is ontwikkeld in de lijn met de uitspraken van de Centrale Raad voor Beroep (CRvB). Het onderzoek heeft geleid tot een objectief en onafhankelijk normeringskader voor hulp bij het huishouden. Het college conformeert zich aan de uitkomsten van dit onderzoek.
In het normeringskader zijn de benodigde activiteiten omschreven en is bepaald met welke frequentie deze moeten worden uitgevoerd. Daarnaast is er bij het ontwikkelen van het normeringskader rekening gehouden met weegfactoren. Zo hoeft er niet bij een cliënt gedweild te worden, als deze vloerbedekking heeft. Ook is het stofzuigen van de trap in een gelijkvloerse woning niet van toepassing.
Door aan de hand van het normeringskader steeds per cliënt te beoordelen welke activiteiten, in welke frequentie, en welke beïnvloedende factoren van toepassing zijn voor het te behalen resultaat, wordt een beeld geschetst van de bijdrage die de professionele ondersteuning kan bieden en kan er per cliënt maatwerk worden geboden. De tijdsnormeringen zijn indicatief. Er wordt per cliënt altijd een individuele afweging gemaakt. Als er redenen zijn om af te wijken van de normering, kan dat, mits schriftelijk onderbouwd, altijd. Een uitwerking van het normeringskader aan de hand van de onderzoeksresultaten is opgenomen in bijlage 1.’
14.3.In de paragrafen 4.5 en volgende van de Beleidsregels worden de te bereiken resultaten nader omschreven.
15. De beroepsgrond dat het normeringskader te krap is slaagt niet.
Verweerder hanteert een normeringskader dat is gebaseerd op het ‘Onderzoek Maatstaf hulp bij het huishouden, gemeente Amsterdam’ van 28 februari 2017, uitgevoerd door bureau HHM, in samenwerking met KPMG Plexus, in opdracht van de gemeente Amsterdam (verder KPMG onderzoek Amsterdam 2017). Aan de basis van het KPMG onderzoek Amsterdam 2017 lag een eerder onderzoek van KPMG Plexus en HHM in Utrecht, genaamd “Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ ” van 12 augustus 2016 (verder KPMG onderzoek Utrecht 2016). In de Beleidsregels staat vermeld dat het KPMG onderzoek Amsterdam 2017 voortborduurt op het eerdere KPMG onderzoek Utrecht 2016. De rechtbank heeft, na vergelijking van beide rapporten, geconcludeerd dat dit juist is. De bevindingen van het KPMG onderzoek Utrecht 2016 zijn getoetst in het KPMG onderzoek in Amsterdam. Het KPMG onderzoek Amsterdam 2017 wijkt voor wat betreft de frequenties, weegfactoren en gemiddelde normtijden bij de basis activiteiten en incidentele activiteiten bij het resultaat 1 ‘schoon en leefbaar huis’ (nagenoeg) niet af van de bevindingen van het KPMG onderzoek Utrecht 2016.
De CRvB heeft bij een viertal uitspraken van 10 december 2018 (onder meer ECI:NL:CRVB:2018:1938) het KPMG onderzoek Utrecht 2016 deugdelijk bevonden. In dit KPMG onderzoek heeft een echt praktijkonderzoek plaatsgevonden, waarbij door tijdsmetingen onder meer de tijdsduur per activiteit is gemeten en de frequentie per activiteit is getoetst. Aangezien het KPMG onderzoek Amsterdam 2017 op het onderzoek in Utrecht is gebaseerd ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek uit 2017 als niet deugdelijk te beschouwen. Verweerder kon dan ook voor de vaststelling van de tijdsindicatie bij de hbh uitgaan van het normeringskader zoals gebaseerd op het KPMG onderzoek Amsterdam 2017.
16. Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder geen rekening heeft gehouden met schoonmaak voor de berging waarin het witgoed staat en schoonmaakmiddelenmiddelen staan opgeslagen overweegt de rechtbank het volgende.
16.1.Verweerder heeft aangegeven dat de berging volgens de beleidsregels niet onder het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ valt en heeft daarbij gewezen op paragraaf 4.5 onder c Beleidsregels. Volgens paragraaf 4.5 wil een schoon en leefbaar huis zeggen dat een cliënt kan beschikken over een schone woonkamer, een schoon slaapvertrek, een schone keuken, schone sanitaire ruimtes, een schone gang/trap. Deze ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Dit betekent dat deze vertrekken niet vervuilen om zo een naar algemeen aanvaarde maatstaven verantwoord basisniveau van ‘schoon en hygiënisch’ te realiseren. Leefbaar staat voor een opgeruimd en functioneel huis, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat bij dit resultaatgebied alleen om de binnenruimte van de woning. Werkzaamheden in huis die niet noodzakelijk zijn om de ruimtes waarin geleefd wordt schoon, hygiënisch en leefbaar te houden, vallen niet onder de reikwijdte van dit resultaatgebied. Niet onder de reikwijdte van dit resultaatgebied (ruimten en/of activiteiten) behoren (..)
c. het schoonhouden van ruimtes die hierboven niet zijn genoemd, zoals een vliering, berging, garage en de trap of gang die niet grenst aan een kamer die onder de norm valt.
16.2.De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 oktober 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:8813), in een zaak van de gemeente Venlo, overwogen dat, nog daargelaten dat het niet toelaatbaar is om in beleidsregels beperkingen op te nemen die verder gaan dan de bepalingen in de verordening, geen steun in de Wmo 2015 noch in de wetsgeschiedenis voor de bepaling in de Beleidsregels is te vinden dat de omvang van de ondersteuning is gerelateerd aan de ruimtes in een woning die voor het dagelijks gebruik redelijkerwijs schoon en leefbaar moeten zijn. Deze ruimtes zijn de huiskamer, keuken, een slaapkamer, badkamer en toilet. Naar het oordeel van de rechtbank in genoemde uitspraak kan op voorhand niet worden bepaald dat overige huishoudelijke werkzaamheden, zoals het schoonhouden van andere ruimten in het geheel niet onder de door het college te verstrekken hulp bij het huishouden vallen. De rechtbank was van oordeel dat verweerder in strijd met de Wmo 2015 de reikwijdte van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden te beperkt heeft opgevat. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de Beleidsregels ‘een schoon en leefbaar huis’ eveneens heeft beperkt tot de ruimtes woonkamer, slaapvertrek, keuken, badkamer, en gang/trap en daarmee, onder verwijzing naar de uitspraak van 2 oktober 2019, de reikwijdte van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden te beperkt heeft opgevat.
In het geval van eiser zal derhalve ook rekening moeten worden gehouden met de ruimte waar de wasmachine en droger staat, waarvan eiser stelt dat deze dagelijks wordt gebruikt, te meer nu het doen van de was wel tot het dagelijks leven moet worden gerekend.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met de Wmo 2015 de reikwijdte van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden te beperkt heeft opgevat. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de toegekende hbh in natura een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin eiser in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven en dient te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
18. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen gelet op de aard van de gebreken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
19. Verweerder zal verder ten aanzien van eisers beroepsgrond dat vanwege het intensievere gebruik voor de slaapkamer een andere norm dan de standaardnorm zou moeten gelden en dat het sanitair vaker schoongemaakt moet worden vanwege een groter risico op infectie, een standpunt dienen in te nemen. De commissie bezwaarschriften (commissie) heeft in het advies van 10 december 2018 onder meer aangegeven dat het concreet aantal uren en minuten per week bepaald moet worden, in plaats van de aanduiding ‘profiel B’ en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van eiser. De commissie bezwaarschriften heeft opgemerkt dat de vraag of dit in het concrete geval van eiser een indicatie van totaal 5 uur per week noodzakelijk is, zoals eiser in bezwaar heeft aangevoerd, niet door de commissie kan worden beoordeeld omdat daartoe voldoende nadere onderzoeksgegevens ontbreken en als gevolg daarvan ook een deugdelijke motivering van de beoordeling van die onderzoeksgegevens. De commissie heeft geadviseerd alsnog nader onderzoek te doen en gemotiveerd te besluiten over het totaal aantal geïndiceerde uren per week.
19.1.De rechtbank stelt vast dat, behoudens het concretiseren van de tijd per activiteit zoals vermeld in de bijlagen bij het bestreden besluit, niet is gebleken dat een dergelijk, door de commissie geadviseerd, onderzoek heeft plaatsgevonden en waarbij de individuele omstandigheden zijn betrokken. Verweerder heeft, gelet op het advies van de commissie, de vastgestelde indicatie hbh ook om deze reden ontoereikend gemotiveerd.
20. Uit het verweerschrift blijkt verder dat verweerder is meegegaan met eisers stelling dat voor het schoonhouden van de trap 5 minuten per week extra aan de orde zijn. Volgens verweerder heeft dit verder geen gevolgen omdat dit nog binnen de totale tijdsindicatie van 3 uur en 45 minuten valt. Gelet op de voorgaande overwegingen zal verweerder bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar rekening dienen te houden met de vijf minuten extra schoonmaak voor de trap.
21. Eiser heeft verder aangevoerd dat nergens melding wordt gemaakt van de noodzakelijke voorbereidende en afsluitende tijdsbesteding voor gebruik van hulpmiddelen om de eerstbedoelde tijdsbesteding mogelijk te maken.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiser kennelijk doelt op de ‘indirecte tijd’ zoals in beide KPMG-onderzoeken is vermeld. In paragraaf 3.5 ‘tijdsbesteding per activiteit’ van het KPMG onderzoek Amsterdam 2017 staat vermeld dat bij het onderzoek in Utrecht
naast de tijd voor schoonmaakwerkzaamheden ook ‘indirecte tijd’ is gemeten. ‘Dat is de tijd die de hulpen per bezoek besteden aan aankomst en vertrek, administratie en sociale interactie met de cliënt. Hierbij gaat het om tijd dat de hulp in de woning van de cliënt aanwezig is (geen reistijd). Deze tijd maakt integraal onderdeel uit van de tijdbesteding bij het onderdeel een schoon en leefbaar huis. De gevraagde signaleringsfunctie van de huishoudelijke hulpen wordt met name geboden en geborgd bij de indirecte tijd van het resultaat schoon en leefbaar huis, waarbij ook het contact met de cliënt een plek heeft. Juist in dat contact kan de huishoudelijke hulp zijn of haar signalerende taak goed uitvoeren. Gemiddeld genomen wordt per huishouden per jaar 19 uur besteed aan deze indirecte activiteit.’
De rechtbank stelt vast dat het aspect ‘indirecte tijd’ niet in verweerders Beleidsregels en normeringskader terugkomt. Verweerder zal dit bij het nog te nemen besluit nader dienen te motiveren.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).