ECLI:NL:RBLIM:2022:538

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
03/088625-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf wegens ontucht met minderjarige stiefdochter

Op 26 januari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man, die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter. De verdachte, geboren in 1981, werd bijgestaan door advocaat mr. M.H.A. Horsch. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 januari 2022, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van meerdere ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat nog geen 12 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was, ondersteund door voldoende bewijs, waaronder DNA-sporen van de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 16 maart 2019 tot en met 2 oktober 2020 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding van €10.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de moeder van het slachtoffer werd afgewezen, omdat zij niet als benadeelde partij kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat door de daden van de verdachte ernstig in zijn of haar integriteit was aangetast.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.088625.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.H.A. Horsch, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 januari 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte gedurende een periode van ruim anderhalf jaar met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), die aan zijn zorg was toevertrouwd en nog geen 12 jaar oud was, meerdere malen ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam (feit 1) en met [slachtoffer] meerdere malen ontucht heeft gepleegd (feit 2).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van [slachtoffer] is volgens de officier van justitie betrouwbaar, en het dossier bevat voldoende steunbewijs voor diverse onderdelen van haar verklaring. Daarnaast bevatten spermavlekken die zijn aangetroffen in de slaapkamer van [slachtoffer] DNA van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van [slachtoffer] is volgens de raadsman onbetrouwbaar, waardoor deze niet gebruikt kan worden voor het bewijs. Mocht de rechtbank deze verklaring wel betrouwbaar achten, dan wordt deze volgens de verdediging onvoldoende gesteund door andere bewijsmiddelen uit het dossier. De getuigenverklaringen betreffen slechts
de auditu-verklaringen. Dat er sperma van de verdachte is aangetroffen op de slaapkamer van [slachtoffer] , zegt niets over de wijze waarop het daar terecht is gekomen. De verdachte en de moeder van [slachtoffer] hebben nog seks gehad op 5 januari 2021. Mogelijk is het spermaspoor via de moeder op die slaapkamer gekomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het juridisch kader
Aan de verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Een kenmerk van dit soort delicten is dat bij de seksuele handelingen vaak maar twee personen aanwezig zijn. Dat betekent dat als de verdachte ontkent, er vaak alleen de verklaring van het slachtoffer voorhanden is als bewijsmiddel. Ook in deze zaak is dit grotendeels het geval.
Uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet mag worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring. Dit wettelijk voorschrift moet ervoor zorgen dat de rechter een juiste bewijsbeslissing neemt, door hem te verbieden het bewijs aan te nemen op de verklaring van slechts één getuige als hetgeen die getuige verklaart niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Daar staat tegenover dat een bepaalde mate van steunbewijs, in combinatie met de verklaring van het slachtoffer, voldoende wettig bewijs kan opleveren. De Hoge Raad is onder andere in de arresten van 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094) en 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM2452) expliciet ingegaan op het voor een veroordeling vereiste bewijsminimum. De Hoge Raad heeft daarin geoordeeld dat het overige gebezigde bewijsmateriaal voldoende steun dient te geven aan de verklaringen van het slachtoffer. Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring – in dit geval de verklaring van aangeefster – en het overige gebezigde bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Het bewijsminimum mag niet worden verward met een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, hetgeen hiervan volledig los staat. De betrouwbaarheid zegt enkel iets over het waarheidsgehalte van die verklaring, terwijl om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ook ander bewijs voorhanden dient te zijn.
Dit uitgangspunt indachtig zal de rechtbank eerst de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen weergeven en zal zij vervolgens overgaan tot de waardering van deze bewijsmiddelen.
3.3.2
De bewijsmiddelen [1]
De groepsleerkracht van groep 5 van [basisschool] in Hoensbroek, getuige [naam getuige] , heeft verklaard dat ze op 2 oktober 2020 met [slachtoffer] heeft gesproken naar aanleiding van opmerkingen van klasgenootjes. Dit gesprek ging volgens de getuige als volgt. “Ik vroeg aan [slachtoffer] : “Je hebt het net in het groepje ergens over gehad, weet je wat ik bedoel?” [slachtoffer] zei toen: “Ja, ik denk over seks”. Ik vroeg wat er dan gezegd was. (…) [slachtoffer] zei toen: “Dat ik seks heb met mijn vader”. Ik zei toen: “Klopt dat, [slachtoffer] ?”. [slachtoffer] antwoordde toen: “Ja”. Ik zei toen: “Hoe bedoel je dat?”. [slachtoffer] zei toen: “Dan zijn we naakt en dan komt hij met zijn plasser tegen mijn plasser aan”. Ik vroeg:” Bedoel je daaronder?” en daarbij wreef ik met mijn hand over mijn onderbuik in de richting van mijn geslachtsdeel. [slachtoffer] zei toen: “Ja”. (…) Ik vroeg aan [slachtoffer] wat ze daarvan vond. [slachtoffer] zei: “Soms niet fijn als ik dat niet wil, maar dan doet hij het toch en dan bindt hij mij vast. Ik vind het ook niet fijn als het water eruit komt”. Ik zei dat dat ook niet fijn was om te horen. Ik heb toen gevraagd of ze vandaag bij mama of bij papa was. Toen zei [slachtoffer] : “Nee, mijn stiefvader doet dat”. Ik zei toen “Oké, heb je dat tegen mama gezegd? “ [slachtoffer] zei van niet. Ik vroeg toen: “Wanneer gebeurt dat dan?”. [slachtoffer] zei: “Als mama weg is, als ze bijvoorbeeld bij iemand op bezoek is”. Toen vroeg ik: “Gebeurt dat vaak?” [slachtoffer] antwoordde: “Een keer per dag volgens mij”.” [2]
Op 5 oktober 2020 had verbalisant [naam 1] telefonisch contact met de moeder van [slachtoffer] , [moeder] . [moeder] was op dat moment samen met de verdachte en [slachtoffer] in het ziekenhuis omdat [slachtoffer] door een kinderarts was onderzocht. [moeder] vertelde dat [slachtoffer] had gezegd dat haar stiefvader haar deed aanraken en dat er water uit de piemel kwam op de bank. Op de vraag van verbalisant waar [slachtoffer] dan aangeraakt zou zijn geworden, hoorde de verbalisant dat de kinderarts Levelink reageerde. Het bleek dat de telefoon op de speaker stond. Levelink vertelde dat zij had gesproken met [slachtoffer] waar haar moeder en de verdachte bij waren. [slachtoffer] had verteld dat het aanraken aan de pruim was, dat ze bloot op elkaar lagen en dat er water uit de piemel kwam op de bank. [3]
Nadat op 10 november 2020 een medewerker van Bureau Jeugdzorg Limburg namens [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , wonende in Hoensbroek, gemeente Heerlen [4] , aangifte had gedaan van seksueel misbruik, is [slachtoffer] op 12 november 2020 in een kindvriendelijke verhoorstudio door de politie verhoord. [5] Samengevat verklaarde [slachtoffer] tijdens de free recall: “Ik en [verdachte] hebben samen gesekst. Ik was samen met [verdachte] alleen thuis. Mijn broer en moeder waren kienen. [verdachte] en ik zaten filmpjes te kijken, snoepjes te eten. [verdachte] zei: “doe je broek en onderbroek omlaag”, dat deed ik. Ik zag dat hij zijn broek en onderbroek omlaag deed. Ik zag zijn pieleman en hij deed die tegen mijn pruim aan. Toen ging het steeds vaker gebeuren. De dag erna gingen we naar een schoonmoeder, zijn stiefbroertje woont daar. Daar heb ik het tegen die oma gezegd. [verdachte] zei dat ik het geheim moest laten houden. Sinds die dag ging het erger worden, duwen, mond aan pruimpje, likken. Ik vond het wel lekker maar als hij deed duwen vond ik het niet echt lekker.” Op verdere vragen verklaarde [slachtoffer] , samengevat weergegeven, dat: “het vaker gebeurd is, in het huis aan de [adres 2] , haar bed, het bed van mama en [verdachte] en op de bank. Het was gestopt toen zij het op school tegen een vriendin had gezegd dat zij seks had met haar stiefvader. Dit had ze ook tegen andere kinderen gezegd en er werd gelachen en ze vroegen of ze het lekker was. Die kinderen hebben het tegen de juf gezegd. Daarna moest zij op de gang praten met de juf. De juf had gezegd dat als het weer gebeurde zij dit moest melden. [verdachte] zei dat zij haar broek en onderbroek omlaag moest doen, zij deed dit. [verdachte] deed ook zijn broek en onderbroek naar beneden. Toen zag zij dat hij een pielemans had en dat hij wilde seksen met haar. Zij vond dit wel een beetje gek: “Seksen met je stiefdochter, dat is extreem vreemd”. Zij moest op haar rug gaan liggen en haar benen uit elkaar doen. Hij gaf haar kusjes op haar borst en deed zoenen zoals grote mensen dat doen. Ze gingen toen naar de slaapkamer van haar moeder en [verdachte] . [verdachte] deed met zijn mond aan haar pruimpje likken. Hij deed zijn mond open en stak zijn tong eruit en deed likken aan haar pruim. (…) Hij deed haar pruim likken op de bank en op haar bed. Hij duwde met zijn piemel, zij dacht: “ [verdachte] , kan je niet stoppen”. Soms deed het pijn en zij zei zachtjes: “Au”. Zij had pijn in haar pruim. Zij zag de piemel van vlees en er kwam wit water uit. Zij voelde dat de piemel er dieper en dieper in ging, dit was een raar gevoel. Dit witte water kwam op de bank. Zij had het aan de juf verteld en sinds die dag wist haar moeder het ook. [verdachte] is haar stiefvader en heet [verdachte] . De pielie ziet eruit als een worst, half groot en er waren geen haren bij de piemel. Niemand anders heeft haar gelikt aan haar pruim en niemand anders is met zijn piemel tegen en in haar pruim geweest.” [6] , [7]
Getuige [naam 2] heeft verklaard hoe [slachtoffer] , de dochter van de nieuwe partner van haar ex-schoonzoon, op een dag de keuken binnenkwam en zei: “je weet niet wat ik heb meegemaakt”. De getuige verklaart verder: “Ik zei: “wat dan?” [slachtoffer] zei: “ik lag met [verdachte] op de bank en toen hebben we het gedaan we waren het aan het proberen met de onderbroek aan en ik vond het lekker”. (…) Toen heb ik [verdachte] en [naam 3] naar binnen geroepen. Ik heb toen tegen [slachtoffer] gezegd: “zeg maar de waarheid je mag altijd de waarheid vertellen en niemand zal boos zijn”. Toen zei [slachtoffer] weer het zelfde dat ze op de bank lagen, dat ze ‘het’ aan het doen waren en dat ze het lekker vond. Ik keek [naam 3] en [verdachte] aan. [verdachte] werd rood.” [8]
De moeder van [slachtoffer] , getuige [moeder] , heeft onder meer het volgende verklaard:
“V: Wanneer kreeg jij een relatie met [verdachte] ?
A: 16 maart 2019. (…) In augustus 2019 kwam [verdachte] bij mij wonen. (…)
V: Heb jij met [verdachte] wel eens seks gehad op de slaapkamer van [slachtoffer] ?
A: Nee. (…)
De eerste beschuldiging was op 3 oktober 2019. V: Vertel eens over [de] eerste beschuldiging?
A: Ik heb dat opgeschreven. Ik weet dat ook niet meer. Ik kan het niet precies meer vertellen. Het eerste gesprek is bij [naam 4] geweest. Dit is [naam 4] . Ik weet niet meer precies hoe het gesprek met [naam 4] gegaan is.
[slachtoffer] had verteld dat zij seksueel werd misbruikt door [verdachte] . (…) Ik ben in augustus 2019 gaan kienen. (…) [verdachte] was toen alleen thuis met [slachtoffer] . (…)Zij is op 10 oktober 2020 tegen mij gaan praten. (…)
O: getuige geeft ons de geschreven blaadjes. Van deze zijn een kopie gemaakt en als bijlagen 6,7,8 en 9 bij dit proces- verbaal van verhoor gevoegd.
V: Wanneer heb je dit alles opgeschreven?
A: Op dezelfde dag toen het door [slachtoffer] aan mij was verteld. (…)
V: Wat heeft [slachtoffer] verteld over de seksuele handelingen tussen [verdachte] en haar? (…)
A: Zoenen, likken, wrijven met zijn piemel over haar pruim, likken over haar pruim, water over haar heen.” [9]
Bij de verklaring van de getuige [moeder] zijn de handgeschreven gespreksaantekeningen [10] gevoegd waarnaar zij in het verhoor verwijst. Een daarvan vermeldt, voor zover hier van belang:
“ [verdachte] ging douchen. Trok aan me bij de plek waar de ladder zit deed je broek en onderbroek omlaag, toen zijn broek en onderbroek omlaag en toen gingen ze sexen en hij deed likken.”
[moeder] heeft op 8 januari 2021 telefonisch aan de politie gemeld dat zij op de bedrand van het bed van [slachtoffer] en op de grond druppels had zien liggen. “ [moeder] moest toen aan iets denken wat [slachtoffer] haar eerder had verteld. [slachtoffer] had dit verteld voordat [slachtoffer] uit huis geplaatst werd (november 2020). [slachtoffer] had haar toen verteld dat: “ [verdachte] de douche had aangezet, haar kamer was opgekomen en gesekst had met haar op het bed, bij het trapje van het bed”. (…) In juni 2020 is de vinyl vloerbedekking op deze kamer gelegd en vervolgens gedweild. Daarna is deze vloer alleen nog gestofzuigd.” [11]
Op 9 januari 2021 heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden in de slaapkamer van [slachtoffer] in de woning aan de [adres 2] 23 in Hoensbroek. Op de onderzijde van het bed en op de grond zijn meerdere vlekken aangetroffen, die bij een indicatieve test positief testten op sperma. [12]
Door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) is het DNA-profiel van de verdachte vergeleken met de DNA-profielen verkregen van het sporenmateriaal. Hieruit kwam naar voren dat het sperma met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van de verdachte afkomstig is. [13]
3.3.3
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaring slachtoffer
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een gedetailleerde, consistente en authentieke verklaring heeft afgelegd over hetgeen er tussen haar en de verdachte is voorgevallen. Ze geeft op verschillende momenten en ook spontaan een uitgebreide beschrijving van de seksuele handelingen, de frequentie en de locaties waar de handelingen hebben plaatsgevonden. In haar verklaringen over het misbruik is zij stellig en oprecht. Wanneer aan haar verduidelijkingsvragen worden gesteld, antwoordt zij hetzelfde als in de
free recall, maar ook overeenkomstig hetgeen zij tegenover haar juf en moeder (alsmede de kinderarts) heeft verklaard. [slachtoffer] gebruikt leeftijdsadequate woorden als zij de seksuele handelingen beschrijft. Dit ondersteunt de betrouwbaarheid van haar verklaring. Ook de wijze waarop de verklaring van [slachtoffer] tot stand is gekomen, draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid van die verklaring. De eerste keer dat [slachtoffer] over het misbruik sprak was spontaan, tegenover klasgenootjes, en later herhaalde zij dit desgevraagd bij haar juf.
De verklaring van [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook betrouwbaar.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer] over de seksuele handelingen door de verdachte vindt in belangrijke mate bevestiging in het aantreffen van spermavlekken van de verdachte onder het bed van [slachtoffer] , blijkens de foto’s in het dossier op de plek waar een trapje heeft gezeten. Het aantreffen van de vlekken juist op die plek, past bij de aantekeningen die de getuige [moeder] van haar gesprekken met [slachtoffer] heeft gemaakt en die als bijlage VIII bij haar verklaring zijn gevoegd, en ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] bij de politie dat het misbruik ook op haar slaapkamer heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft voor het aantreffen van zijn sperma op die plek geen enkele verklaring kunnen of willen geven. De suggestie van de raadsman dat het sperma er ‘via de moeder’ terecht zou zijn gekomen, is niet op voorhand aannemelijk en op geen enkele wijze onderbouwd.
De verklaring van [slachtoffer] wordt bovendien op diverse punten ondersteund door de verklaring van haar moeder, getuige [moeder] , de “oma”, getuige [naam 2] en haar juf, getuige [naam getuige] . Zo wordt haar verklaring dat het een keer was gebeurd terwijl haar moeder naar een kienavond was, ondersteund door de verklaring van [moeder] dat zij in augustus 2019 is gaan kienen en [verdachte] toen alleen thuis was met [slachtoffer] . Dat zij het de eerste keer tegen de “oma” had verteld, wordt ondersteund door de verklaring van de ex-schoonmoeder van de verdachte, de getuige [naam 2] , dat [slachtoffer] haar had verteld dat [verdachte] en zij op de bank “het” hadden gedaan. De verklaring van [slachtoffer] over hoe het op school was gegaan, en dat zij het eerst aan klasgenootjes en later aan de juf had verteld, wordt ondersteund door hetgeen getuige [naam getuige] hierover verklaard heeft. Deze verklaringen zien weliswaar niet rechtstreeks op het misbruik, maar staan daarmee in voldoende verband om als steunbewijs te kunnen dienen.
Conclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer] en het hierboven beschreven steunbewijs komt de rechtbank tot het oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen zoals aan de verdachte ten laste gelegd.
De rechtbank zal als begindatum 16 maart 2019 nemen: de datum waarop de verdachte en de moeder van [slachtoffer] een relatie kregen. [slachtoffer] was toen 7 jaar oud. Op 2 oktober 2020, de dag waarop het misbruik eindigde, was zij 8 jaar oud. De rechtbank kan niet vaststellen hoe vaak de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, en in hoeveel gevallen het ook om seksueel binnendringen is gegaan, maar wel dat het in ieder geval meermalen is geweest.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
1.
in de periode van 16 maart 2019 tot en met 2 oktober 2020 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin;
2.
in de periode van 16 maart 2019 tot en met 2 oktober 2020 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het kussen van de borsten van die [slachtoffer] en
- het likken aan de vagina van die [slachtoffer] en
- het duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer] en
- het ejaculeren in het bijzijn van die [slachtoffer] ,
terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1.
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
2.
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft in een periode van ruim anderhalf jaar veelvuldig ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] , de dochter van zijn partner, waarbij hij ook het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. [slachtoffer] was toen 7, 8 jaar oud. Dit alles vond plaats in de woning van [slachtoffer] en zelfs in haar eigen slaapkamer, een omgeving waarin een jong meisje zich te allen tijde comfortabel en veilig zou moeten kunnen voelen. Met zijn handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Zij was zeer jong en kwetsbaar. De verdachte heeft het vertrouwen van [slachtoffer] en haar moeder in ernstige mate geschonden en misbruik gemaakt van de positie die hij als partner van de moeder van [slachtoffer] had. Dat de verdachte geen enkele rekenschap heeft afgelegd over zijn handelen, rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het is algemeen bekend dat kinderen als gevolg van dergelijke handelingen ernstige psychische (en lichamelijke) schade kunnen ondervinden, die ook vele jaren later nog diepe sporen kan nalaten. Dergelijke handelingen kunnen ook schadelijk zijn voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, juist ook op seksueel gebied. Deze ontwikkeling is door het handelen van de verdachte verstoord en maakt de impact voor haar des te groter. De rechtbank rekent de verdachte zwaar aan dat hij ten behoeve van zijn eigen seksuele verlangens de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] op deze grove wijze heeft geschonden. Daarbij heeft de verdachte zich niet bekommerd om de gevolgen die zijn handelen voor [slachtoffer] heeft of in de toekomst nog kan hebben.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport dat op 3 januari 2022 door de Mondriaan GGZ Reclassering Limburg over de verdachte is opgesteld. De reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank komt daarom tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist en ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding een voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert met betrekking tot de feiten 1 en 2 een schadevergoeding van € 25.000,- in verband met immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Subsidiair is verzocht om de schade te schatten ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde partij om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder]
De benadeelde partij [moeder] vordert met betrekking tot de feiten 1 en 2 een schadevergoeding van in totaal € 3.128,87, bestaande uit € 628,87 aan materiële en € 2.500,- aan immateriële schade, het totaal vermeerderd met de wettelijke rente. Subsidiair is verzocht om de schade te schatten ex artikel 6:97 BW. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde partij om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, en gevorderd hierover de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, en gevorderd hierover de schadevergoedingsmaatregel op te leggen..
7.3
Het standpunt van de verdediging
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanzienlijke matiging van de eventueel toe te wijzen immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 7.000,-, waarbij hij gewezen heeft op verschillende uitspraken uit de smartengeldgids.
Vordering van de benadeelde partij [moeder]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair en meer subsidiair standpunt ten aanzien van de gevorderde materiële schade
Subsidiair dient de benadeelde partij volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot materiële schadevergoeding. De gevorderde materiële schade bestaat uit verplaatste schade, die op grond van artikel 6:107, eerste lid BW alleen dan voor vergoeding in aanmerking komt, als de gekwetste lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan is hier geen sprake, zodat de benadeelde partij zich niet op grond van het tweede lid van artikel 51f Sv ter zake van dit gedeelte van de vordering kan voegen in het strafproces. Om die reden dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard wat betreft het materiële deel van haar vordering. Meer subsidiair moet de benadeelde partij in haar vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de kosten voor de herinrichting en beveiliging van de slaapkamer niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt die de benadeelde partij langs de weg van het tweede lid van artikel 51f Sv kan vorderen.
Subsidiair standpunt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade
Subsidiair dient de benadeelde partij volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot immateriële schadevergoeding omdat zij geen rechtstreekse schade heeft geleden in de zin van artikel 51f lid 1 Sv en dus niet langs de weg van artikel 6:106 sub b BW aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. De gestelde schade kan niet worden aangemerkt als shockschade, zodat van toewijzing op die grond ook geen sprake kan zijn.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b BW brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit letsel moet bestaan uit een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen ook zonder vaststelling van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het naar het oordeel van de rechtbank een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De door de verdachte gepleegde feiten vormen een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht van het slachtoffer, namelijk het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ dient te worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat daar een vergoeding tegenover dient te staan. Zonder nader onderzoek, waarvoor in dit strafgeding geen ruimte is, valt niet vast te stellen of de schade die het slachtoffer heeft geleden of zal lijden het volledige namens haar gevorderde bedrag beloopt. De rechtbank maakt daarom van haar schattingsbevoegdheid gebruik en acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten ten minste toegebrachte schade, een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de verdachte de benadeelde partij daadwerkelijk schadeloos stelt, zal de rechtbank over het toegewezen totaalbedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering van de benadeelde partij [moeder]
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat artikel 6:107 BW, dat ziet op ‘verplaatste schade’ geen grondslag biedt voor toekenning van de vergoeding van verplaatste materiële schade in een geval zoals het onderhavige, waarin lichamelijk of geestelijk letsel niet is vastgesteld, en het gaat om ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van verplaatste materiële schade daarom afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van door de benadeelde zelf geleden immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij voegen in het strafproces. Het vereiste van ‘rechtstreekse schade’ houdt in dat er voldoende verband moet bestaan tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade. (Vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959,
NJ2014/256.) Naar het oordeel van de rechtbank kan de benadeelde partij niet worden aangemerkt als primair slachtoffer van het bewezenverklaarde omdat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hiervoor slechts plaats is indien is aangetoond dat schokschade is geleden, hetgeen hier niet het geval is. Bij gebrek aan wettelijke grondslag voor de vordering van immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de feiten 1 en 2 gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij te betalen € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 85 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Benadeelde partij [moeder]
  • wijst af de vordering tot vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij [moeder] ten aanzien van de feiten 1 en 2;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [moeder] ten aanzien van vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk is en dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. W. Loof en mr. S.L.M. van Venrooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.C. van Wijmen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 2 oktober 2020 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 2 oktober 2020 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) buiten echt,
(telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het kussen van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het ejaculeren in het bijzijn van die [slachtoffer] ,
terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Echt, registratienummer PL2379-2020159352, gesloten d.d. 29 maart 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 156.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] d.d. 20 oktober 2020 (p. 56-58).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2021 (p. 12-13).
4.Proces-verbaal aangifte door [naam 5] d.d. 10 november 2020 namens [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] (p. 6-11).
5.Proces-verbaal van studioverhoor d.d. 12 november 2020 (p. 19-21).
6.Proces-verbaal voorlopige samenvatting studioverhoor d.d. 23 november 2020 (p. 16-17).
7.Verslag verbatim studioverhoor d.d. 12 november 2020 (p. 23-54).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 8 januari 2021 (p. 60-65).
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder] d.d. 18 januari 2021 (p. 66, 69-72, 86).
10.Bijlage VIII bij proces-verbaal van verhoor getuige [moeder] d.d. 18 januari 2021 (p. 89).
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2021 (p. 104).
12.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] Hoensbroek) d.d. 9 januari 2021 (p. 105-107).
13.Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek (p. 129-132).