In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van kindgebonden budget. Eiseres, gehuwd met [naam 2], ontving een voorschot kindgebonden budget van € 1.152,-, maar de Belastingdienst Toeslagen vorderde € 3.101,- terug omdat eiseres ten onrechte dit bedrag had ontvangen. Eiseres stelde dat zij recht had op de ALO-kop, een verhoging voor alleenstaande ouders, omdat haar echtgenoot feitelijk niet bijdroeg aan het gezinsinkomen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende had gemotiveerd waarom de ALO-kop niet was toegekend en dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de financiële situatie van eiseres in overweging moest worden genomen. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering niet zonder meer kon worden gehandhaafd, gezien de bijzondere omstandigheden van eiseres, die arbeidsongeschikt was en slechts een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst niet had onderkend dat de terugvordering met terugwerkende kracht niet in overeenstemming was met de situatie van eiseres, die niet met terugwerkende kracht een beroep op bijstand kon doen. De rechtbank veroordeelde de Belastingdienst tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.