2.2.Het kantoorgebouw is gelegen binnen het bestemmingsplan Venlo-Oost, vastgesteld op 23 mei 2012 (hierna: het bestemmingsplan). Op de gronden waarop het kantoorgebouw is gelegen, rust de enkelbestemming “Wonen” en de dubbelbestemming “Wonen - Archeologie”.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het (ver)bouwen van het kantoorgebouw een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Ook is het een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, te weten: het gebruiken van het pand in afwijking van het bestemmingsplan. In het pand zullen namelijk
zes personen gaan wonen. Dit is in strijd met artikel 19.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan dat bepaalt dat ter plaatse kamerbewoning tot maximaal vier personen per pand is toegestaan. Verweerder heeft de afwijking van het bestemmingsplan vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 2° in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Volgens verweerder is het verbouwen van het kantoorgebouw niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving ter plaatse.
4. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij hebben hierin – kort samengevat – aangevoerd dat (in) de omgevingsvergunning:
in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel;
in strijd is met (artikel 2.3.3, eerste en tweede lid van) de Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014;
in strijd is met (artikel 2.4.2 van) de Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL 2014;
niet (kenbaar) is getoetst aan de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg;
niet (kenbaar) is getoetst aan de Woonvisie Venlo;
onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd op het punt dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening;
wat betreft het milieuaspect “geluid” niet (kenbaar) is getoetst aan de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering”;
niet (kenbaar) is getoetst of aan de parkeernormen wordt voldaan;
niet wordt verwezen naar het Paraplubestemmingsplan kamerbewoning dat ten tijde van het indienen van het bezwaar nog niet ter inzage was gelegd en waarin is opgenomen dat toestemming voor kamerbewoning wordt teruggebracht van vier naar twee onzelfstandige wooneenheden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eisers gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat de bezwaren voortkomen uit het ongenoegen van de omwonenden dat zij zonder communicatie vanuit de vergunninghoudster geconfronteerd werden met de aangevraagde omgevingsvergunning. De omwonenden stellen in rechtsonzekerheid te verkeren, omdat niet uitgesloten kan worden dat het aantal bewoners van de Gastenhof zal worden uitgebreid én de zorgappartementen op een later moment door andere doelgroepen (bijvoorbeeld arbeidsmigranten of studenten) bewoond kunnen gaan worden. Volgens verweerder is daarvan geen sprake en wijst de aanvraag daar ook niet op. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen, verbindt verweerder een voorschrift aan de vergunning, te weten:
“Het aantal bewoners van de Gastenhof, locatie Oranjestraat in Venlo, bedraagt maximaal 36 cliënten van het orthopedagogisch behandelcentrum, verdeeld over de groepswoningen en de zorgappartementen.”
6. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben daartegen beroep ingesteld. Op hetgeen zij in dit verband hebben aangevoerd, wordt hierna inhoudelijk ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ten onrechte ongegrond verklaard?
7. Eisers betogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ten onrechte ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit immers gewijzigd door een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden dat rechtsgevolgen heeft. Daarnaast is het bestreden besluit volgens eisers in strijd met artikel 7:15 van de Awb. Verweerder heeft eiser ten onrechte geen vergoeding toegekend voor de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken.
8. Verweerder stelt daar tegenover dat hij door het verbinden van het voorschrift aan de omgevingsvergunning enkel de motivering van het besluit heeft aangepast. Om die reden heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit in het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 7:11, tweede lid, van de Awb bepaalt dat voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.