ECLI:NL:RBLIM:2022:3974

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
ROE 20/2044
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding en belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 23 mei 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering per 3 februari 2020 beoordeeld. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (PW), maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen heeft deze ingetrokken omdat eiseres samenwoont met een partner. Het college handhaafde deze intrekking met een besluit van 31 juli 2020, waarop eiseres in beroep ging. De rechtbank oordeelt dat het college de intrekking van de bijstandsuitkering niet op de juiste wijze heeft gemotiveerd, omdat het college geen belangenafweging heeft gemaakt, wat wel vereist is bij het gebruik van de discretionaire bevoegdheid. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college ter zitting alsnog een belangenafweging heeft gemaakt die de intrekking kan dragen. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E.A.H. Verstraelen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, het college,
(gemachtigde: mr. F. Jans).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar (algemene en bijzondere) bijstandsuitkering per 3 februari 2020.
1.2.
Met het besluit van 24 maart 2020 heeft het college het recht op algemene bijstand en de bijzondere bijstand (voor bewindvoerderskosten) ingevolge de Participatiewet (PW) met ingang van 3 februari 2020 ingetrokken, omdat eiseres vanaf die datum samenwoont met de [naam] ( [naam] ). Met het bestreden besluit van 31 juli 2020 heeft het college dit besluit gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op een zitting behandeld. Eiseres is verschenen samen met haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam] . Namens het college heeft de gemachtigde deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het recht op bijstand per 3 februari 2020 heeft ingetrokken. Zij doet dit aan de hand van de door eiseres aangevoerde argumenten, de zogenoemde beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat de intrekking van het recht op bijstand per 3 februari 2020 in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.1.
De rechtbank is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
4.2.
Eiseres heeft vanaf 13 november 2017 tot en met 26 september 2019 een PW-uitkering ontvangen naar de norm voor een gehuwde. Vanaf 27 september 2019 heeft zij een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Zij woont vanaf die datum op het adres [adres] te [woonplaats] . De afdeling Burgerzaken van de gemeente Sittard- Geleen heeft op 16 januari 2020 bericht ontvangen van de [naam gemeente] dat [naam] vermoedelijk woonachtig is op het adres van eiseres. De [naam gemeente] heeft het college verzocht om een onderzoek in te stellen. Op 3 februari 2020 heeft het college een aangifte verhuizing ontvangen van [naam] met als verhuisdatum
1 november 2019. De aangifte is op 3 februari 2020 doorgestuurd naar de afdeling Burgerzaken. [naam] en eiseres zijn op 7 februari 2020 op een afspraak bij Burgerzaken verschenen om ontbrekende gegevens in te leveren. [naam] heeft zich op 7 februari 2020 per 3 februari 2020 ingeschreven op het adres van eiseres in de Basisregistratie personen (BRP).
4.3.
Eiseres heeft zich op 19 februari 2020 gemeld met [naam] voor een bijstandsuitkering voor hen beiden en zij hebben op 6 maart 2020 gezamenlijk een bijstandsuitkering aangevraagd per 1 maart 2020. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 7 april 2020 buiten behandeling gesteld, omdat niet alle gevraagde stukken waren ingeleverd.
4.4.
Eiseres en [naam] hebben zich vervolgens op 8 mei 2020 opnieuw gemeld voor een bijstandsuitkering voor hen beiden en zij hebben op 12 mei 2020 een aanvraag gedaan met als gewenste ingangsdatum 3 februari 2020. Het college heeft eiseres en [naam] vanaf 8 mei 2020 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor gehuwden.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij voor wat betreft haar woonsituatie steeds te goeder trouw is geweest en alles netjes met het college heeft willen regelen. Het is evident dat de bewindvoerder jegens eiseres tekort is geschoten door onder meer niet of onjuist te handelen, eiseres onjuist te informeren, niet bereikbaar te zijn en correspondentie achter te houden. Het collega had daar rekening mee moeten houden en daarom niet tot intrekking van de uitkering van eiseres mogen overgaan. Eiseres heeft niet betwist dat zij vanaf 3 februari 2020 een gezamenlijke huishouding met [naam] voert. Eiseres heeft dit ter zitting bevestigd. Het beroep richt zich tegen de, volgens eiseres, abrupte intrekking van het recht op bijstand. Dit heeft tot gevolg gehad dat eiseres van 3 februari 2020 tot
8 mei 2020 geen uitkering heeft ontvangen.
6. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat [naam] al gedurende een langere periode, in ieder geval vanaf 3 februari 2020, zijn hoofdverblijf had bij eiseres. Dit blijkt onder meer uit het bericht van de [naam gemeente] van 16 januari 2020 dat [naam] vermoedelijk woonachtig is op het adres van eiseres en uit het feit dat [naam] zelf zijn verhuizing naar het adres van eiseres op 3 februari 2020 heeft gemeld bij Burgerzaken van gemeente Sittard- Geleen . Tevens hebben eiseres en [naam] op 12 mei 2020 gezamenlijk bijstand aangevraagd per 3 februari 2020. Op basis van het voorgaande is volgens het college de conclusie gerechtvaardigd dat eiseres vanaf 3 februari 2020 een gezamenlijke huishouding voert met [naam] , zodat eiseres vanaf die datum niet als een zelfstandig subject van bijstand is te beschouwen, zodat haar vanaf die datum ten onrechte bijstand is verstrekt naar de norm van een alleenstaande. Volgens vaste rechtspraak laat artikel 54, derde lid, van de PW geen ruimte voor een belangenafweging, zodat het college gehouden is het besluit tot toekenning van bijstand in te trekken met ingang van 3 februari 2020. Het college heeft verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] .
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat het college eiseres niet de schending van de inlichtingenverplichting heeft tegengeworpen. De intrekking van het recht op bijstand is daarom gebaseerd op het bepaalde in artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW. Daarin is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, het college een besluit tot toekenning van bijstand kan herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. De intrekking op basis van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW betreft daarom een discretionaire bevoegdheid.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor intrekking op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW is voldaan. Doordat eiseres is gaan samenwonen met [naam] was eiseres vanaf dat moment geen alleenstaande meer en dus geen zelfstandig subject van bijstand. Eiseres had om die reden geen recht meer op een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm. Het college had daarom de bevoegdheid om de bijstandsuitkering in te trekken. Omdat sprake is van een discretionaire bevoegdheid is het college echter gehouden een belangenafweging te maken. Dat heeft het college in het bestreden besluit miskend. Het college verwijst in het bestreden besluit voor de motivering ervan namelijk naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften. Daaruit blijkt dat de commissie voor bezwaarschriften uit is gegaan van een verplichting het toekenningsbesluit in te trekken, zonder ruimte voor een belangenafweging. Dat het bestreden besluit ook verwijst naar het verweerschrift van het college in bezwaar van 18 juni 2020, waarin het college wel is uitgegaan van een discretionaire bevoegdheid, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het advies van de commissie voor bezwaarschriften en het verweerschrift zijn op dit punt namelijk met elkaar in strijd en uit het bestreden besluit blijkt daarom onvoldoende dat het college de vereiste belangenafweging heeft gemaakt. De beroepsgrond dat het college bij de intrekking geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres slaagt daarom.
7.3.
Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat de intrekking van het recht op bijstand per 3 februari 2020 in stand blijft. De rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college de belangenafweging ter zitting gemotiveerd heeft gemaakt en die motivering de intrekking per 3 februari 2020 kan dragen. Ter zitting is toegelicht waarom de afweging van de belangen niet in het voordeel van eiseres uitvalt. Daarbij heeft het college ten eerste gewezen op het verweerschrift in bezwaar. Daarin staat dat, in het geval dat ten onrechte bijstand is verstrekt, alleen van het intrekken van de bijstandsuitkering wordt afgezien als er dringende redenen zijn, zoals in het geval van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiseres. Het college stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat daarvan in het geval van eiseres niet is gebleken. Ten tweede heeft het college toegelicht dat een rol heeft gespeeld dat eiseres waarschijnlijk al veel langer met [naam] samenwoont dan per 3 februari 2020. Eiseres heeft in dat kader aangegeven dat de bewindvoerder niet eerder toestemming heeft gegeven voor de inschrijving van [naam] op het uitkeringsadres van eiseres. Er is desondanks afgezien van een eerdere intrekkingsdatum. Nu dit tussen partijen niet in geschil is, heeft het college dat naar het oordeel van de rechtbank bij de belangenafweging kunnen betrekken. Tot slot heeft het college toegelicht dat het feit dat uiteindelijk pas per 8 mei 2022 bijstand naar de gehuwdennorm is verstrekt voor rekening en risico van eiseres komt. Er was namelijk geen informatie over het inkomen van [naam] bekend, waardoor de bijstandsaanvraag van maart 2020 buiten behandeling is gesteld. Met het college is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiseres en [naam] pas per 8 mei 2022 bijstand naar de gehuwdennorm ontvangen niet betekent dat het college geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid de bijstand van eiseres naar de alleenstaandennorm in te trekken per
3 februari 2020. Het college heeft gelet op het voorgaande de belangenafweging in het nadeel van eiseres mogen laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de intrekking van het recht op bijstand per 3 februari 2020 in stand blijft.
9. Aangezien het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (indienen beroepschrift en bijwonen zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022
de griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 mei 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage wettelijk kader
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede wordt aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.
Artikel 3, derde lid, van de PW bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel anderszins.
In artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, het college een besluit tot toekenning van bijstand kan herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Sittard- Geleen 2018
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
1.Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude en de terugvordering van ten onrechte en/of teveel verstrekte uitkering. In dit verband:
a. herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;
(…)
3. Op grond van dringende redenen kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van opschorting, herziening, intrekking, en/of terug- en invordering af te zien.
Artikel 17. Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen ingeval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid, afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Voetnoten

1.Uitspraken 14 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1650 en 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3262