In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Stichting Artamuse tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. De stichting, gevestigd te Geleen, ontving subsidie voor muziek- en dansonderwijs, maar werd door de gemeente geïnformeerd dat deze subsidie vanaf 2020 zou worden afgebouwd en per 2022 zou eindigen. De stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor de continuïteit van haar werkzaamheden en een dreigend faillissement door de afbouw van de subsidie.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan de formele vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening is voldaan en dat er sprake is van onverwijlde spoed. De rechter heeft overwogen dat de stichting voldoende tijd had om zich voor te bereiden op de beëindiging van de subsidie, aangezien zij al in januari 2019 op de hoogte was gesteld van de afbouw. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gemeente niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de afbouwtermijn redelijk is. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gemeente niet verantwoordelijk is voor de personele frictiekosten die voortvloeien uit de beëindiging van de subsidie, omdat de stichting zelf verantwoordelijk is voor de personele verplichtingen die voortvloeien uit de overname van personeel in 2005.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om te oordelen dat het bestreden besluit onrechtmatig was. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt, hoewel de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan vanwege coronamaatregelen.