ECLI:NL:RBLIM:2020:8057

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2507
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet met betrekking tot eigen gebruik van hennep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een woningsluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker, een inwoner van Landgraaf, had tegen een besluit van de burgemeester bezwaar gemaakt, waarbij hem was opgelegd zijn woning te sluiten vanwege het aantreffen van 16 hennepplanten en 8 gram hennep in zijn achtertuin. Verzoeker stelde dat de hennep bestemd was voor eigen gebruik, ter verlichting van zijn pijnklachten, en dat er geen sprake was van drugshandel.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een helder en consistent betoog heeft gepresenteerd over zijn eigen gebruik van de hennep. Hij heeft verklaard dat hij de hennep kweekt voor het maken van cannabisolie, die hij gebruikt voor pijnbestrijding. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van een overschrijding van de toegestane hoeveelheid, verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat de hennep niet bestemd was voor verkoop of verstrekking aan derden. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester in zijn besluit niet gevolgd, omdat er geen andere relevante feiten of omstandigheden waren die wezen op drugshandel.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van gevallen van woningsluiting op basis van de Opiumwet ook de context van eigen gebruik en de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/2507
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts),
en

de burgemeester van de gemeente Landgraaf, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Bloebaum).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2020 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoeker opgelegd die ertoe strekt dat hij met ingang van 14 oktober 2020 om 10:00 uur de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) dient te sluiten en voor de duur van 3 maanden gesloten dient te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 13 oktober 2020 plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om het primaire besluit te schorsen tot 6 weken nadat op het bezwaar is beslist dan wel in goede justitie een voorlopige voorziening te treffen.
Karakter van een voorlopige voorziening
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
5. Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, neemt de voorzieningenrechter ook onverwijlde spoed aan en wordt overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van het primaire besluit.
Feiten en omstandigheden
6. De voorzieningenrechter zal zich een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit inzake de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
7. Uit de op 8 augustus 2020 opgemaakte bestuurlijke rapportage blijkt het volgende.
7.1.
Op 7 augustus 2020 heeft de politie een onderzoek ingesteld nabij de woning, het erf en het schuurtje van verzoeker. De aanleiding daarvoor was een melding van een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Landgraaf.
7.2.
De politie heeft bij dit onderzoek het volgende aangetroffen:
  • in de achtertuin van het perceel bij de woning stonden in totaal 16 hennepplanten. De hennepplanten hadden een gewicht van 280 gram;
  • in het schuurtje in de achtertuin lagen 21 henneptoppen te drogen met een gewicht van 8 gram; en
  • uit de bij de bestuurlijke rapportage bijgevoegde foto’s blijkt dat er hennepresten zijn aangetroffen in een emmertje achter de schuur.
7.3.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt tevens dat verzoeker antecedenten heeft op grond van de Opiumwet.
8. Bij brief van 20 augustus 2020 heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning. Verzoeker heeft zijn zienswijze gegeven bij brief van 24 augustus 2020.
9. Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals die onder het kopje “Procesverloop” is opgenomen.
Standpunt van verzoeker
10. Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een ernstige situatie omdat er vanuit de woning geen drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt en er tevens geen sprake is van gevaarzetting of aantasting van de openbare orde en veiligheid, waardoor verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing, zoals ook blijkt uit de matrix van de beleidsregel van verweerder. Verzoeker heeft er tevens op gewezen dat enkel in de achtertuin en het schuurtje de verboden middelen zijn aangetroffen, en niet in de woning zelf. Verweerder had daarom volgens verzoeker moeten volstaan me het gelasten van de sluiting van de achtertuin en het schuurtje omdat er tussen de tuin en woning niet een zodanige relatie bestaat dat de bevoegdheid zich mede daartoe uitstrekt. Verzoeker heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2097. Voorts is verzoeker van mening dat verweerder ten onrechte is uitgegaan 288 gram hennep, omdat dit het bruto gewicht aan natte planten betreft. Volgens verzoeker is er sprake van 57,6 gram hennep.
Verzoeker heeft zich verder op standpunt gesteld dat verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot woningsluiting gebruik heeft kunnen maken omdat:
  • hij vanwege ernstige medische klachten de hennep gebruikte als pijnbestrijding en de aangetroffen hennep dan ook voor eigen (medicinaal) gebruik was. Ter zitting heeft hij daarover verklaard dat hij de hennep vermaalt tot poeder en vermengt met olijfolie en deze crème over zijn rug uitsmeert als pijnbestrijding;
  • hij vanwege zijn broze gezondheid momenteel extra kwetsbaar is vanwege het coronavirus (COVID-19) en verweerde deze omstandigheid niet dan wel onvoldoende heeft meegewogen;
  • verzoeker en zijn gezin met twee minderjarige kinderen dakloos zullen raken omdat het niet, althans moeilijk is, om een vervangende woning te kunnen huren.
Juridisch kader
11. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
12. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet had verweerder ten tijde van het primaire besluit het zogenaamde “Handhavingsbeleid toepassing wet Damocles en Wet Victoria 2017” (hierna: de beleidsregel 2017) vastgesteld, dat in werking is getreden op 26 oktober 2017.
In de beleidsregel 2017 wordt het begrip “woning” gedefinieerd als elk voor bewoning bestemd gebouw of bouwwerk (een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte) (…) en/of het bij een woning behorende erf.
In de beleidsregel 2017 is, voor zover hier relevant, het volgende beleid opgenomen over handel in softdrugs in woningen:
In geval van handel in softdrugs wordt bij een eerste constatering volstaan met een (schriftelijke) waarschuwing, tenzij zich zodanige omstandigheden voordoen, dat gesproken kan worden van een ernstige situatie. Bij de afweging wordt in ieder geval met een of meer van de volgende indicatoren rekening gehouden:
a. Meer dan een geringe overschrijding van de hoeveelheid van softdrugs of hennepplanten welke kan worden aangemerkt als bestemd voor eigen gebruik.
Bij het bepalen hiervan wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet.
- Softdrugs: meer dan 5 gram
- Hennepplanten: meer dan 5 planten
Mate waarin sprake is van een negatieve invloed op het openbare leven en het woon- en leefklimaat.
Mate van overlast en verloedering.
Contacten van dealers en klanten in/vanuit een woning/lokaal.
Verklaringen van klanten en/of drugskoeriers die met drugs zijn onderschept.
Aanwezigheid van handelsattributen.
Mate van gevaarzetting als gevolg van een verhoogd brandrisico (door overbelasting van het energienetwerk en illegale elektriciteitsaansluitingen).
Gevaar voor elektrocutie als gevolg van de illegale elektriciteitsaansluiting.
13. Op 30 september 2020 heeft verweerder ter uitvoering van de bevoegdheid in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, de “Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria gemeente Landgraaf 2020” (hierna: de beleidsregel 2020) vastgesteld. Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 oktober 2020. Per die datum is de beleidsregel 2017 ingetrokken.
In artikel 3, tweede lid, van de beleidsregel 2020 is bepaald dat bij de toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet of artikel 174a Gemeentewet wordt gekozen voor sluiting van het lokaal en/of de woning en/of bijbehorend erf. Dit moet als de meest effectieve maatregel worden beschouwd om de met de wet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen.
Uit artikel 3, vierde lid, van de beleidsregel 2020, volgt dat de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van de woning en/of het lokaal en/of bijbehorend erf, indien sprake is van een ernstige situatie.
Uit artikel 3, zesde lid, van de beleidsregel 2020, volgt dat in geval van een eerste constatering van handel in softdrugs, waarbij sprake is van een handelshoeveelheid, dan wel het telen, bereiden of vervaardigen van softdrugs, sprake is van een ernstige situatie.
Uit artikel 5, eerste lid, van de beleidsregel 2020, blijkt dat de woning in beginsel voor drie maanden gesloten wordt bij een eerste overtreding wegens softdrugs of voorbereidingshandelingen voor softdrugs.
Welke beleidsregel is van toepassing?
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat het primaire besluit van 14 september 2020 is gebaseerd op de beleidsregel 2017. Vanaf 1 oktober 2020 is de beleidsregel 2017 ingetrokken en is de beleidsregel 2020 van kracht. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of hij de beleidsregel 2020 dient te betrekken in zijn oordeelsvorming. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat zijn taak bestaat uit het beantwoorden van de vraag of hij voorlopig van oordeel is dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft. In de beleidsregel 2020 is geen overgangsrecht geregeld. Verweerder is daarom gehouden om de beleidsregel 2020 te betrekken in zijn volledige heroverweging in bezwaar. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter de beleidsregel 2020 zal betrekken in zijn beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Is verweerder bevoegd om de woning te sluiten?
15. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933) overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram en de aanwezigheid van 5 hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat als verzoeker een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van grens van 5 hennepplanten/ 5 gram hennep vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden, in de regel dient te worden geoordeeld dat het tegendeel aannemelijk is gemaakt en er geen bevoegdheid bestaat om een last onder bestuursdwang op te leggen. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.
17. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de bevoegdheid tot het sluiten van de woning enkel is gebaseerd op het aantreffen van een handelshoeveelheid hennep en dat van een omgevingsindicator in dit geval geen sprake is. Verder is niet in geschil dat er geen andere zaken zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat er antecedenten op het gebied van de Opiumwet zijn, maar zij niet verder kan toelichten welke antecedenten dit dan zijn omdat de politie dit niet aan haar mag mededelen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard omstreeks 2001 bij verstek veroordeeld te zijn een drugsgerelateerd delict. Gezien het tijdsverloop zijn partijen het erover eens dat deze veroordeling niet kan worden aangemerkt als een relevant feit voor het primaire besluit dat hier aan de orde is. Van andere antecedenten is de voorzieningenrechter niet gebleken. Het komt daarom aan op de vraag of verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van een handelshoeveelheid, maar van een hoeveelheid voor eigen gebruik.
18. In dat kader heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij omstreeks mei 2020 gestart is met de kweek van hennep in tuinpotten in zijn achtertuin. Hij stelt hiervoor toestemming te hebben gevraagd aan zijn buren, die volgens verzoeker op hun beurt hebben aangegeven hier geen problemen mee te hebben. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de hennep voornamelijk kweekt om hier cannabisolie van te maken, die hij vervolgens over zijn rug uitsmeert ter pijnbestrijding. Ook rookt hij af en toe joints. Ter zitting heeft hij over het vervaardigen van de cannabisolie verklaard dat hij de hennep laat drogen, deze vermaalt tot poeder, dit poeder vermengt met olijfolie en dit enige tijd laat trekken, waarna het product klaar is voor gebruik. De in het schuurtje aangetroffen henneptoppen met een gewicht van 8 gram waren volgens verzoeker aan het drogen ter voorbereiding van het vervaardigen van deze cannabisolie.
19. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een geringe overschrijding van het aantal hennepplanten, omdat er 16 hennepplanten zijn aangetroffen, wat meer dan drie keer het aantal planten is dan de grens van 5 hennepplanten. Verder is verweerder van mening dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen hennep en hennepplanten bestemd waren voor eigen medicinaal gebruik. Daartoe acht verweerder van belang dat de huisarts van verzoeker niet heeft gesteld dat hennep/cannabis het meest effectieve middel ter bestrijding van de klachten of pijn van verzoeker is, dan wel dat het gebruik daarvan in verzoekers geval uit medisch oogpunt noodzakelijk is en in welke hoeveelheid dat dan is. Daarom kan er volgens verweerder geen sprake zijn van eigen medicinaal gebruik. Verweerder wijst op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West- Brabant van 7 november 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4868.
20. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een geringe overschrijding van de grens van 5 hennepplanten dan wel 5 gram hennep. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in acht dat deze vraag beantwoord moet worden in het licht van de verklaringen van verzoeker. Zijn verklaringen over het hoe en waarom van het kweken van hennep zoals weergegeven in rechtsoverweging 18 zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als een logisch en navolgbaar verhaal en zijn tevens aan te merken als een sterke indicatie voor eigen gebruik. Niet is gebleken dat verzoeker de drugs aan derden heeft verstrekt dan wel met het oogmerk daarop heeft gekweekt. Ook van andere contra-indicaties is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat verzoeker toestemming heeft gevraagd voor het kweken van hennepplanten in tuinpotten in zijn achtertuin duidt ook niet op een intentie voor kweek met een handelsbestemming, maar eerder op (zeer) naïef handelen van de zijde van verzoeker. Gezien het voorgaande merkt de voorzieningenrechter de aangetroffen planten aan als een geringe overschrijding. Ook de aangetroffen 8 gram hennep is als zodanig aan te merken.
21. De voorzieningenrechter overweegt dat wat verweerder aan verzoeker ten aanzien van het eigen gebruik tegenwerpt, namelijk dat er niet is gebleken van een medische noodzaak voor het gebruik van hennep als pijnbestrijding, niet maakt dat er daarom geen sprake kan zijn van het kweken van hennep voor eigen gebruik. Het gaat er namelijk om of eiser een heldere en consistente uitleg heeft gegeven waaruit kan worden opgemaakt dat de planten bedoeld waren voor eiser zelf, en niet of er sprake is van een medische noodzaak. Ook als er volgens een arts geen medische noodzaak bestaat, kan iemand voor zichzelf hennep kweken. De verwijzing naar voornoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant kan verweerder niet baten, omdat in die zaak, anders dan hier aan de orde, vast is komen te staan dat de gekweekte drugs werd verstrekt aan derden, waardoor geen sprake kon zijn van kweek voor eigen gebruik. Tevens was er in die zaak geen sprake van een geringe overschrijding.
22. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bezwaar van verzoeker, voor zover dat is gericht tegen de bevoegdheid van verweerder, een redelijke kans van slagen heeft. De evenredigheid van het primaire besluit behoeft daarom geen nadere bespreking.
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter?
23. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter reden om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken nadat het besluit op bezwaar is genomen.
24. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
25. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K. Mestrom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 oktober 2020.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.