ECLI:NL:RBLIM:2022:3866

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
ROE 21/2203
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse wijziging van indicatie voor hulp bij het huishouden en onderzoek naar zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.C.S. Grégoire, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Roestenberg. De zaak betreft een tussentijdse wijziging van de indicatie voor hulp bij het huishouden, toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had eerder hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen, maar heeft bezwaar gemaakt tegen een later besluit van verweerder waarin de indicatie werd aangepast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek van verweerder naar de zorgbehoefte van eiseres niet zorgvuldig is uitgevoerd. Er is geen medisch onderzoek verricht naar de door eiseres gestelde fysieke beperkingen, waardoor onvoldoende onderbouwd is dat de toegekende hulp bij het huishouden adequaat is. De rechtbank heeft verweerder in een tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen. Na een aanvullend onderzoek door de GGD heeft verweerder zijn besluit gemotiveerd, maar de rechtbank oordeelt dat de gebreken niet volledig zijn hersteld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.897,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de individuele situatie van eiseres, maar dat er nog steeds onvoldoende maatwerk is geleverd in de indicatie voor hulp bij het huishouden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022

in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J.M. Roestenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 284 minuten per week, voor de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2026 ter hoogte van een maandbedrag van € 264,39.
Bij besluit van 15 maart 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden toegekend in de vorm van een pgb voor 314 minuten per week, voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 maart 2026 ter hoogte van een maandbedrag van
€ 291,31. Daarbij is vermeld dat dit besluit een correctie betreft van het primaire besluit 1, dat daarmee komt te vervallen.
Bij besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard:
  • Het bezwaar wordt gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op het inmiddels herroepen besluit van 5 maart 2021;
  • Het besluit van 15 maart 2021 wordt herroepen voor zover hierbij aan eiseres een pgb voor het tarief van sociaal netwerk is toegekend;
  • Aan eiseres wordt voor de periode 1 juli 2021 tot en met 31 maart 2026 een pgb toegekend naar een tarief van een professional;
  • Het besluit van 15 maart 2021 wordt voor het overige in stand gelaten en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard;
  • Kosten in bezwaar worden vergoed: € 1.068,-;
  • Verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 7 december 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Bij brief van 18 januari 202 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd met zes weken op grond van artikel 8:51a, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Bij brief van 15 maart 2022 heeft de rechtbank eiseres uitstel verleend om haar zienswijze in te dienen tot en met 1 april 2022, onder verwijzing naar artikel 8:51b, derde lid van de Awb.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het onderzoek van verweerder in het kader van de herindicatie niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Door verweerder is geen (medisch) onderzoek naar de door eiseres gestelde fysieke beperkingen verricht. Als gevolg daarvan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de toegekende hulp bij het huishouden (314 minuten per week) voor eiseres een passende en adequate voorziening is die haar beperkingen voldoende compenseert. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder zal alsnog een zorgvuldig onderzoek moeten verrichten naar de beperkingen van eiseres en moeten beoordelen of naar aanleiding daarvan sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor er een noodzaak bestaat om van de normtijden af te wijken.
3. Verweerder heeft vervolgens aan de GGD gevraagd om een onderzoek
te doen naar de fysieke beperkingen van eiseres in relatie tot het verrichten van
huishoudelijke taken. De GGD heeft op 21 januari 2022 het volgende advies uitgebracht aan
verweerder:
-
De wond aan de voet
De wond is inmiddels dicht. Als deze weer open zou gaan, moet deze schoon
worden gehouden en worden verbonden. Omdat eiseres echter altijd schoenen
aanheeft, is er geen reden om het huis daarvoor extra schoon te houden.
-
De incontinentie
Medisch gezien is het noodzakelijk om de instrumenten waarmee het
katheteriseren en spoelen van de darm gedaan wordt, steriel te houden. In 2012
werd al geoordeeld dat er extra minuten hulp in de huishouding moeten worden
ingezet vanwege bevuiling van het sanitair; dit is niet veranderd.
-
De rolstoel
Eiseres zit nu vrijwel permanent in een rolstoel. Daarbij is het inzetten van extra
minuten hulp in het huishouden nodig.
-
De verminderde handfunctie
Eiseres had in het verleden al extra hulp in het huishouden, omdat ze dingen uit
haar handen kan laten vallen. Dit is niet veranderd en dit is ook langdurig van
aard vanwege slijtage van de handen. Dit is niet in tegenspraak met het feit dat
eiseres haar rolstoel met haar handen kan voortbewegen; dit is een andere
beweging die met name uit de armen komt.
Standpunt verweerder
4. Op basis van het GGD-advies stelt verweerder zich op het standpunt dat in verband met de volgende drie aspecten meerzorg vanwege een hoge vervuilingsgraad
dient te worden ingezet:
- de incontinentieproblematiek;
- het rolstoelgebruik;
- - de slijtage aan de handen. Dit is een nieuwe toekenning als gevolg van het
GGD-advies. Het standpunt dat de handproblematiek van tijdelijke aard is wordt, gelet op het GGD-advies, verlaten.
Gelet op hetgeen door de GGD-arts is opgemerkt ten aanzien van de wond aan de voet,
ziet verweerder geen aanleiding om hiervoor meerzorg toe te kennen.
Uit het normenkader volgt dat voor de meerzorg hoge vervuilingsgraad 30 minuten
wordt gerekend. Met de eerstgenoemde drie aspecten kan eiseres aanspraak maken op
driemaal dit aantal minuten. Dit maakt een totaal aantal van 90 minuten, zoals al is
toegekend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toegekende indicatie
van 314 minuten per week voor eiseres een passende en adequate voorziening is die
haar beperkingen voldoende compenseert.
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert in de zienswijze aan dat ze conform de Wet openbaar bestuur (Wob) een inzageverzoek heeft gedaan aan de GGD Zuid-Limburg betreffende stukken over het intercollegiaal overleg dat zou hebben plaatsgevonden binnen de GGD over haar casus. De rechtbank kan verweerder en de GGD volgens eiseres manen om tijdig transparantie te geven over die informatie. Daarnaast voert eiseres aan dat de GGD haar voet niet heeft gezien en het wondgebied niet heeft onderzocht. Het betreft een uiterst kwetsbare situatie, waarbij bedacht moet worden dat eiseres beschadigingen en wondjes aan haar voet niet voelt. Zij wenst niet het risico te lopen dat er een infectie optreedt en dat ze iedere keer, als het te laat is, bijstelling moet vragen van haar indicatie. Verder voert eiseres aan dat de beperkingen aan haar hand zijn toegenomen en dat de standaard extra 30 minuten dit niet kunnen compenseren. Volgens eiseres is er geen sprake van een afdoende op het individu gericht onderzoek en oplossing en is er geen sprake van maatwerk. De systematiek van de ‘de gemiddelde cliëntsituatie’ houdt geen rekening met de individuele situatie van eiseres, haar specifieke omstandigheden en biedt dus geen maatwerk zoals de Wmo vereist.
De beoordeling
6. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres over de inzage in de onderliggende stukken van het intercollegiaal overleg van de GGD en het daartoe ingediende Wob-verzoek, merkt de rechtbank op dat het in deze procedure niet ter beoordeling voorligt of de GGD
ten onrechte niet aan het Wob-verzoek heeft voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder of de GGD te manen om stukken over te leggen. De GGD heeft in de brief van
15 maart 2022 aan eiseres aangegeven dat eiseres de informatie kan opvragen door middel van een verzoek om inzage in of afschrift van haar dossier en toegelicht hoe ze dat kan doen. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat er intercollegiaal overleg heeft plaatsgevonden binnen de GGD over de casus van eiseres. Zowel de GGD-arts als een ambtelijk secretaris van de GGD bevestigen dat. Een advies moet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn wil verweerder het aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat stukken betreffende het intercollegiaal overleg, zoals het verslag van de bespreking en de verslaglegging van de advisering, niet aan het GGD-advies zijn toegevoegd, niet betekent dat daarmee het advies van de GGD niet zorgvuldig, inzichtelijk of concludent is.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het GGD-advies en de daarop gebaseerde nadere motivering van 27 januari 2022, de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd, heeft hersteld. De GGD heeft een zorgvuldig onderzoek verricht naar de door eiseres gestelde fysieke beperkingen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat eiseres met de toegekende 314 minuten per week voor hulp in het huishouden voldoende wordt gecompenseerd. Niet gebleken is dat in het geval van eiseres vanwege bijzondere omstandigheden van bijvoorbeeld haar voet meer tijd moet worden toegekend. De kwetsbare situatie die eiseres beschrijft ten aanzien van haar voet(wond) onderschrijft de GGD-arts niet. Eiseres heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van het GGD-advies moet worden getwijfeld. De rechtbank overweegt dat van eiseres mag worden verwacht dat ze de situatie met betrekking tot haar voet goed in de gaten houdt en het kan opmerken en melden als hiervoor tijdelijk meerzorg noodzakelijk is. Het preventief indiceren van meerzorg hiervoor is niet noodzakelijk. Het betoog van eiseres dat geen maatwerk is verricht met de normtijden van verweerder, maar dat uit wordt gegaan van een gemiddelde cliëntsituatie, volgt de rechtbank niet. In dat kader neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder naar de individuele situatie van eiseres heeft gekeken en daarbij rekening heeft gehouden met haar specifieke beperkingen, die hebben geleid tot een indicatie voor meerzorg van in totaal 90 minuten. De stelling van eiseres dat de beperkingen aan haar hand zijn toegenomen kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze stelling niet nader is onderbouwd. De hand van eiseres is gezien door de GGD-arts en uit het advies volgt niet dat deze beperkingen zijn verergerd. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd die zien op de periode in geding en die de gestelde toegenomen beperkingen onderschrijven.
8. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak in de nadere motivering het gebrek heeft hersteld en de omvang van de door verweerder aantal toegekende minuten hulp bij het huishouden niet is gewijzigd, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Verweerder heeft de proceskosten van het bezwaar bij het bestreden besluit vergoed. Nu de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laat, zal de rechtbank verweerder niet in die kosten veroordelen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,00,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022
e
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 april 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.