1.3.Eiseres heeft op 17 januari 2018 het onderzoeks- en gespreksverslag voor gezien getekend en een aanvraag ingediend voor hbh. Zij heeft daarbij vermeld het niet eens te zijn met de conclusie van het gespreks- en onderzoeksverslag omdat haar gezondheid wel degelijk achteruit is gegaan zoals aangegeven bij mevrouw [naam Wmo-consulent] (Wmo-consulent). De praktische ondersteuning neemt geen huishoudelijke taken over. Zij kan vanwege haar fysieke beperkingen geen zwaar huishoudelijk werk verrichten.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres voor
hbh afgewezen omdat uit het onderzoek niet is gebleken dat zij de aangevraagde maatwerkvoorziening nodig heeft.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard waarbij verweerder zich op grond van het advies van GGD-arts [naam arts 2] ( [naam arts 2] ) van 9 juli 2018 op standpunt heeft gesteld dat er geen noodzaak bestaat voor overname van huishoudelijke taken. Volgens de GGD-arts is eiseres in staat om verdeeld over de week en zo nodig met gebruikmaking van hulpmiddelen, alle huishoudelijke taken te verrichten.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank zal in het hiernavolgende de beroepsgronden van eiseres afzonderlijk bespreken.
Schorsing onderzoek ter zitting, nieuwe aanvraag
5. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op de door eiseres in de tien dagen termijn overgelegde medische informatie. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij recent een onderzoek bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) heeft gehad. De rechtbank heeft verweerder verzocht navraag te laten doen naar de uitkomst van het GGD-onderzoek en heeft tevens verzocht om na te gaan of de GGD-arts in 2018 medische informatie heeft ontvangen.
6. Verweerder heeft de rechtbank bericht dat eiseres op 28 augustus 2019 is gezien door de GGD-arts nadat eiseres bij verweerder heeft aangegeven dat haar medische situatie is verslechterd. De GGD-arts heeft in zijn rapport van 14 oktober 2019 geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor toekenning hbh. Verweerder heeft verder naar voren gebracht dat bij de keuring in juli 2018 toch nog naderhand medische informatie van de huisarts werd ontvangen maar dat die informatie geen nieuwe gezichtspunten opleverde.
7. Eiseres heeft op 10 december 2019 als reactie naar voren gebracht dat zij alles in één keer behandeld wil hebben. Zij heeft inmiddels een officiële aanvraag op 12 november 2019 ingediend. Volgens eiseres is het standpunt van verweerder gelet op het gespreksverslag duidelijk zodat verweerder al heeft beslist. Volgens eiseres heeft verweerder door toezending van het gespreksverslag op 15 oktober 2019 een besluit genomen. Het aanvraagformulier waarop eiseres stelt het niet eens te zijn met de afwijzing geldt dan als bezwaarschrift, aldus eiseres. Eiseres heeft verder inhoudelijke bezwaren ingebracht tegen het GGD-advies van
14 oktober 2019.
8. De rechtbank heeft partijen op 15 januari 2020 bericht dat de door eiseres op
10 december 2019 ingediende stukken naar het voorlopige oordeel van de rechtbank geen besluit vormen dat in onderhavige procedure van rechtswege dient te worden beoordeeld.
9. De rechtbank is van oordeel dat het GGD-advies van 14 oktober 2019 en de reacties van eiseres en verweerder op dit GGD-onderzoek, niet zien op de in geding zijnde periode december 2017 tot datum bestreden besluit 18 juli 2018. De melding van 26 juni 2019 en het onderzoek in oktober 2019 liggen ruim na periode in geding van onderhavig geschil.
De rechtbank zal hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht over het onderzoek uit oktober 2019 alsmede de bij brieven van 6 mei 2020 en 25 juni 2020 overgelegde medische stukken niet verder bespreken. Verder is de rechtbank, anders dan eiseres, van oordeel dat met toezending van het gespreks- en onderzoeksverslag op 15 oktober 2019 nog geen sprake is van een besluit op een aanvraag. Verweerder dient op de aanvraag van 12 november 2019 nog een besluit te nemen en de daarover naar voren gebrachte bezwaren en nadien verstrekte medische informatie te behandelen in een bezwaarprocedure.
Melding 2017, aanvraag 2018
10. In artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning.
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door wie de melding is gedaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Op grond van het vierde lid van dat artikel onderzoekt het college:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid (of participatie) die de cliënt ondervindt, beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (of participatie) en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
11. De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van (ECLI:NL:CRVB:2019:819) overwogen dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 voortvloeit dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken (vergelijk de uitspraak van de Raad van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477). 12. Eiseres heeft aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat verweerder haar op haar recht op onafhankelijke cliëntenondersteuning heeft gewezen, hetgeen wel een vereiste is.