ECLI:NL:RBLIM:2020:10138

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
ROE 20/3260
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een gebiedsverbod door de burgemeester van Roermond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 21 december 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die door de burgemeester van Roermond een gebiedsverbod was opgelegd. Dit gebiedsverbod, dat gold voor de bebouwde kom van Roermond, was opgelegd voor de duur van drie maanden, tot en met 8 maart 2021. De burgemeester had dit besluit genomen omdat er ernstige vrees bestond voor verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van verzoeker, die eerder was bedreigd en betrokken was bij criminele incidenten. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting, die plaatsvond via een telefonische beeldverbinding vanwege coronamaatregelen, werd het standpunt van de burgemeester verdedigd door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende gemotiveerd had waarom hij de belangenafweging in het nadeel van verzoeker had laten uitvallen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om het gebiedsverbod op te leggen op basis van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, en dat er sprake was van een reële vrees voor verstoring van de openbare orde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit in bezwaar stand zou houden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester bij zijn besluitvorming rekening had moeten houden met de ernst van de dreiging en de noodzaak van het gebiedsverbod. De voorzieningenrechter vond dat de burgemeester voldoende had onderbouwd waarom het gebiedsverbod voor de gehele bebouwde kom van Roermond en voor de duur van drie maanden noodzakelijk was, en dat de belangen van verzoeker niet zwaarder wogen dan de bescherming van de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3260
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1], verzoeker

(gemachtigde: mr. B.M.A. Jegers),
en

de burgemeester van de gemeente Roermond, de burgemeester

(gemachtigden: mr. K.D.M. Schepers en mr. M.J.H. Verburg).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd gedurende de periode tot en met 8 maart 2021 om 18.00 uur.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vanwege de maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus plaatsgevonden door middel van een telefonische beeldverbinding (een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) op 18 december 2020. Verzoeker en zijn gemachtigde en de gemachtigden van de burgemeester hebben aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. De burgemeester heeft aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd, omdat ernstig gevreesd wordt dat de openbare orde wordt verstoord door de aanwezigheid van verzoeker in Roermond. Op grond van dit gebiedsverbod is het verzoeker verboden zich op te houden/te verblijven/aanwezig te zijn in de bebouwde kom van Roermond vanaf het moment dat het gebiedsverbod aan hem is uitgereikt tot en met 8 maart 2021. Het gebiedsverbod is op 8 december 2020 aan verzoeker uitgereikt.
3. Verzoeker is het er niet mee eens dat de burgemeester het gebiedsverbod aan hem heeft opgelegd. Hij voert aan dat de burgemeester niet bevoegd was het gebiedsverbod op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet op te leggen. Volgens verzoeker is namelijk geen sprake van een actuele verstoring van de openbare orde en is dat wel een van de vereisten waaraan voldaan moet worden voordat op grond van dit artikel een gebiedsverbod mag worden opgelegd. Mocht de burgemeester al bevoegd zijn het gebiedsverbod op te leggen dan heeft hij dit volgens verzoeker niet in redelijkheid kunnen opleggen. In dit verband voert verzoeker aan dat de noodzaak tot het opleggen van een gebiedsverbod voor de duur van 3 maanden én voor de gehele bebouwde kom van Roermond onvoldoende is gemotiveerd in het bestreden besluit en dat geen rekening is gehouden met zijn letsel en het feit dat hij slachtoffer is.
Wat ging aan dit verzoek vooraf?
4. Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat verzoeker medio 2020 ernstig is bedreigd vanuit het criminele milieu. Op
12 september 2020 is in de bebouwde kom van Sittard geprobeerd verzoeker te liquideren. Verzoeker is daarbij zwaargewond geraakt. In het verleden is verzoeker volgens de politie ook betrokken geweest bij vuurwapen incidenten, waarbij op hem is geschoten. Na ontslag uit het ziekenhuis is verzoeker in een safe house geplaatst, omdat zijn veiligheid niet kon worden gegarandeerd. Verzoeker heeft dit safe house op 13 oktober 2020 uit eigen beweging verlaten en is vervolgens bij zijn vriendin gaan wonen die samen met haar minderjarige kind in een flat in Roermond woont. Het merendeel van de politiecontacten van verzoeker vindt plaats in Roermond, aldus de politie. Dit brengt de politie tot de conclusie dat verzoeker zijn (sociaal) netwerk voornamelijk in Roermond heeft en dat zijn aanwezigheid in deze stad niet onopgemerkt kan blijven, ook niet bij degenen van wie de dreiging uitgaat. Volgens de politie is er, zo blijkt uit de bestuurlijke rapportage van
20 november 2020, sprake van een hoge dreiging richting verzoeker. Escalatie in het gebruik van geweld is niet uit te sluiten en ligt in de lijn der verwachting. Dit maakt dat sprake is van een reële vrees dat het leven van verzoeker en dat van inwoners van Roermond dan wel personen die zich in Roermond bevinden ernstig wordt bedreigd op het moment dat opnieuw wordt geprobeerd verzoeker te liquideren.
5. Gelet op de onder 4. genoemde bevindingen heeft de burgemeester bij het bestreden besluit op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet een gebiedsverbod aan verzoeker opgelegd. Vanaf het moment dat het gebiedsverbod is uitgereikt, mag verzoeker zich tot en met 8 maart 2021 niet ophouden/verblijven/aanwezig zijn in de bebouwde kom van Roermond. Het betreffende gebied waarop het gebiedsverbod betrekking heeft, is ingetekend op een bij het gebiedsverbod gevoegde kaart. Deze kaart is als bijlage aan deze uitspraak gehecht. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond. In dit verband heeft verzoeker er terecht op gewezen dat hij slechts 6 uur de tijd heeft gehad de bebouwde kom van Roermond te verlaten nadat het gebiedsverbod op 8 december 2020 aan hem is uitgereikt. Daarbij komt dat uit het gebiedsverbod blijkt dat verzoeker artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht overtreedt op het moment dat hij daaraan geen gevolg geeft.
9. Het voorgaande brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit verband moet de voorzieningenrechter toetsen of de burgemeester bevoegd was het gebiedsverbod op te leggen en of hij het gebiedsverbod in redelijkheid heeft kunnen opleggen.
Is de burgemeester bevoegd het gebiedsverbod op te leggen?
10. Verzoeker betoogt dat de burgemeester het gebiedsverbod niet heeft mogen baseren op artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Er is volgens verzoeker geen sprake is van een actuele verstoring van de openbare orde, terwijl dit volgens verzoeker vereist is voor het opleggen van het gebiedsverbod op grond van dit artikel.
11. Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet luidt:
“De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.”
12. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 21 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2814), herhaald in de uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1266) overwogen dat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet volgens de geschiedenis van de totstandkoming ervan betrekking heeft op situaties waarin enerzijds geen overtreding van wettelijke voorschriften ter bewaring van de openbare orde plaatsvindt, terwijl anderzijds sprake is van een zodanige inbreuk op orde en rust, dat niet meer van een aanvaardbaar niveau daarvan kan worden gesproken. Daartegen moet kunnen worden opgetreden. De bepaling dient er toe de burgemeester ook in dergelijke gevallen bevoegd te verklaren tot handelen. De burgemeester kan echter op basis van deze bepaling niet naar willekeur maatregelen ter bewaring van de openbare orde nemen. Er moet zich een verstoring van die orde of ernstige vrees daarvoor voordoen en de bevelen moeten noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Voorts mogen de bevelen niet van wettelijke voorschriften afwijken en moeten ze proportioneel en subsidiair zijn (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-17).
Een verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor kan worden veroorzaakt door uiteenlopende feiten en omstandigheden, die in de bepaling niet nader zijn omschreven. Indien zich een dergelijke situatie voordoet, is de burgemeester bevoegd om de bevelen te geven die noodzakelijk zijn te achten voor de handhaving van de openbare orde. Welke inhoud en reikwijdte dergelijke bevelen mogen hebben, is in de bepaling evenmin nader omschreven. Daarom is in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan de burgemeester een aanzienlijke beoordelingsruimte gelaten om te bepalen of de openbare orde is verstoord, dan wel ernstige vrees daarvoor bestaat en welke maatregelen daartegen moeten worden genomen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, waarin onder meer is vermeld dat de bepaling “is gericht op de voorkoming en bestrijding van allerlei ordeverstoringen” en “dat bevelen in zijn algemeenheid een meer ad-hoc-karakter dragen dan voorschriften” (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-18), volgt dat de wetgever hiervoor bewust heeft gekozen. Indien de burgemeester zich onverwacht geconfronteerd ziet met een verstoring van de openbare orde of indien daar ernstige vrees voor bestaat, heeft hij op grond van deze bepaling de bevoegdheid om daartegen op te treden door het geven van bevelen die op de desbetreffende situatie zijn toegesneden. Niettemin dient de burgemeester bij de uitleg en de aanwending van de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid rekening te houden met het feit dat de bevelen zeer beperkt voorzienbaar zijn en dat daardoor afbreuk kan worden gedaan aan de rechtszekerheid.
13. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of de burgemeester, op het moment dat hij het gebiedsverbod uitvaardigde, in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat ernstige vrees bestond voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde. Bij deze toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die de burgemeester op dat moment ter beschikking kon staan.
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde. Uit de bestuurlijke rapportages van 20 november 2020 en 3 december 2020 blijkt dat verzoeker bij de politie bekend is in verband met – onder meer – incidenten op het gebied van (zware) criminaliteit, dat er in het verleden op hem is geschoten, dat op 12 september 2020 is geprobeerd hem te liquideren en dat er ten tijde van de rapportage sprak is van een hoge dreiging op verzoeker, waarbij personen in zijn directe nabijheid een afgeleid risico lopen. Dat de burgemeester daaruit opmaakt dat de vrees bestaat dat de openbare orde wordt verstoord is goed voorstelbaar. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter dat de burgemeester ter zitting heeft aangegeven dat het risico dat opnieuw geprobeerd wordt verzoeker te liquideren steeds in de driehoeksoverleggen met de politie en de officier van justitie is besproken. In het driehoeksoverleg dat op
17 december 2020 heeft plaatsgevonden is aangegeven dat nog steeds sprake is van een actueel risico. Het enkele, niet onderbouwde, betoog van verzoeker dat geen sprake is van een actueel risico, omdat het politieonderzoek naar de poging tot liquidatie op hem nog in volle gang is en de daders van de liquidatiepoging daarom niet opnieuw zullen proberen hem om het leven te brengen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de stellig van verzoeker dat sinds 12 september 2020 geen poging meer is gedaan hem te liquideren. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de burgemeester op artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevoegd is het gebiedsverbod op te leggen. De door verzoeker aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2017:620) leidt niet tot een ander oordeel. Voor het bevoegd opleggen van een gebiedsverbod op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is – als overwogen – minst genomen vereist dat sprake is van ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde. Anders dan verzoeker lijkt te veronderstellen hoeft niet (ook) sprake te zijn van een actuele verstoring van de openbare orde. Zoals overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat van ernstige vrees voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde sprake is.
Heeft de burgemeester het gebiedsverbod in redelijkheid kunnen opleggen?
15. Verzoeker betoogt dat de burgemeester het gebiedsverbod niet in redelijkheid heeft kunnen opleggen. Volgens verzoeker heeft de burgemeester onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen en onvoldoende gemotiveerd waarom het opleggen van het gebiedsverbod voor de gehele bebouwde kom van Roermond en voor de duur van
3 maanden noodzakelijk is.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester thans – het verweerschrift en wat naar voren is gebracht ter zitting daarbij betrekkend – voldoende gemotiveerd waarom hij de belangenafweging in het nadeel van verzoeker heeft laten uitvallen en het gebiedsverbod aan verzoeker heeft opgelegd. Aan de zijde van de burgemeester ligt het volgende gewicht in de schaal. De burgemeester heeft erop mogen wijzen dat uit de bestuurlijke rapportages volgt dat eerder is geprobeerd verzoeker op de openbare weg te liquideren en dat er sprake is van een reële dreiging dat opnieuw wordt geprobeerd verzoeker te liquideren. Verzoeker en personen in zijn directe nabijheid lopen daardoor een groot risico. Daarbij komt dat – zoals onder 14. is overwogen – door de politie in het driehoeksoverleg is aangegeven dat deze dreiging nog steeds actueel is en de voorzieningenrechter geen aanleiding heeft aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Verder staat – onbetwist – vast dat verzoeker zijn sociale netwerk in Roermond heeft, zodat de burgemeester heeft mogen stellen dat de aanwezigheid van verzoeker in Roermond niet onopgemerkt zal blijven, ook niet bij degenen van wie de dreiging uitgaat. De burgemeester heeft daar in het verweerschrift aan toegevoegd dat in december 2020 in diverse media is gerapporteerd dat verzoeker uit Roermond komt, wat de dreiging in Roermond vergroot. Verzoeker stelt daar tegenover dat hij Roermond niet kan verlaten, omdat hij nog aan het herstellen is van de liquidatiepoging, hij niet is staat is te verhuizen en hij voor zijn verzorging volledig afhankelijk is van zijn vriendin. Zijn vriendin kan volgens verzoeker Roermond niet verlaten vanwege haar minderjarige kind. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang van bescherming van de openbare orde in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker. Daarbij heeft de burgemeester kunnen betrekken dat verzoeker met zijn vertrek uit het safe house heeft bewezen in staat te zijn tijdelijk elders onderdak te vinden, eventueel samen met zijn vriendin. De voorzieningenrechter kan de burgemeester volgen in haar betoog dat niet goed valt in te zien waarom de vriendin van verzoeker hem niet op een andere plek, buiten Roermond, zou kunnen verzorgen. Dat zijn vriendin een minderjarig (schoolgaand) kind heeft, leidt niet tot de conclusie dat dit niet zou kunnen. Dat blijkt ook uit het feit dat de vriendin van eiser tijdens het verblijf in het safe house ook voor eiser heeft gezorgd. Tot slot heeft de burgemeester erop mogen wijzen dat het aan verzoeker zelf te wijten is dat hij zich nu in deze situatie bevindt. Verzoeker heeft het safe house namelijk uit eigen beweging verlaten, waarna het team Bewaken en Beveiligen van de politie de beveiliging van verzoeker heeft beëindigd en verzoeker naar Roermond is teruggekeerd.
17. De voorzieningenrechter volgt verzoeker in zoverre in zijn betoog dat uit het bestreden besluit niet naar voren komt waarom het opleggen van een gebiedsverbod voor de duur van 3 maanden voor de bebouwde kom van Roermond noodzakelijk is en waarom niet had kunnen worden volstaan met een lichtere maatregel. In het verweerschrift en ter zitting heeft de burgemeester dit echter (aanvullend) gemotiveerd. De duur en het gebied van het gebiedsgebod zullen hierna worden besproken.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt thans voldoende heeft onderbouwd. De burgemeester heeft in het verweerschrift overwogen dat bij het bepalen van de omvang van het gebied is aangesloten bij de dreiging die uit de bestuurlijke rapportages naar voren komt. Acht is geslagen op de omstandigheid dat het sociale netwerk van verzoeker zich in (de bebouwde kom van) Roermond bevindt. De voorzieningenrechter kan de burgemeester volgen in zijn betoog dat dit maakt dat de aanwezigheid van verzoeker in Roermond niet onopgemerkt kan blijven, ook niet bij degenen van wie de dreiging uitgaat. Dit maakt ook dat het opleggen van een gebiedsverbod enkel zinvol is indien dit zich uitstrekt tot de gehele bebouwde kom van Roermond. Het beperken van het gebied tot bijvoorbeeld één adres, zou een verplaatsing van de ernstige dreiging binnen Roermond – daar heeft verzoeker immers zijn sociaal netwerk – betekenen.
19. Wat betreft de duur van het gebiedsverbod kan de voorzieningenrechter het standpunt van de burgemeester volgen dat het gelet op de ernst van de dreiging noodzakelijk is een gebiedsverbod voor de duur van 3 maanden op te leggen om de openbare orde te beschermen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat uit het verhandelde ter zitting volgt dat het op dit moment voor zowel verzoeker als de burgemeester onduidelijk is wat de stand van zaken van het politieonderzoek naar de poging tot liquidatie van verzoeker is. Er hebben nog geen aanhoudingen plaatsgevonden, aldus de gemachtigde van verzoeker ter zitting. Dit maakt dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de termijn van de dreiging onbekend is. Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter een duur van
3 maanden niet onredelijk lang. Daarbij heeft de burgemeester kunnen betrekken dat de duur van gebiedsverboden in vergelijkbare zaken ook 3 maanden bedroeg (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:390).
20. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester gelet op het voorgaande kunnen afzien van het opleggen van een minder verstrekkende maatregel dan het gebiedsverbod voor de gehele bebouwde kom van Roermond voor een periode van
3 maanden. De vrees voor de verstoring van de openbare orde rechtvaardigt het opleggen van een minder verstrekkende maatregel niet.
Wat is de conclusie?
21. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
22. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 december 2020.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage