ECLI:NL:RBLIM:2020:1676

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1551
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de werkgever om eenzijdig verlof te verlenen en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum. De eiser, die sinds 2018 een verlofstuwmeer had opgebouwd van 1515,16 uur, was per 1 juni 2018 eenzijdig 28 uur verlof per week verleend door de verweerder. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verweerder bevoegd was om eenzijdig verlof te verlenen, op basis van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging van verweerder, die gericht was op het afbouwen van openstaande verlofuren, gerechtvaardigd was. Eiser voerde aan dat de bestendige gedragslijn niet consequent werd toegepast en dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verwierp dit argument, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/1551

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. W.F. Kleingeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.G. Jonkers-Hebben).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 1 juni 2018 voor onbepaalde tijd 28 uur per week verlof verleend.
Bij besluit van 23 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is sinds [datun in dienst] in vaste dienst aangesteld bij verweerder, laatstelijk, met ingang van [datum] , in de functie van [functienaam] voor 36 uur per week. Eiser is daarnaast sinds [datum] [....] -lid. Eiser is per [datum] , als gevolg van een reorganisatie, boventallig verklaard. Eiser heeft vanaf die datum een Van werk naar werk (VWNW)-traject gevolgd. Gedurende zijn aanstelling heeft eiser een verlofstuwmeer opgebouwd, onder meer bij de afdeling [afdelingsnaam] en de afdeling [afdelingsnaam] , van in totaal 1515,16 uur. Eiser is door verweerder in onder meer jaargesprekken en bij beoordelingen in de periode van 2009 tot en met 2017 alsook via emailberichten aangesproken op zijn verlof en/of plusuren en/of verlofstuwmeer en/of het afbouwen daarvan. Partijen zijn desondanks hierover niet tot concrete afspraken gekomen.
1.1
Op 21 maart 2018 heeft verweerder het voornemen aan eiser kenbaar gemaakt om ten aanzien van afbouw van het stuwmeer aan extra uren aan eiser per 9 april 2018 voor onbepaalde tijd 28 uur per week verlof te verlenen. Verweerder houdt hiermee rekening met het VWNW-traject. Verweerder heeft verder aan eiser meegedeeld dat het bij [afdelingsnaam] opgebouwde verlof ter hoogte van 646,43 uur aan eiser wordt uitbetaald. Er resteert een verlofstuwmeer van 868,73 uur, welke uren niet worden uitbetaald aan eiser. Eiser heeft op
4 april 2018 mondeling zijn zienswijze over het voornemen gegeven.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser per 1 juni 2018 voor onbepaalde tijd 28 uur per week verlof verleend. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.1
Met ingang van [datum] heeft verweerder aan eiser ontslag verleend vanwege het eindigen van het VWNW-traject, zonder dat dit heeft geleid tot een andere functie of werkkring.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder verwijst voor zijn motivering naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 11 februari 2019 maar neemt dit advies niet (volledig) over. Verweerder is van mening bevoegd te zijn tot eenzijdige toekenning van wettelijk verlof en dat de bestendige gedragslijn – die inhoudt dat zowel wettelijk als bovenwettelijk verlof zoveel mogelijk moet worden opgenomen, zodat aan het einde van een dienstverband wat dat betreft geen uitbetaling hoeft plaats te vinden – terecht wordt gevolgd.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte eenzijdig verlof aan hem heeft opgelegd. De door verweerder genoemde bestendige gedragslijn is enkel mondeling toegelicht en niet op schrift gesteld. Zover deze al op schrift is gesteld wordt deze gedragslijn niet consequent toegepast.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 6:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR/UWO) heeft de ambtenaar in elk kalenderjaar recht op vakantie. Die vakantie wordt blijkens artikel 6:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO verleend door het college. Dat vakantie in de praktijk pleegt te worden verleend op verzoek van de betrokken medewerker, betekent niet dat het college niet bevoegd is om zonder een daartoe strekkend verzoek van de betrokken medewerker en zelfs tegen de wens van de betrokken medewerker in toch tot verlening van vakantie over te gaan. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 6:2:2, derde lid, van de CAR/UWO. Daarin is bepaald dat de beslissing omtrent onder meer de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Weliswaar moet het college bij die beslissing zo veel mogelijk rekening houden met de wensen van de betrokken ambtenaar, maar alleen voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren dat toelaten. Dat laat het college dus ruimte om in afwijking van de wensen van de betrokken ambtenaar - eenzijdig - vakantie te verlenen. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2882. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om aan eiser eenzijdig verlof te verlenen. Eisers hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
7. Voor de invulling van deze bevoegdheid maakt verweerder naar eigen zeggen gebruik van een vaste gedragslijn. De rechtbank stelt vast dat deze vaste gedragslijn feitelijk niet meer behelst, dan een omschrijving van het belang van verweerder en een daarop afgestemde handelwijze. Verweerders belang is gelegen in het zoveel mogelijk afbouwen van verlofuren zodat zo min mogelijk verlofuren behoeven te worden uitbetaald. Zoals door verweerder is gesteld wordt per individueel geval beoordeeld of verlofuren eenzijdig kunnen worden toegekend of dat deze moeten worden uitbetaald. Daar waar de dienst het toelaat om uren af te bouwen, worden uren afgebouwd en daar waar de dienst het niet toelaat worden uren bij het einde van het dienstverband uitbetaald. Verweerder probeert zoveel mogelijk overeenkomstig de vaste gedragslijn te handelen en levert daarbij maatwerk.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij zijn afweging van de belangen, doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan verweerders belang om openstaande verlof- en/of plusuren zoveel mogelijk af te bouwen zodat bij het einde van het dienstverband zo min mogelijk uren behoeven te worden uitbetaald. Verweerder heeft dit belang voldoende toegelicht, terwijl eiser in de gronden van beroep in het geheel niets naar voren brengt over zijn belangen en waarom de belangenafweging door verweerder anders had moeten uitpakken. Dat het aan eiser verlenen van 28 uur verlof per week in strijd is met de doelstelling van het VWNW-traject is de rechtbank niet gebleken, evenmin is gebleken dat eisers OR-werkzaamheden in het gedrang zijn gekomen.
9. De rechtbank merkt voorts eisers stelling dat verweerder de gedragslijn niet consequent toepast, aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser verwijst hiertoe naar hetgeen tijdens de hoorzitting in bezwaar is gezegd. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van deze gevallen - zoals blijkt uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar - waarbij ontslag of pensioen plaatsvond of in het geval van de gemeentesecretaris, geen sprake van gelijke gevallen. Met deze personen, die bij de voorbereiding op de ambtelijke fusie met de gemeente Landgraaf meer gewerkte uren en/of plusuren hebben opgebouwd, zijn reeds in 2014 afspraken gemaakt om af te bouwen, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting, en is bij sommigen uitbetaald omdat zij met pensioen of ontslag gingen (en zo begrijpt de rechtbank: afbouw van uren niet (meer) mogelijk was). Verder is namens verweerder ter zitting toegelicht dat de gemeentesecretaris uitbetaling van verlofuren heeft gekregen omdat maatwerk is geleverd vanwege haar specialistische kennis en/of dat er overdracht nodig was naar het directieteam en er in dit geval ook een opzegtermijn in acht moest worden genomen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van gelijke gevallen. Dat sprake zou zijn geweest van willekeur heeft eiser evenmin onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
uitspraak is gedaan door mr. T.G. Klein (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens, en
mr. K.M.P. Jacobs, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 februari 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.