ECLI:NL:RBLIM:2020:9818

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
7336353 CV EXPL 18-7019
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease en fiscaal voordeel bij Dexia

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], handelend als wettelijke erfgenaam, en Dexia Nederland B.V. De zaak betreft een effectenlease-overeenkomst waarbij de hoogte van het fiscaal voordeel van [eiseres] ter discussie staat. Dexia heeft een fiscaal voordeel van € 3.774,20 gesteld, maar de kantonrechter oordeelt dat dit bedrag niet inzichtelijk is onderbouwd. In plaats daarvan heeft de kantonrechter het fiscaal voordeel geschat op € 3.317,74, wat leidt tot een netto fiscaal voordeel van € 1.658,87 na toepassing van een belastingtarief van 50%.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia op de door haar aan [eiseres] terug te betalen bedragen wegens betaalde inleg, dit fiscaal voordeel in mindering mag brengen. Daarnaast is de wettelijke rente over de terug te betalen inleg toegewezen, met de bepaling dat deze verschuldigd is vanaf het moment van betaling.

De vordering van [eiseres] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is toegewezen, ondanks het verweer van Dexia. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van [eiseres] zwaarder weegt dan de mogelijke financiële nadelen voor Dexia. Tot slot is Dexia veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.254,01. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.E. Elzinga.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 7336353 CV EXPL 18-7019
Vonnis van de kantonrechter van 9 december 2020
in de zaak van
[eiseres], handelend in haar hoedanigheid van wettelijke erfgenaam van
[erflater],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. G. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.R. van Staveren.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Dexia genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 april 2020
- de akte uitlaten tussenvonnis van [eiseres]
- de akte na tussenvonnis van Dexia
- de antwoordakte van [eiseres]
- de antwoordakte van Dexia.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft in voormeld tussenvonnis in rov. 4.22.2 aangekondigd het fiscaal voordeel van [eiseres] wegens renteaftrek te schatten op € 3.317,74 omdat Dexia heeft nagelaten het door haar gestelde fiscaal voordeel van € 3.774,20 inzichtelijk te onderbouwen nadat [eiseres] deze stelling had betwist.
2.2.
Partijen hebben nog het volgende naar voren gebracht.
2.2.1.
[eiseres] heeft aangevoerd dat als Dexia haar vordering niet kan onderbouwen deze geheel moet worden afgewezen en verwijst naar daartoe naar ECLI:NL:RBNNE:2019:289.
2.2.2.
Dexia produceert een aantal bedragen, waaronder een voor 6o termijnen (vijf jaar) vooruitbetaald bedrag van € 21.781,20 (na aftrek van 20% korting) verdeeld over een bedrag van € 3.706,87 aan aflossing en een bedrag van € 18.74,33 aan rente. Dexia stelt dat in het jaar 2000 een bedrag van € 3.774,20 aan aftrekbare rente is betaald. De betaalde rente werd elk jaar lager.
2.2.3.
[eiseres] heeft geantwoord dat totaal onduidelijk blijft hoe Dexia aan de door haar gestelde bedragen komt, in het bijzonder de bedragen voor aflossing en rente.
2.2.4.
Dexia stelt bij antwoordakte dat zij inmiddels voldaan heeft aan de opdracht het fiscaal voordeel cijfermatig te onderbouwen.
2.3.
De kantonrechter volgt Dexia niet in haar betoog. Weliswaar is het bedrag van € 21.781,20 te herleiden tot de overeenkomst – het verschil van € 0,25 acht de kantonrechter niet relevant – Dexia heeft geen inzichtelijke berekening gegeven van het bedrag dat in het jaar 2000 aan rente is betaald. Het bewijsrisico rust op Dexia. Nu [eiseres] heeft erkend dat zij fiscaal voordeel heeft genoten wegens renteaftrek maar enkel de hoogte daarvan betwist, dient dit voordeel te worden geschat. De kantonrechter volhardt bij het in rov. 4.22.2 van het tussenvonnis geschatte bedrag van € 3.317,74 aan fiscaal aftrekbare rente.
2.4.
Gelet op het oordeel in rov. 4.23 van het tussenvonnis is een belastingtarief van 50% van toepassing en dient het fiscaal voordeel te worden vastgesteld op € 1.658,87.
2.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Dexia op de door haar aan [eiseres] terug te betalen bedragen wegens betaalde inleg, een bedrag van € 1.658,87 in mindering mag brengen.
Wettelijke rente
2.6.
Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) oordeelt de kantonrechter dat de wettelijke rente over de door Dexia aan [eiseres] te vergoeden inleg verschuldigd is telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg daadwerkelijk is voldaan. De daarop betrekking hebbende vordering zal op de hiervoor weergegeven wijze worden toegewezen.
2.7.
Nu de vordering van [eiseres] onder II geheel wordt toegewezen, heeft zij geen belang meer bij toewijzing van de door haar onder I gevorderde verklaring voor recht. Die zal dan ook worden afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring?
2.8.
[eiseres] vordert het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dexia voert verweer hiertegen en verzoekt een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarbij wijst Dexia er op dat deze vordering onderdeel is van een groot aantal procedures. De financieel nadelige gevolgen voor Dexia bij een (massale) uitvoerbaar bij voorraad verklaring van betalingsveroordelingen staan niet in verhouding tot het relatieve ongemak van [eiseres] om wat langer te moeten wachten op betalingen, te meer omdat [eiseres] zelf al vele jaren gewacht heeft voordat de procedure is begonnen. Ook is er een restitutierisico, aldus Dexia.
heeft bij repliek betwist dat er in haar geval sprake is van een restitutierisico.
2.9.
Volgens vaste jurisprudentie kan aangenomen worden, dat degene, die een veroordeling tot betaling van een geldsom vordert, het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft (HR 27 februari 1998, NJ 1998/512), terwijl een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994/591). Dat de executie mogelijk tot ingrijpende gevolgen leidt, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staat op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar is slechts een omstandigheid die meegewogen moet worden (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468). Dexia heeft niet onderbouwd dat en waarom uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor haar zal leiden tot financieel nadelige gevolgen. Het gestelde restitutierisico is niet geconcretiseerd voor wat betreft de situatie van [eiseres] . Het belang van Dexia weegt niet zwaarder dan het belang van [eiseres] , zodat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegewezen zal worden.
Proceskostenveroordeling
2.10.
Dexia dient, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- explootkosten € 98,01
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde
€ 1.680,00(3.5 punten x tarief € 480,00)
Totaal € 2.254,01.
2.11.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen de door haar geleden schade, bestaande uit de door haar of haar echtgenoot betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus genoten fiscaal voordeel van € 1.658,87), vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg daadwerkelijk is voldaan tot de dag van algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt Dexia tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 2.254,01,
3.3.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiseres] volledig aan de veroordelingen hiervoor onder 3.1 en 3.2 voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot,
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoer bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en is in het openbaar uitgesproken.