Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[handelsnaam],
1.De procedure
2.De beoordeling
- dagvaarding € 110,67
- griffierecht € 236,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een eiser en een gedaagde partij. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Voncken-Crijns, vorderde betaling van achterstallig salaris, vakantiegeld en vakantiedagen van de gedaagde partij. De eiser was sinds 24 april 2018 in dienst bij de gedaagde partij en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst eindigde op 1 september 2019, maar de eiser stelde dat er nog bedragen openstonden die betaald dienden te worden.
De eiser vorderde een netto bedrag van € 942,84 aan achterstallig salaris, € 130,84 aan vakantiegeld en € 266,60 aan vakantiedagen, evenals wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partij heeft na een verzoek om uitstel niet meer gereageerd op de vorderingen van de eiser. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eiser, voor zover deze niet waren betwist, toewijsbaar waren. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kosten van de procedure aan de zijde van de eiser zijn begroot op € 526,67. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter R.H.J. Otto.