ECLI:NL:RBLIM:2022:8894

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
ROE 21/3055
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over arbeidsongeschiktheid niet-ontvankelijk verklaard

Op 8 november 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 oktober 2021, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 43,75% en hij met ingang van 18 januari 2021 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser stelde dat het UWV ten onrechte niet was uitgegaan van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en dat de functionele mogelijkhedenlijst (FML) onjuist was. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser onvoldoende procesbelang had, omdat hij materieel niets meer kon bereiken met zijn beroep. De rechtbank oordeelde dat de toekomstige beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid niet afhankelijk was van de huidige uitspraak en dat eiser in de toekomst opnieuw bezwaar of beroep kon instellen tegen een nieuw besluit van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier J.B.C. Hoeksel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3055
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV
(gemachtigde: mr. L. Wennekers).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het UWV van 5 oktober 2021 op 8 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Bij besluit van 20 januari 2021 heeft het UWV op basis van de resultaten van een medisch en arbeidskundig onderzoek bepaald dat eiser met ingang van 18 januari 2021 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Volgens het UWV is eiser 43,75% arbeidsongeschikt, kan hij nog een sv-loon verdienen van € 2.225,53 per maand, maar wijzigt zijn vervolguitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) niet. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het UWV opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV bij het bestreden besluit van 5 oktober 2021 – onder vergoeding van eisers proceskosten – eisers bezwaar gegrond verklaard, (
de rechtbank begrijpt) het besluit van 20 januari 2021 herroepen en bepaald dat eiser met ingang van 18 januari 2021 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Zijn restverdiencapaciteit is nihil.
2. Eiser heeft in beroep zich primair op het standpunt gesteld dat het UWV ten onrechte niet is uitgegaan van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden (geen benutbare mogelijkheden). Subsidiair stelt eiser dat, gelet op de klachten en belemmeringen die hij ervaart, de functionele mogelijkhedenlijst (FML) onvolledig en onjuist is. Eiser benoemt de verschillende items van de FML waarop een (forsere) beperking had moeten worden aangenomen.
3. De rechtbank heeft eiser bij brief van 29 april 2022 en ter zitting gevraagd om aan te geven welk resultaat hij wenst te bereiken met zijn beroep. Eiser heeft daarop – onder verwijzing naar een andere zaak met nummer 21/3240 – geantwoord dat hij het risico wil voorkomen dat bij een (eventuele) latere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling wordt vastgesteld dat zijn medische toestand ongewijzigd is ten opzichte van de onderhavige beoordeling, dat de in onderhavige zaak vastgestelde FML dan wordt gehandhaafd maar dat er dan (in verband met bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van het Claim Borgings- en Beoordelingssysteem) wel functies kunnen worden geduid en zijn arbeidsongeschiktheidspercentage wordt verlaagd.
4. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser beroep heeft ingesteld omdat hij de aan het bestreden besluit van 5 oktober 2021 ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapporten en de FML niet (geheel) juist vindt. Zoals hij naar voren heeft gebracht is hij van mening dat deze rapporten en de FML moeten worden aangepast, omdat – gezien zijn ervaring met bijvoorbeeld de zaak met nummer 21/3240 – het standpunt over zijn belastbaarheid dat het UWV
nuheeft ingenomen leidend zal zijn voor toekomstige arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen.
6. Onder verwijzing naar wat in punt 4 is weergegeven, stelt de rechtbank vast dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling door de rechtbank van het bestreden besluit van 5 oktober 2021. Indien eiser het met een toekomstig besluit over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid niet eens is kan hij de grondslag van dat besluit, waaronder de vraag of al dan niet sprake is van geen benutbare mogelijkheden en/of de inhoud van de dan opgestelde FML, op dat moment aanvechten.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, beoordeelt de rechtbank de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2022 door mr. mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 8 november 2022.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van 24 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) en van 3 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3476).