In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de naamloze vennootschap DocMorris N.V. en een werknemer, hierna aangeduid als [verweerster]. De procedure is gestart door DocMorris, vertegenwoordigd door mr. X.M. Heymann, die verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2020. Dit verzoek is gedaan op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij beide partijen hebben erkend dat er geen verwijt aan elkaar te maken valt en dat er geen dringende reden voor ontbinding is.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is dat van DocMorris niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De rechter heeft ook geoordeeld dat herplaatsing van [verweerster] in een andere functie binnen DocMorris niet mogelijk is. Op basis van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, namelijk art. 7:671b lid 1 onder a en 7:669 lid 3 onder g, heeft de kantonrechter besloten de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
Daarnaast hebben partijen overeenstemming bereikt over een beëindigingsvergoeding van € 8.600,00 bruto, welke vergoeding gelijk is aan de transitievergoeding. DocMorris is veroordeeld tot betaling van deze vergoeding aan [verweerster]. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter.