3.4.Verweerder volgt de conclusie in de tussenuitspraak niet dat onvoldoende aandacht is besteed aan de mogelijkheid om de eigen auto te gebruiken . Juist omdat eiseres een eigen auto heeft, is in eerste instantie besloten een handbewogen rolstoel met elektrische aankoppelunit te verstrekken. Vanwege klachten die eiseres, naar zij meermaals heeft aangegeven, onder het rijden ervoer diende evenwel te worden uitgeweken naar een andere voorziening. Verweerder is van mening dat met de verstrekking van een elektrische rolstoel — in combinatie met individueel vervoer via Omnibuzz — kan worden voorzien in de vervoersbehoefte van eiseres zoals zij die zelf heeft beschreven. Met gebruikmaking van de elektrische rolstoel kan eiseres ook haar honden in het bosrijke gebied in de omgeving van haar woning uitlaten. Dat de elektrische rolstoel niet in de eigen auto kan worden meegenomen, is een gegeven, maar maakt volgens verweerder niet dat eiseres daardoor niet in staat kan worden geacht tot een aanvaardbare mate van maatschappelijke participatie. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres enkel de assistentiehond kan meenemen indien zij gebruikmaakt van het vervoer via Omnibuzz. Volgens verweerder hoeft vanuit de Wmo niet tegemoet te worden gekomen aan de wens om met beide honden te reizen. De Wmo is er voor bedoeld om eenieder in staat te stellen om in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag en niet om tegemoet te komen aan ieders specifieke wensen. Niet is gebleken dat in dit concrete geval de beperkingen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie niet anders zouden kunnen worden gecompenseerd dan door toekenning van een voorziening, waarbij het mogelijk is met beide honden te reizen.
4. Eiseres voert in de zienswijze aan dat de reactie van verweerder geen herstel bevat maar een herhaling van het ingenomen standpunt van verweerder en verweer tegen hetgeen eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft de mogelijkheid om het gebrek te herstellen misbruikt door nogmaals verweer te voeren en door te uiten het niet eens te zijn met de overwegingen in de tussenuitspraak. Kostbare tijd gaat verloren doordat verweerder zegt het gebrek te gaan herstellen en het vervolgens niet doet. Inhoudelijk voert eiseres aan dat het financieel niet mogelijk is voor haar om haar eigen auto te behouden naast de kosten voor de Omnibuzz. Daarnaast merkt eiseres op dat ingevolge artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 juist de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de persoon waar het om gaat onderzocht dienen te worden en moeten worden betrokken bij de besluitvorming omtrent een maatwerkvoorziening. Verder geeft eiseres aan dat de klachten die zij heeft niets te maken hebben met de vering, maar met het niet passend kunnen maken van de stoel/ zitting zelf. Bij de door verweerder voorgestelde passing werd gezegd dat het ging om een tijdelijke voorziening en dat enkel wat basisinstellingen konden worden afgesteld. De passing was dus niet gericht op het zoveel mogelijk aanpassen aan haar lichaam. Eiseres heeft toen besloten om haar beperkte energie niet te steken in een passing die per definitie niet zou voldoen. Verweerder heeft in het geheel geen nader onderzoek gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van eiseres. Ook heeft er geen gesprek met eiseres plaatsgevonden. Tot slot verzoekt eiseres gelet op de onnodige vertraging in het proces om zo snel mogelijk definitief uitspraak te doen.
5. Verweerder heeft de rechtbank bij zijn poging om de geconstateerde gebreken in de tussenuitspraak te herstellen meegedeeld dat hij het niet eens is met de tussenuitspraak op twee punten. Het eerste punt is dat de rechtbank oordeelt dat een stallingsvoorziening hoort bij de gevraagde vervoersvoorziening en niet kan worden afgewezen om de reden dat het een woningaanpassing zou betreffen na een inadequate verhuizing. Ten tweede dat de rechtbank oordeelt dat individueel vervoer per busje via Omnibuzz geen passende en adequate voorziening is voor eiseres. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 1 en anders dan verweerder kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen, niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat verweerder in dit verband heeft opgemerkt in zijn reactie op de tussenuitspraak volgt niet dat zich hier zo een zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar tussenuitspraak. Indien verweerder het niet eens is met de rechtbank op deze punten kan hij hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn nadere motivering van
25 februari 2022, de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd, niet heeft hersteld. Verweerder heeft niet afdoende onderzocht en ontoereikend gemotiveerd dat een elektrische rolstoel passend is voor eiseres. De motivering van verweerder dat op een elektrische rolstoel ieder gewenst zitsysteem te realiseren is en dat een elektrische rolstoel daardoor ook passend is voor eiseres is daartoe onvoldoende. De rechtbank betrekt hierbij dat er geen passing heeft plaatsgevonden waarbij is onderzocht of de rolstoel voldoende afgestemd kan worden op de lichaamsmaten van eiseres en de vering niet veroorzaakt dat eiseres niet stabiel kan zitten in de rolstoel. Ondanks dat dit mede aan eiseres ligt, omdat zij de passing heeft geweigerd, kan de rechtbank nog steeds niet vaststellen of een elektrische rolstoel passend is. Door verweerder is verder in het geheel niet gemotiveerd hoe de elektrische rolstoel vervoerd moet worden, omdat verweerder vasthoudt aan zijn standpunt dat de elektrisch rolstoel in combinatie met Omnibuzz een adequate vervoersvoorziening is. De rechtbank is echter van oordeel dat het vervoer met Omnibuzz voor eiseres niet passend is en tussen partijen is niet in geschil dat de elektrische rolstoel niet in de auto van eiseres past. Verder is door verweerder wel gemotiveerd dat de TNS #One geen optimale keuze is voor eiseres, vanwege het gebrek aan een geveerd onderstel. De rechtbank overweegt dat daarmee echter onduidelijk blijft of er wel een optimaal alternatief bestaat voor de elektrische rolstoel, die afvalt als mogelijkheid omdat deze niet vervoerd kan worden. Het feit dat aan eiseres een rolstoel verstrekt zal moeten worden die kan worden vervoerd in haar auto, heeft tot gevolg dat ook de suboptimale mogelijkheden in beeld moeten worden gebracht. Dat is onvoldoende onderzocht en gemotiveerd. Verweerder heeft immers niet onderzocht of er andere alternatieven zijn, maar slechts toegelicht dat de TNS #One niet optimaal is voor eiseres.
7. Uit voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden besluit met de nadere motivering geen standhoudt, omdat het onderzoek onzorgvuldig is en het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van verweerder. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting, omdat, zonder nader onderzoek, onvoldoende inzicht bestaat of de
TNS #One de enige (zij het suboptimale) optie is voor eiseres of dat er nog passendere alternatieven zijn. Gelet op het verzoek van eiseres om spoedig uitspraak te doen en gelet op de houding van verweerder, die zich niet wil neerleggen bij het oordeel van de rechtbank dat de Omnibuzz geen passende en adequate voorziening is voor eiseres, zal de rechtbank verweerder geen opdracht geven tot een nader onderzoek.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1. Eiseres heeft voorts verzocht de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige, ergotherapeut [naam ergotherapeut] , te vergoeden. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, komen kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie komen de kosten van inschakeling van een deskundige voor vergoeding in aanmerking als deze inschakeling redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die dubbele redelijkheidstoets voldaan. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen aan eiseres de kosten van het inschakelen van ergotherapeut [naam ergotherapeut] , ten bedrage van € 426,57,-, te vergoeden. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiseres een declaratie van Van den Eertwegh in het geding heeft gebracht ten bedrage van € 853,13. Deze declaratie betreft werkzaamheden die zijn verricht in twee beroepsprocedures van eiseres, waar de onderhavige procedure er één van is. Beide beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat meer dan de helft van de kosten aan de onderhavige procedure moeten worden toegeschreven en zal verweerder daarom opdragen tot vergoeding van de helft van de gedeclareerde kosten, te weten
€ 426,57.