ECLI:NL:RBLIM:2022:5258
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete ingevolge de Participatiewet en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn
In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 12 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen een boete van € 317,- die door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht is opgelegd, beoordeeld. De boete was opgelegd omdat eiser niet had doorgegeven dat hij in de periode van 26 juni 2017 tot en met 16 augustus 2017 inkomsten uit de handel in verdovende middelen had ontvangen, wat resulteerde in een te hoge bijstandsuitkering. Het college had de boete gematigd naar € 317,- vanwege verminderde verwijtbaarheid en financiële draagkracht van eiser. Eiser heeft echter beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de boete onterecht is opgelegd en dat de termijn voor het opleggen van de boete is overschreden.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht een boete heeft opgelegd, maar dat de boete moet worden gematigd tot € 301,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de termijn van dertien weken voor het nemen van een beslissing over de boete met meer dan zeventien maanden is overschreden, wat een motiveringsgebrek oplevert in de besluitvorming van het college. De rechtbank herroept het boetebesluit en stelt de boete vast op € 301,-. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.