ECLI:NL:RBLIM:2021:5004

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
ROE 21/1263
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet wegens drugslaboratorium en eerdere overtredingen

Op 22 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van de gemeente Horst aan de Maas had besloten om de woning, garage en omliggende tuin voor de duur van 24 maanden te sluiten, nadat er een drugslaboratorium was aangetroffen. Dit besluit volgde op eerdere overtredingen van de Opiumwet op dezelfde locatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting gerechtvaardigd was, gezien het bedrijfsmatige karakter van het drugslaboratorium en de grote hoeveelheid harddrugs die was aangetroffen. De rechter weegt daarbij de noodzaak van de sluiting voor de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Verzoeker, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig maakten, ondanks de impact op de bedrijfsvoering van verzoeker. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan bij herhaalde overtredingen van de Opiumwet en de noodzaak om de openbare orde te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1263
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: C.C. Haanappel),
en

de Burgemeester van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder

(gemachtigde: [naam 2] en [naam 3]).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bij wijze van spoedeisende bestuursdwang op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet
het perceel, dat wil zeggen de garage, de woning en de omliggende privétuin tot aan de schutting, gelegen aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] voor de duur van 24 maanden met ingang van 24 april 2021, laten sluiten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde(n).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Inleiding
2. Het gaat in deze procedure uitsluitend om de sluiting van de woning. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is het mogelijk – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of al dan niet gewacht moet worden met het sluiten van de woning tot op het door verzoeker tegen deze sluiting gemaakte bezwaar is beslist, zoals verzoeker graag ziet.
Voorgaande procedures
3. Bij besluit van 8 juni 2015 heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat de garage uiterlijk dient te worden gesloten op 15 juni 2015 om 15:00 uur voor de duur van zes maanden. Aanleiding hiervoor was het aantreffen van een grote hoeveelheid (45,6 kilo) hennep (softdrugs) in de garage, behorende bij de woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats].
4. Bij besluit van 4 januari 2017 heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat op 13 januari 2017 om 10:00 uur de garage voor de duur van twaalf maanden dient te worden gesloten en de woning voor de duur van drie maanden. Aanleiding hiervoor was het aantreffen van 2.285 gram hennep (softdrugs) in de garage, behorende bij de woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats]
Feiten en omstandigheden huidige procedure
5. Uit de bestuurlijke rapportage van 26 april 2021 blijkt dat de politie op
23 april 2021, na een melding, een onderzoek heeft ingesteld in de woning van verzoeker, waarbij in een garage behorend bij- en gelegen achter de woning een drugslaboratorium is aangetroffen. De aangetroffen goederen, chemicaliën, productiemiddelen en productieopstelling waren typisch voor de grootschalige vervaardiging van BMK en amfetamine. Dit vanwege het aantreffen van, onder meer, 197,6 liter vloeistof, indicatief getest als amfetamine, 25 lege zaken met restanten van een wit poeder, indicatief getest als MAPA, 80 liter aan Formamide en 400 liter afvalstoffen met drijflaag N-formylamfetamine. In de garage was geen separate water- en stroomvoorziening aanwezig. Voor de productie in de garage was een waterslang aangesloten op de buitenkraan aan de achtergevel van de woning. Voor de stroomvoorziening liep een grijze stroomkabel aan de achterzijde van de woning onder het terras naar de garage. Enexis heeft vastgesteld dat de stroomvoorziening in de garage afkomstig was vanuit de woning. In de woning werden een handvuurwapen en jachtgeweren met bijbehorende munitie aangetroffen, waarvoor de bewoner geen vergunning had.
5.1.
Verder blijkt uit het dossier dat tijdens de doorzoeking op 23 april 2021 in de woning € 9.700,- aan contant geld is aangetroffen en dat de politie op 29 april 2021 heeft geconstateerd dat op de locatie is ingebroken.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals onder het kopje ‘Procesverloop’ is aangegeven. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Verzoeker vraagt een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de beslissing van verweerder op het bezwaar. Ter zitting is duidelijk gemaakt dat het verzoek uitsluitend ziet op de opening van de woning en dus niet op opening van de garage of het omliggende perceel.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
8. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond.
10. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet zich daarbij voor de vragen gesteld of verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
11. Verzoeker heeft in het kader van zijn verzoek om een voorlopige voorziening – kort samengevat – primair aangevoerd dat de woning in zijn geheel niet gesloten mag worden vanwege het ontbreken van samenhang met de garage en subsidiair dat de sluiting onevenredig (lang) is.
De bevoegdheid tot sluiting van de woning
12. Op grond van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
13. Verweerder heeft het besluit gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, onder a en onder b, van de Opiumwet.
14. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
15. Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, van de Awb is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
16. Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Damoclesbeleid
Horst aan de Maas, ex artikel 13b Opiumwet (het Damoclesbeleid).
Artikel 2, lid 13 van het Damoclesbeleid luidt:
De duur van de sluiting is afhankelijk van de overtreding en van de vraag of de woning/het lokaal reeds eerder gesloten is geweest en varieert van een sluiting voor de duur van drie maanden tot een sluiting voor de duur van zesendertig maanden.
Artikel 4 Woningen van het Damoclesbeleid luidt:
1. Indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, wordt bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden en bij harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van zes maanden.
2. Indien daarna binnen drie jaar opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van verdovende middelen, wordt bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van zes maanden en bij harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van twaalf maanden.
3. Indien daarna een derde en volgende overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van verdovende middelen wordt bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van twaalf maanden en bij harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van vierentwintig maanden.
17. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van
[huisnummer] augustus 2019 [1] uiteengezet, in acht te worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dient de sluiting ook evenredig te zijn.
18. Onweersproken staat vast staat dat de politie op 23 april 2021 in de garage op het perceel [straat] [huisnummer] te [plaats] een drugslaboratorium heeft aangetroffen met een grote hoeveelheid amfetamine die fors de voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van 0,5 gram harddrugs overschrijdt. Vast staat ook dat sprake is van een derde overtreding [2] en dat aan verzoeker tweemaal eerder een last onder dwangsom op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is opgelegd vanwege het aantreffen van (soft)drugs in de garage.
19. De voorzieningenrechter begrijpt de stelling van verzoeker aldus dat verweerder niet bevoegd was tot sluiting van de woning, omdat er geen sprake is van een functionele en/of ruimtelijke samenhang tussen de woning en de garage, in de woning geen drugs zijn aangetroffen, de woning niet betrokken is bij de druggerelateerde overtredingen, geen andere omstandigheden wijzen op druggerelateerde activiteiten in of rondom de woning en de woning enkel werd gebruikt om te wonen.
20. In de rechtspraak is voor het bestaan van samenhang als criterium ontwikkeld dat van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. [3] Als er een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter weegt bij die beoordeling mee dat de sluitingsbevoegdheid enerzijds is bedoeld om aan het voorhanden hebben van de handelsvoorraad daadwerkelijk een einde te maken, maar anderzijds om naar de (criminele) buitenwereld te laten zien dat de betreffende, als zodanig bekend staande locatie aan de drugshandel is onttrokken. Tegen die achtergrond beoordeelt de voorzieningenrechter of de woning en de garage als een samenhangend geheel moesten worden gezien.
21. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat tussen de woning en de garage een zodanige relatie bestond dat deze voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet als een samenhangend geheel moeten worden beschouwd. Ten aanzien van de ruimtelijke samenhang heeft verweerder daarbij kunnen betrekken dat beide gebouwen zich op één perceel bevinden en alleen te bereiken zijn via de gezamenlijke inrit. De gebouwen staan in elkaars nabijheid (op slechts enkele meters afstand) en er is sprake van één kadastrale aanduiding, waarbij verzoeker als eigenaar en gebruiker is aangeduid. Ten aanzien van de functionele samenhang is van belang dat in de garage geen water- en stroomvoorziening is en daarvoor gebruik wordt gemaakt van de voorzieningen van de woning. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de in de woning aangetroffen (illegale) vuurwapens met bijbehorende munitie en grote som geld een indicatie zijn voor samenhang tussen het in de garage aangetroffen drugslaboratorium en de woning. Dat in 2015 in het onder rechtsoverweging 3 genoemde besluit geen samenhang tussen de woning en de garage is aangenomen, doet hier niet aan af. Temeer nu destijds in de woning geen wapens en grote som geld zijn aangetroffen en evenmin gebleken is van het gebruik van de watervoorzieningen van de woning.
22. Nu de woning en de garage voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet als samenhangend geheel zijn te beschouwen, was verweerder bevoegd (ook) de woning te sluiten.
Heeft verweerder gehandeld conform het Damoclesbeleid?
23. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het een omissie is dat in artikel 4, derde lid, van het Damoclesbeleid geen termijn van drie jaar staat vermeld indien (ten aanzien van verdovende middelen) een derde en volgende overtreding wordt geconstateerd. Nu in het geval van verzoeker de eerdere overtredingen meer dan drie jaar geleden zijn geconstateerd, is in dit geval daarom niet artikel 4, derde lid, van het Damoclesbeleid van toepassing, maar is voor de duur van de sluiting artikel 2, dertiende lid, van het Damoclesbeleid toegepast. Voor het bepalen van de duur van de sluiting is, zoals dit artikel voorschrijft, gekeken naar de ernst van de overtreding (een forse hoeveelheid aangetroffen harddrugs) en het feit dat de locatie al eerder vanwege dergelijke overtredingen gesloten is geweest. Weliswaar dateren de eerdere sluitingen van meer dan drie jaar geleden, maar kennelijk is de locatie nooit uit het vizier geweest van criminelen uit het drugsmilieu. Gelet op die bijzondere omstandigheden is de woning voor vierentwintig maanden gesloten, aldus verweerder.
24. De voorzieningenrechter stelt vast dat, gezien de uitleg die verweerder ter zitting heeft gegeven over artikel 4, derde lid, van het Damoclesbeleid, het Damoclesbeleid geen specifieke bepaling kent waarin staat hoe lang een woning wordt gesloten wanneer er sprake is van een derde of volgende overtreding na meer dan drie jaar. Het meer algemeen geformuleerde artikel 2, dertiende lid, van het Damoclesbeleid is op een dergelijk geval van toepassing en bepaalt dat de sluiting varieert van drie tot zesendertig maanden. Door de woning te sluiten voor de duur van vierentwintig maanden heeft verweerder dan ook gehandeld binnen de grenzen van het Damoclesbeleid. Verweerder heeft voor de duur van de sluiting kennelijk wel aansluiting gezocht bij de termijn van sluiting bij een derde of volgende overtreding binnen drie jaar (artikel 4, derde lid, van het Damoclesbeleid), hetgeen de voorzieningenrechter redelijk acht, gelet op de verstreken tijd sinds het einde van de laatste sluiting van de woning (begin 2017) die niet heel veel langer is dan drie jaar en de ernst en omvang van de huidige overtreding. De sluiting van de woning voor de duur van vierentwintig maanden is in lijn met het Damoclesbeleid.
Had verweerder moeten afwijken van het Damoclesbeleid?
25. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
De noodzakelijkheid
26. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
27. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [5] dat bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan in beginsel groter zal zijn dan bij softdrugs. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn in geval van recidive [6] en als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen. [7] Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in een grensstreek mede als gevolg van drugstoerisme veel illegale drugshandel vanuit woningen voorkomen. [8]
[huisnummer]. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat in de garage van de woning een grote handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en sprake is van recidive. Daarnaast heeft verweerder, gelet op de in de voorgaande rechtsoverweging genoemde jurisprudentie daarbij terecht betrokken dat de gemeente Horst aan de Maas in de grensstreek ligt en dat van de sluitingsmaatregel een preventieve werking uit gaat, omdat door de effectuering ervan ook voor buurtbewoners en bij de woning betrokken drugscriminelen duidelijk wordt dat verweerder optreedt tegen een schending van de openbare orde door overtreding van de Opiumwet. Verweerder heeft tot slot, gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs, terecht aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichtzelf een belang bij sluiting oplevert ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. De sluiting van de woning heeft verweerder gelet op het voorgaande terecht noodzakelijk geacht.
Is de sluiting evenredig?
29. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de sluiting van de woning voor de duur van vierentwintig maanden onevenredig is. Als eigenaar van een aspergebedrijf verliest hij hierdoor niet alleen zijn huisvesting, maar ook zijn bron van inkomsten. Bijzondere omstandigheden maken dan ook dat een kortere sluiting bevolen dient te worden. Daarbij is het gelet op het beleid van verweerder gebruikelijk om een woning korter te sluiten dan een andere lokaal. Verzoekers woning is eenmaal eerder gesloten voor de duur van drie maanden. Ter zitting is gebleken dat verzoekers bedrijfsvoering doorgaat, maar dat de administratie hinder ondervindt en geen belastingaangifte kan worden gedaan omdat de administratie en de computer nog in de woning aanwezig zijn.
30. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is onder meer van belang of verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding en wat de gevolgen van de sluiting zijn. Dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding heeft verzoeker niet betoogd. Aan het sluiten van de woning is verder inherent dat verzoeker de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat het sluiten van de woning voor verzoeker ook gevolgen heeft voor zijn (asperge)bedrijf op het perceel, is evenmin een bijzondere omstandigheid die een sluiting van 24 maanden in dit geval onevenredig maakt. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de bedrijfsvoering doorgaat (er wordt asperge gestoken en verkocht en na het aspergeseizoen zal met andere gewassen worden voortgegaan) en de problemen zijn gelegen bij het administreren en het doen van belastingaangifte, omdat de administratie en de computer zich nog in de woning bevinden. Verzoeker heeft dat niet nader geconcretiseerd, bijvoorbeeld door toe te lichten welke (financiële) gevolgen dat zal hebben en op welke termijn. Verweerder heeft ter zitting bovendien – onweersproken – gesteld dat bij het ophalen van spullen uit de woning na de sluiting aan de zoon van verzoeker is gevraagd of verzoeker de computer niet nodig had, waarop de zoon van verzoeker ontkennend zou hebben geantwoord en zou hebben gezegd dat verzoeker ook nog een laptop heeft. Bovendien heeft verweerder ter zitting de toezegging gedaan dat het geen vierentwintig maanden zal duren voordat verzoeker (na overleg met verweerder) zijn administratie en computer in de woning kan gaan ophalen, mits verzoeker op voorhand concreet aangeeft welke stukken hij nodig heeft De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de woningsluiting voor de duur van vierentwintig maanden niet onevenredig is. Het handelen overeenkomstig het Damoclesbeleid heeft geen gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Wat is de conclusie
31. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
32. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 juni 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.