ECLI:NL:RBLIM:2020:8020

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
C/03/245597 / HA ZA 18-52
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wijziging overeenkomst door testament en onvoorziene omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] en [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie]. De zaak betreft een geschil over een geldleningsovereenkomst die in 2002 is gesloten tussen de vader van de gedaagden en de Stichting Pensioenfonds ABP. De eiseres stelt dat de lening opeisbaar is geworden na het overlijden van de vader op 22 mei 2016, terwijl de gedaagden betogen dat de overeenkomst is gewijzigd door een testament dat in 2016 is opgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet hebben bewezen dat de overeenkomst door het testament is gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat de lening zes maanden na het overlijden van de vader opeisbaar is en dat de gedaagden gehouden zijn tot betaling van de hoofdsom van € 62.100,-. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de gedaagden ook de contractuele rente verschuldigd zijn, maar dat deze is verlaagd naar 1,85% per 1 november 2016. De vorderingen van de eiseres zijn toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/245597 / HA ZA 18-52
Vonnis van 14 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F.H. Kuiper te Heerlen,
tegen

1.[gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] ,

2.
[gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A.L. van den Bergh te Maastricht.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans een in deze zaak op 19 september 2018 gewezen vonnis, waarvan de nummering zal worden voortgezet.

6.De procedure

6.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 19 september 2018,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van gedaagden in conventie, gehouden op 17 juni 2019,
  • de akte overlegging producties 17 t/m 22 van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] ,
  • de akte overlegging producties 23 en 24 van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] ,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 30 januari 2020,
  • de beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken, van 3 maart 2020,
  • het B-16 formulier van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] waarin staat dat zij afziet van het verder horen van getuigen, en het verzoek om de zaak op de rol te plaatsen voor een door beide partijen gelijktijdig te nemen conclusie na getuigenverhoor,
  • het B-11 formulier van [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] waarbij zij bezwaar maken tegen het gelijktijdig nemen conclusies,
  • de beslissing van de rechtbank dat beide conclusies gelijktijdig genomen worden,
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] ,
  • de conclusie na getuigenverhoor en tussentijds beëindigde contra-enquête van [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] ,
  • het verzoek van [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] voor het nemen van een nadere conclusie dan wel akte, van
30 april 2020,
  • het bezwaar tegen het verzoek voor het nemen van een nadere conclusie/akte van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] , van 12 mei 2020,
  • de brief van de rechtbank waarbij het verzoek is afgewezen, van 20 mei 2020.
6.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

7.De verdere feiten

7.1.
Op 29 oktober 2002 hebben de heer [naam vader gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] , de vader van [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] , (hierna: vader) en [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] een geldleningsovereenkomst (verder: de overeenkomst) gesloten (productie 3 bij dagvaarding). In deze overeenkomst staat, voor zover niet reeds in het vonnis van 19 september 2018 geciteerd (r.o. 2.1., vonnis van 19 september 2019) en voor zover van belang:
(…)
- de geldnemer dient het verschuldigde bedrag (rente en eventuele aflossing) op de vijfentwintigste van elke maand over te boeken op rekeningnummer [rekeningnummer] (Rabobank Landgraaf) t.n.v. de geldgever;
(…)
7.2.
In de hypotheekakte van 27 september 2002 (productie 4 bij dagvaarding) staat, geciteerd voor zover hier van belang:
(…)
1.
(…)“Stichting Pensioenfonds ABP”, (…),
hierna te noemen: geldgever;
2.
De heer [naam vader gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] , (…),
hierna te noemen:“geldnemer”of“hypotheekgever”.
(…)
Lening
Geldnemer verklaart ter leen te hebben ontvangen van geldgever en mitsdien aan geldgever schuldig te zijn een bedrag van
DRIEENVIJFTIGDUIZEND VIERENTWINTIG EURO EN NEGENENDERTIG EUROCENT (€ 53.024,39)hierna te noemen:
“hoofdsom”.
LENINGGEGEVENS
I Looptijd en aflossing
De lening heeft een looptijd en een aflossingswijze zoals in de offerte is bepaald, dan wel eventueel nader tussen partijen zal worden overeengekomen.
II Rente
Geldnemer is voor het eerst vanaf de datum omschreven in de Leningsvoorwaarden tot het einde van de desbetreffende maand naar het overeengekomen percentage rente verschuldigd, berekend over de hoofdsom. De rente wordt voor iedere volgende maand tot en met het einde van de looptijd van de geldlening naar het overeengekomen percentage berekend over de schuld per het einde van de daaraan voorafgaande maand. Bij de saldobepaling van de schuld zullen eventueel verschuldigde maar niet betaalde rente, kosten en andere bedragen bij de schuld worden geteld.
(…)
7.3.
In de saldo-opgaven per 31 december 2003, 31 december 2004, 31 december 2005 en 31 december 2006 (productie 5 bij dagvaarding) staat dat vader ieder jaar € 3.353,40 aan rente heeft betaald over het bij ABP geleend bedrag van € 62.100,- . Het over de geldsom berekende rentepercentage bedraagt 5,4 %.

8.De verdere beoordeling

in conventie
De bewijsopdrachten
8.1.
Bij vonnis van 19 september 2018 is aan [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] opgedragen door alle middelen rechtens te bewijzen dat:
a. met het opmaken van het testament in 2016 het de bedoeling van vader is geweest de overeenkomst te wijzigen,
b. deze wijziging met zich brengt dat [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] pas gehouden is tot terugbetaling van de lening wanneer [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] overgaat tot verkoop van de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] of [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] komt te overlijden,
c. ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet was te voorzien dat vader een nieuwe relatie zou krijgen.
8.2.
[gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] hebben ter voldoening van de aan hen verstrekte bewijsopdracht een viertal getuigen doen horen in de persoon van partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] , partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] , de heer [getuige 1] en de [getuige 2] (zus van partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] ). In contra-enquête zijn [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] en notaris [getuige 3] gehoord.
Wijziging van de overeenkomst middels testament? (verhouding overeenkomst en testament)
-
bewijsopdrachten a en b
8.3.
Partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] heeft verklaard:
“(…) 13 april 2016 heeft hij de notaris bij zich laten komen om de geldleningsovereenkomst te laten wijzigen omdat hij opnieuw getrouwd was. Hij wilde voorkomen dat de geldleningsovereenkomst opeisbaar zou worden na de daarin opgenomen zes maanden na overlijden. Omdat hij opnieuw getrouwd was, was de situatie gewijzigd, en had ik geen erfdeel meer, dit zou niet meer beschikbaar zijn. De geldleningsovereenkomst zou verrekend worden met de erfenis. De geldleningsovereenkomst zou verrekend worden op moment dat mijn deel in de erfenis opeisbaar zou worden. Dit zou zijn bij de verkoop van de Pleijweg dan wel bij het overlijden van mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] . De geldleningsovereenkomst is met het opmaken van het testament gewijzigd.
Ik ben nooit gevraagd om de lening terug te betalen. De geldleningsovereenkomst zou tien jaren duren en liep af op 29 oktober 2012. Ik heb vader een maand van te voren, voor het aflopen van de geldleningsovereenkomst gebeld. Hoe nu verder? Hij zei toen: ik heb alles al geregeld. Hij had drie hypotheken bij elkaar samengevoegd. En een nieuwe hypotheek bij BLG afgesloten, zodat het mogelijk was voor [naam] het huis op de [adres 2] te kopen. Ik hoefde mij geen zorgen te maken zei hij. Hij zou in het testament laten zetten dat mijn lening met het erfdeel zou worden verrekend. Hij heeft mij nooit verzocht om de geldlening terug te betalen.
Op 27 maart 2016 is mijn vader met mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] op bezoek geweest bij mij en [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2][toev Rb: is partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] ]
. Ik was toen samen met hem in het atelier en hij maakte mij complimenten over mijn laatste sculptuur. Ik heb hem toen bedankt voor alles wat hij voor ons had gedaan, zonder hem was het niet mogelijk geweest. Ik bedoel daarmee de geldlening en alle hulp in en rond het huis. [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] maakte zich grote zorgen over de geldlening. Ik heb dit toen bij hem neergelegd. Mijn vader zei ik zorg dat het testament jullie gaat beschermen. (…)
12 april 2016 kregen wij telefoon van bemiddelaar [naam bemiddelaar] . Wij hadden nog een poging gedaan om een hypotheek af te sluiten. Deze hypotheekaanvraag is afgewezen. [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] was geen erfgenaam en wilde liever van de geldlening af. Met het oog op onafhankelijkheid. Vader zou het fijn vinden als dit zou lukken zodat de hypotheekschuld die hij zou achterlaten kleiner zou zijn. Toen wij vader informeerde dat de hypotheek aanvraag was afgewezen reageerde hij door te zeggen: dat hij er al van uit was gegaan dat het niet zou lukken. Hij zei verder dat ik mij geen zorgen hoefde te maken, dat het wel goed zou komen. Eén dag na het telefoongesprek, op 13 april 2016, heeft hij het testament gewijzigd. (…)”
8.4.
Partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] heeft verklaard:
“(…)
Ik vroeg of we iets moesten aflossen, dat vond vader onnodig. In 2012 wisten wij dat de overeenkomst zou aflopen. Daar had [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1][toev Rb: partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] ]
het met haar vader over gehad. Dit is telefonisch gegaan. Ik weet dit omdat ik erbij stond en de telefoon altijd op de speaker staat. [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] vroeg hoe het nu zat en toen zei hij dat hij het geregeld had. Hij had in 2007 bij aankoop van de woning van [naam] de drie hypotheken samengevoegd en een nieuwe hypotheek opgenomen. Hij had alles op één hoop had gegooid. Wij waren daar in eerste instantie verbolgen over omdat hij ons daar niet over had geïnformeerd. Hij gaf aan dat onze lening gewoon zou doorlopen, ik denk tot 2017. (…)
In de ochtend van 12 april 2016 kregen wij een telefoontje van [naam bemiddelaar] dat geen enkele bank ons een hypotheek wilde verstrekken. In de middag heeft [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] met vader gebeld. De telefoon stond op speaker en ik was erbij. [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] gaf aan dat de financiering niet zou lukken. Vader gaf daarop aan dat wij ons geen zorgen hoefde te maken. De schuld zou worden vereffend met het erfdeel van [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] . Hij gaf aan dat hij het zou regelen.
15 april 2016 kregen wij een schriftelijke afwijzing van de hypotheekaanvraag per email van [naam bemiddelaar] . Na het overlijden van vader zagen wij dat het testament op 13 april 2016, dus één dag nadat hij gezegd had het goed zou komen, was gewijzigd. Vader heeft nooit verzocht om terugbetaling. Als ik het had over terugbetaling van de lening dat zei hij: laat gaan, laat gaan. Hij wilde er niet over praten.
Het laatste bezoek op 21 april 2016 bij vader was bijzonder. Wij zaten met z’n vieren samen, vader, mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] , [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] en ik. Toen vader de hand van [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] pakte en zei: kind ik heb het goed geregeld het staat zwart op wit, de schuld wordt vereffend met je erfdeel bij verkoop van het pand of bij het overlijden van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] . Maak je geen zorgen. Ik heb hem toen gevraagd of ik zijn hand mocht vasthouden. Dit mocht maar hij zei er wel bij: jij krijgt toch niks. Wij hoefden ons geen zorgen te maken, alles was goed geregeld.
Op 27 maart 2016 zat ik met mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] in de keuken. Vader kwam toen met [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] de keuken binnen. Hij zei toen: maak je geen zorgen. De schuld wordt vereffend met het erfdeel van [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] . Jullie kunnen toch door een deur. Waarop [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie][toev Rb: partij [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] ]
zei, met haar handen op haar hart: meisjes jullie zitten in mijn hart, wij komen er samen wel uit. (…)”
8.5.
Getuige [getuige 1] heeft niets verklaard wat voor bewijsopdracht a. relevant is.
8.6.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard:
“ (…) In maart 2016 ben ik bij vader geweest en hebben wij het over de nalatenschap gehad. Mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] was daarbij. Wij hebben het gehad over de geldlening, het huis van [naam] , het ouderlijk huis en over hoe hij het geregeld had. Hij gaf toen ook aan dat het testament nog veranderd kon worden. Over de geldlening zei hij dat die gewoon kon doorlopen. Hij ging er toen van uit dat de hypotheekaanvraag van [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] niet door zou gaan. Hij zei toen nog: jullie kunnen met elkaar overweg. De lening zou verrekend worden als het ouderlijk huis zou worden verkocht. Over de lening is er verder niet meer gesproken. (…)”
8.7.
Getuige notaris [getuige 3] heeft niets verklaard wat voor bewijsopdracht a. relevant is.
8.8.
Partij [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] heeft verklaard:
“(…) Het testament van 2016 is het nieuwe testament. (…)
Ik kan mij niet herinneren dat we het over ene geldlening hebben gehad. Ik vind de hele materie van een testament heel erg ingewikkeld en soms snap ik ook niet precies hoe dat allemaal in elkaar zit. Ik weet dat mijn man bij het laatste testament graag wilde dat ik daar bleef wonen. (…)
(…) Mijn man reageerde heel rustig op het feit dat er geen hypotheek tot stand was gekomen. Dan kon de lening doorlopen, maar de diepe intentie is er altijd geweest om de lening terug te betalen, ook van hun kant. (…) ”
8.9.
[gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] en [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] zijn partijgetuigen. Hun verklaringen kunnen geen bewijs in hun voordeel opleveren, tenzij die verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). Voor aanvullend bewijs geldt als vereiste dat dit zodanig sterk moet zijn en zodanig essentiële punten moet betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
8.10.
[getuige 2] heeft verklaard dat vader in maart 2016 heeft gezegd dat de lening verrekend zou worden als het ouderlijk huis [de rechtbank begrijpt dat daarmee de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] wordt bedoeld] zal worden verkocht. De rechtbank kan uit deze verklaring niet afleiden dat vader met het opmaken van het testament de intentie had de overeenkomst te wijzigen. Dat verrekening van de lening plaatsvindt bij verkoop is in het testament opgenomen, en staat tussen partijen ook niet ter discussie.
De rechtbank is van oordeel dat nu de verklaring van [getuige 2] zelfs geen begin van bewijs oplevert voor bewijsopdracht a, de getuigenverklaringen van [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] en [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] ook niet ter aanvulling kunnen dienen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] niet geslaagd in het onder a. opgedragen bewijs.
8.11.
Nu bewijsopdracht b. veronderstelt dat sprake is van een wijziging van de overeenkomst, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van bewijsopdracht b.
8.12.
[gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] zijn er niet in geslaagd te bewijzen dat met het opmaken van het testament de overeenkomst is gewijzigd. Het verweer dat met het opmaken van het testament de overeenkomst is gewijzigd, kan dan ook niet slagen.
Onvoorzienbare omstandigheid - bewijsopdracht c
8.13.
Partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] heeft verklaard:
“(…) Vader heeft toen aangeboden het bedrag aan ons te lenen. In 2002 heeft mijn vader (…) de overeenkomst opgesteld. (…)
Vader had op dat moment een relatie met mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] . Maar trouwen deed hij niet meer, daar was hij heel resoluut in. Hij had net een vier jaar durende scheiding achter de rug, die erg moeizaam is verlopen. Hij had spijt van hoe alles gelopen was tussen hem en mijn moeder. De scheiding was een gevolg van heel hard werken en was niet zijn keuze. Hij vertelde mij werk niet zo hard maar geniet ook van het leven. (…)”
8.14.
Partij [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 2] heeft verklaard:
“(…) Mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] was toen, bij de totstandkoming van de geldleningsovereenkomst, al in beeld als vriendin. Het lag niet in de verwachting dat hij zou trouwen met haar, nooit van zijn leven. Vader had namelijk lang gedaan over zijn scheiding en mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] beklaagde zich over haar relatie met vader. Mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] was een zeer toegewijde echtgenote. Het was voor ons een donderslag bij heldere hemel dat het huwelijk had plaatsgevonden. Wij wisten niet dat zij gingen trouwen. Dit hoorde wij achteraf, wij waren hier niet over geïnformeerd. (…)”
8.15.
Getuige [getuige 1] heeft niets verklaard wat voor bewijsopdracht c. relevant is.
8.16.
Getuige [getuige 2] :
“(…) Mijn vader zei altijd dat hij nooit meer zou trouwen. Hij heeft altijd spijt gehad van zijn scheiding. Wanneer mevr. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] in beeld is gekomen weet ik niet. Ik denk eind jaren 90. Ik was niet aanwezig bij het huwelijk. Ik wist hier niets van. Ik heb dit pas naderhand vernomen. (…)”
8.17.
Getuige notaris [getuige 3] heeft niets verklaard wat voor bewijsopdracht c. relevant is.
8.18.
Partij [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] heeft verklaard:
“(…) Begin 1997 heb ik mijn echtgenoot leren kennen. We hebben direct een relatie gekregen. De relatie is in 1997 begonnen wen wij zijn vrij snel bij elkaar gaan wonen. Ik geloof vier maanden later. Ik heb mijn flat wel nog aangehouden, maar ik was er bijna nooit. Ik was bij de totstandkoming van de overeenkomst niet betrokken. Mijn man en ik hebben er alleen over gepraat, maar ik ben er niet bij geweest. Ik heb ook niet met de dochter hierover gesproken ten tijde van de totstandkoming. (…)”
8.19.
Artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek biedt de mogelijkheid om een rechter te vragen de gevolgen van een overeenkomst te wijzigen of de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden als zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Een onvoorziene omstandigheid doet zich voor op het moment dat die omstandigheid niet - al dan niet stilzwijgend - in de overeenkomst is verdisconteerd. Het gaat dan ook om een omstandigheid die zijn intreden doet na het sluiten van de overeenkomst. Voor toepassing van art. 6:258 BW is alleen plaats wanneer de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan dit vereiste zal niet spoedig zijn voldaan; redelijkheid en billijkheid verlangen immers in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toe (Parl. Gesch. Boek 6, p. 969). Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden. (ECLI:NL:HR:1998:ZC2587).
8.20.
Tussen partijen is niet in geding dat vader ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (in 2002) een relatie had met [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] en dat hij op dat moment nog niet met [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] gehuwd was. Het huwelijk van vader met [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] (in 2009) is daarmee dan ook een omstandigheid die zich ná het sluiten van de overeenkomst heeft voorgedaan (r.o. 2.2., vonnis van 19 september 2019). Door [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] is niet betwist dat - zoals [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] stellen - vader kenbaar heeft gemaakt niet meer te willen trouwen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat tijdens het opstellen van de overeenkomst de omstandigheid dat vader op een later moment zou huwen niet in de overeenkomst is verdisconteerd.
Om tot wijziging van de overeenkomst te komen, dient de rechtbank tot het oordeel te komen dat ongewijzigde instandhouding van de bepaling dat de lening zes maanden na het overlijden van vader (r.o. 2.1., vonnis van 19 september 2019) opeisbaar is, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] onaanvaardbaar is. In dat kader rijst voorts de vraag of vader en [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] een overeenkomst met een andere inhoud zouden hebben gesloten wanneer vader niet expliciet had benoemd niet te willen huwen. [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] stellen hieromtrent in de conclusie na enquête en tussentijds beëindigde contra-enquête (randnummer 2):
“dat het trouwen met [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] de situatie voor [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] anders had kunnen maken”. Daarmee is dus niet gezegd dat dit ook daadwerkelijk het geval zou zijn geweest.
[gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] hebben in de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, onder 19, weliswaar gesteld dat instandhouding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, maar laten na dit ingenomen standpunt verder te onderbouwen. Ook in de getuigenverklaringen vindt de rechtbank geen aanknopingspunten waarom instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is.
Nu [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] nalaten te onderbouwen waarom instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is, kan het verweer dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid niet slagen.
Bedoeling vader bepaling testament
8.21.
In het testament staat dat indien de vorderingen ten laste van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] op enig moment opeisbaar worden aan [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] de last wordt opgelegd de geldlening met de last van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] te verrekenen (r.o. 2.3. van het vonnis 19 september 2018). [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] stellen dat deze bepaling zo uitgelegd moet worden, dat het de bedoeling van vader was dat de lening pas opeisbaar wordt, wanneer de vordering op [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] opeisbaar wordt. Vader heeft, aldus [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] , meerdere malen aangegeven dat hij zijn dochters verzorgd wil achterlaten. Verder is het testament opgemaakt één maand voor zijn overlijden en heeft vader nooit om terugbetaling van de geldlening verzocht. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] betwist dit. Zij stelt dat de tekst van het testament duidelijk is, en met het testament de opeisbaarheid van de vordering niet is gewijzigd. Vader heeft verschillende malen getracht om tot een terugbetalingsregeling met [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] te komen.
8.22.
Art. 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Het tweede lid van art. 4:46 BW bepaalt dat daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitleg van een uiterste wilsbeschikking mogen worden gebruikt indien deze uiterste wil zonder die daden of verklaringen geen duidelijk zin heeft. Aldus geldt bij de uitleg niet als maatstaf de zuiver grammaticale methode, waarbij uitsluitend wordt nagegaan welke betekenis de in het testament opgenomen bewoordingen op zichzelf genomen hebben, doch dient steeds rekening gehouden te worden met de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en met de omstandigheden waaronder deze is verleden. Ook bij een uiterste wilsbeschikking die op het eerste gezicht duidelijk is, dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wilsbeschikking kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, welke verhoudingen en omstandigheden niet uit de uiterste wil behoeven te blijken (ECLI:NL:PHR:2011:BO9581).
8.23.
In het testament staat - [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] gezegd - dat indien de vorderingen ten laste van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] op enig moment opeisbaar worden (r.o. 2.3. van het vonnis van 19 september 2018) aan [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] de last wordt opgelegd de geldlening met de last van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] te verrekenen. Deze bepaling is duidelijk en roept (bij de rechtbank) geen vragen op. Ook niet, wanneer deze bepaling gelezen wordt naast hetgeen vader en [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] reeds in de eerder opgestelde overeenkomst ten aanzien van de opeisbaarheid hebben afgesproken. In de overeenkomst staat dat de lening opeisbaar is zes maanden na het overlijden van de geldgever. Een vordering kan reeds opeisbaar zijn, maar (nog) niet opgeëist worden. Anders gezegd: de bepalingen in het testament en de overeenkomst kunnen prima naast elkaar bestaan, ze ‘bijten’ elkaar niet.
8.24.
De door [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] gestelde daden en verklaringen (los van hetgeen in het testament is opgenomen) van vader, ingevolge artikel 4:46 lid 2 BW, kunnen slechts bij de uitleg van het testament worden betrokken, wanneer de bepalingen in het testament anders geen duidelijke zin heeft. Nu de rechtbank van oordeel is dat de desbetreffende bepaling duidelijk is, komt de rechtbank er niet aan toe de door [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] gestelde daden of verklaringen van vader - wat daar verder ook van zij - te gebruiken voor de uitleg van het testament. Het verweer dat aan hetgeen in het testament is opgenomen een andere bedoeling moet worden toegekend dan op schrift staat, kan dan ook niet slagen.
Hoofdsom
8.25.
In de overeenkomst staat dat de lening opeisbaar is zes maanden na het overlijden van de geldgever. De rechtbank is van oordeel dat nu deze bepaling onverkort van toepassing is en aan dit vereiste voor opeisbaarheid is voldaan - vader is immers overleden op 22 mei 2016 (r.o. 2.4. van het vonnis van 19 september 2018) - [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] gehouden zijn tot betaling van de door [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] gevorderde € 62.100,-
Contractuele rente
8.26.
[eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] stelt dat [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] een contractuele rente verschuldigd is, dat dit bedrag tot en met 13 november 2017 € 2.583,76 bedraagt, en [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] vanaf 1 december 2017 tot heden 5,4 % rente over de hoofdsom verschuldigd is. Dit bedrag zijn partijen immers overeengekomen. [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] stellen zich op het standpunt dat de hoogte van de rente vanaf 1 november 2016 dient te worden aangepast naar 1,85 %. [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] verwijzen daarbij naar de producties 7a en 7b, waaruit volgt dat [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] sinds 1 november 2016 1,85 % aan rente betaalt, en productie 7c waarin notaris [getuige 3] (namens [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] ) aan [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] schrijft:
“Het is uiteraard niet de bedoeling dat mevrouw [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] aan u verdient maar ook zeker niet dat het haar geld kost. Ik wil u derhalve erop wijzen dat u verplicht bent om de huidige rente te blijven betalen. Ps als BLG Wonen bij mevrouw [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] een rentekorting/renteverlaging toegepast heeft dit gevolgen voor uw geldlening”.
8.27.
Nu [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] het gewijzigde rentepercentage van 1,85 % per 1 november 2016 zoals door [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] gesteld niet heeft betwist, neemt de rechtbank dit als vaststaand feit aan.
8.28.
In de overeenkomst staat dat [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] gehouden zijn tot betaling van de contractuele rente als opgenomen in de hypotheekakte (r.o. 7.2.). Tussen partijen is niet in geding dat [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] rente dienen te betalen, dat de rentepercentage 5,4 % met ingang van de overeenkomst 5,4 % bedroeg, en dat met ingang van 1 november 2016 [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] 1,85 % aan rente is gaan betalen. De vraag die rijst is of met de wijziging van het rentepercentage ook [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] niet langer gehouden zijn tot betaling van 5,4 % aan rente en het door [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] te betalen rentepercentage 1,85 % bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Uit voornoemde productie 7c, welke door [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] niet is weersproken, volgt dat [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] niet aan [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] wil verdienen, en dat wijziging van het door [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] te betalen rentepercentage ook gevolgen heeft voor het door [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] te betalen rente percentage. Dit betekent dat met de wijziging van het door [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] te betalen rentepercentage, ook [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] een lagere rente hoeft te betalen, dat [gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 1] tot
1 november 2016 gehouden is tot betaling van de contractuele rente van 5,4 % over
€ 62.100,- en dat vanaf 1 november 2016 deze rente over dit bedrag 1,85 % bedraagt.
8.29.
[eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] vordert de achterstallige contractuele rente over € 62.100,- tot 30 november 2017 van € 2.583,67. De rechtbank legt het verweer van [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] (randnummer 20 van de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie) zo uit dat zij het te veel aan [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] aan rente betaalde reeds hebben verrekend, waarbij ze zijn uitgegaan van een rentepercentage van 1,85 % vanaf 1 november 2016, dat er dan ook geen achterstand meer is en zij sindsdien 1,85 % aan rente aan [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] betalen. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] heeft niet betwist dat [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] wel rente hebben betaald, evenmin heeft zij betwist dat er geen achterstand is. Nu niet is gebleken dat [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] de contractuele rente niet hebben betaald, wordt hetgeen omtrent de achterstallige contractuele rente is gevorderd, afgewezen.
8.30.
Voorts vordert [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] primair de contractuele rente van 5,4 % per maand over de hoofdsom vanaf 1 december 2017, en subsidiair de wettelijke rente over de hoofdsom van
€ 62.100,- vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 21 december 2017.
Het primair gevorderde dient, gezien het door de rechtbank onder 8.28 en 8.29 is overwogen te worden afgewezen: voor toekennen van een rente van 5,4 % over hoofdsom is geen grondslag. Tegen het subsidiair gevorderde hebben [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] geen verweer gevoerd.
8.31.
In artikel 6:119 lid 3 BW staat:
Een bedongen rente die hoger is dan die welke krachtens de vorige leden verschuldigd zou zijn, loopt in plaats daarvan door nadat de schuldenaar in verzuim is gekomen.Dit betekent dat een hoger bedongen rente doorloopt tijdens het verzuim van de schuldenaar, en dat een contractuele rente die lager is dan de wettelijke rente wordt vervangen door de wettelijke rente vanaf het intreden van het verzuim. De rechtbank zal de wettelijke rente vanaf de dagvaarding dan ook toekennen voor zover deze de hoogte van contractuele rente overstijgt.
Buitengerechtelijke incassokosten
8.32.
[eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] heeft een bedrag van € 1.720,42 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. Deze kosten voorafgaand aan de procedure zijn gemaakt naar aanleiding van overleg tussen de notaris en [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] , overleg tussen de notaris en [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] , overleg tussen de advocate van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] en [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] , brieven aan [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] en aan de advocaat van [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] en het doen van schikkingsvoorstellen, aldus [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] . [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] betwisten dat deze kosten gemaakt zijn daar ieder bewijs hiervoor ontbreekt. [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] heeft ter zitting aangevoerd dat deze kosten wel degelijk zijn gemaakt.
De rechtbank heeft in dit kader onder meer kennisgenomen van de e-mail van 13 november (productie 11 bij dagvaarding) welke door de advocate van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] aan [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] is gericht, en waarin staat dat er een brief naar de advocaat van [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] is gestuurd waarin onder meer een voorstel tot een minnelijke regeling is opgenomen. Daarmee staat vast dat er handelingen zijn verricht (waarmee kosten zijn gemaakt) om tot een oplossing buiten rechte te komen.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 1.396,-.
Proceskosten
8.33.
[gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] worden tot op heden begroot op:
- kosten betekening dagvaarding € 97,31
- griffierecht € 895,00
- salaris advocaat € 4.296,00 (4 punten x € 1.074,- tarief IV)
- taxe
€ 0,00
In totaal: € 5.288,31
in voorwaardelijke reconventie
8.34.
Nu [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] gehouden is tot betaling van de in conventie gevorderde hoofdsom, treedt de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld in.
8.35.
De rechtbank heeft in overwegingen 8.19 en 8.20 reeds geoordeeld dat van een onvoorziene omstandigheid geen sprake is. Daarmee is er geen grondslag voor wijziging van de overeenkomst en dient de vordering in reconventie te worden afgewezen.
8.36.
[gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] worden tot op heden begroot op
€ 1.086 (2 punten x € 543,- tarief II, onbepaalde waarde) aan salaris advocaat.

9.De beslissing

De rechtbank
in conventie
9.1.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] hoofdelijk om aan [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] te betalen € 62.100,-,
9.2.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] hoofdelijk om aan [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] te betalen de wettelijke rente over
€ 62.100,- vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover de wettelijke rente de hoogte van contractuele rente overstijgt,
9.3.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] hoofdelijk om aan [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.396,-,
9.4.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] tot op heden begroot op € 5.288,31,
9.5.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
9.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
9.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
9.8.
wijst de vorderingen af,
9.9.
veroordeelt [gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie] in de proceskosten , aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie] tot op heden begroot op € 1.086,-,
9.10.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is uitgesproken door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.
Type: KH