ECLI:NL:RBLIM:2023:2451

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
ROE 20/2208 en ROE 21/965
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkeringen en de beoordeling van dringende redenen voor matiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 12 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar Wazo- en Zw-uitkeringen beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv, die haar uitkeringen herzien en teruggevorderd hadden. De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat het Uwv ten onrechte heeft gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Eiseres had een aanzienlijke schuldenlast en de terugvordering zou haar financiële situatie verder verslechteren. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en stelt de terugvordering van de Zw-uitkering vast op € 1.068,93, terwijl de terugvorderingen van de Wazo- en Tw-uitkering op nihil worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het Uwv de terugvordering niet verder mag laten oplopen dan het bedrag dat resteert na het akkoord met de Kredietbank. De rechtbank draagt het Uwv op om het griffierecht te vergoeden en veroordeelt het in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 20/2208 en ROE 21/965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.Y. Gans),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Breda)(Uwv)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van de Wazo-uitkering [1] van eiseres en het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van de Zw-uitkering [2] en toeslag [3] van eiseres. Bovendien beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak de oplegging van een betalingsregeling aan eiseres.
1.1.
Het Uwv heeft met het besluit van 13 januari 2020 de Wazo-uitkering van eiseres over de periode van 8 januari 2019 tot en met 29 april 2019 herzien en een bedrag van
€ 6.472,80 aan te veel betaalde Wazo-uitkering teruggevorderd van eiseres.
1.2.
Het Uwv heeft met het besluit van 27 mei 2020 de Zw-uitkering van eiseres over de periode van 5 maart 2018 tot en met 2 juni 2019 herzien en een bedrag van € 16.302,56 aan te veel betaalde Zw-uitkering teruggevorderd van eiseres.
Ook heeft het Uwv met het besluit van 27 mei 2020 de toeslag van eiseres over de periode van 5 maart 2018 tot en met 2 juni 2019 herzien en een bedrag van € 2.714,15 aan te veel betaalde toeslag teruggevorderd van eiseres.
Het Uwv heeft met het besluit van 11 november 2020 met ingang van 1 december 2020 een betalingsregeling van € 395,84 per maand opgelegd aan eiseres.
1.3.
Het Uwv heeft de herziening en terugvordering van de Wazo-uitkering van eiseres met het bestreden besluit van 6 maart 2020 gehandhaafd. Daarover gaat de procedure met zaaknummer 20/2208.
1.4.
Het Uwv heeft de herziening en terugvordering van de Zw-uitkering en toeslag van eiseres en de oplegging van de betalingsregeling met het bestreden besluit van 18 februari 2021 gehandhaafd. Daarover gaat de procedure met zaaknummer 21/965.
2. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 27 januari 2023 gevoegd op zitting behandeld. Daaraan hebben deelgenomen: eiseres, de broer van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de herziening en de terugvordering van de Wazo-uitkering van eiseres, de herziening en de terugvordering van de Zw-uitkering en toeslag van eiseres, en de oplegging van de betalingsregeling aan eiseres aan de hand van de beroepsgronden.
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten?
6. Het Uwv heeft met het besluit van 4 december 2017 een Zw-uitkering toegekend aan eiseres met ingang van 8 augustus 2017. Het Uwv heeft met het besluit van 8 maart 2018 de Zw-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 6 maart 2018, omdat eiseres niet langer ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte of gebreken. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft met het besluit van 4 mei 2018 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres het bezwaar niet tijdig heeft ingediend.
6.1.
Met het besluit van 23 november 2018 heeft het Uwv een toeslag op de
Zw-uitkering toegekend aan eiseres met ingang van 1 januari 2018 en met het besluit van 4 april 2019 een Wazo-uitkering over de periode van 8 januari 2019 tot en met 29 april 2019. Daarna zijn de besluiten gevolgd die zijn benoemd in de inleiding.
Wat is het standpunt van eiseres?
7. Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten. Samenvattend stelt zij dat sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering van de Wazo-uitkering, Zw-uitkering en toeslag. Eiseres stelt dat het haar niet duidelijk kon zijn dat haar ten onrechte een Zw-uitkering en toeslag werd verstrekt, omdat het Uwv die uitkering heeft doorbetaald na de beëindigingsdatum van die uitkering, het Uwv een toeslag op die uitkering heeft toegekend na de beëindigingsdatum en het Uwv een Wazo-uitkering heeft toegekend na de beëindigingsdatum. Ook heeft de arbeidsdeskundige ( [naam] ) in het rapport van 8 februari 2018 geconcludeerd dat de Zw-uitkering van eiseres kan worden voortgezet. Bovendien stelt eiseres dat het Uwv een fout heeft gemaakt en dat het Uwv onredelijk laat heeft herzien en teruggevorderd. Tot slot stelt eiseres dat het Uwv had moeten volstaan met een netto-terugvordering.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank stelt vast dat het Uwv de Zw-uitkering van eiseres met het besluit van 8 maart 2018 met ingang van 6 maart 2018 heeft beëindigd, omdat de arbo-arts eiseres met ingang van 6 maart 2018 hersteld heeft verklaard. De rechtbank stelt ook vast dat het Uwv met het besluit van 4 mei 2018 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 maart 2018 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres het bezwaar niet tijdig heeft ingediend. Daarmee staat het besluit van het Uwv van 8 maart 2018 in rechte vast.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat haar ten onrechte een Zw-uitkering werd verstrekt, omdat eiseres wist dat haar Zw-uitkering met ingang van 6 maart 2018 was beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat dit blijkt uit het feit dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 maart 2018. Dat de arbeidsdeskundige ( [naam] ) in het rapport van 8 februari 2018 heeft geconcludeerd dat de Zw-uitkering van eiseres kan worden voortgezet, doet hier niet aan af, omdat dit rapport dateert van vóór de hersteldmelding van de arbo-arts en het besluit van 8 maart 2018.
8.2.
Daaruit volgt dat het Uwv de Zw-uitkering van eiseres onverschuldigd heeft betaald na 6 maart 2018.
8.3.
En omdat eiseres niet langer was verzekerd voor de Wazo, heeft het Uwv ook de Wazo-uitkering onverschuldigd betaald aan eiseres. Verder is ook ten onrechte de toeslag op de Zw-uitkering toegekend.
8.4.
Het Uwv is gehouden om de Zw-uitkering, toeslag en Wazo-uitkering die onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. [4]
8.5.
De rechtbank overweegt dat het Uwv kan besluiten om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien, als daarvoor een dringende reden aanwezig is. [5] De Centrale Raad van Beroep heeft meerdere keren overwogen dat een dringende reden alleen maar kan zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële gevolgen of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. [6]
8.6.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering van de Zw-uitkering, toeslag en Wazo-uitkering van eiseres. Redengevend hiervoor is het volgende. Het Uwv heeft op meerdere momenten onjuiste beslissingen in deze zaken genomen. Daar waar de Zw-uitkering met het besluit van 8 maart 2018 met ingang van 6 maart 2018 is beëindigd, is het Uwv de Zw-uitkering blijven doorbetalen tot
3 juni 2019. Verder heeft eiseres op 16 november 2018 een aanvraag voor een toeslag gedaan en is die toeslag toegekend met het besluit van 23 november 2018 (met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018). De datum van dit besluit is gelegen ruim na 8 maart 2018. Vervolgens heeft eiseres op 29 januari 2019 een Wazo-uitkering aangevraagd die met het besluit van 4 april 2019 is toegekend over de periode van 8 januari 2019 tot en met 29 april 2019. Ook deze datum ligt ruim na 8 maart 2018. Als gevolg daarvan heeft eiseres (weliswaar onterecht) door toedoen van het Uwv een aanzienlijk bedrag aan uitkeringen ontvangen en is het terug te betalen bedrag onevenredig hoog opgelopen.
8.7.
De terugvorderingen hebben de financiële situatie van eiseres aanzienlijk verslechterd. Zij heeft zich in verband met haar (forse) schuldenproblematiek (een totale schuldenlast van € 54.562,16) gemeld bij de Kredietbank. De rechtbank begrijpt dat de Kredietbank inmiddels een betalingsvoorstel heeft gedaan aan de schuldeisers en dat de schuldeisers daarmee akkoord zijn gegaan. Ook het Uwv is met het besluit van 1 juli 2022 akkoord gegaan met een betalingsvoorstel. De resterende preferente vordering van het Uwv is € 23.594,60; het Uwv is akkoord gegaan met een betalingsvoorstel van 4,53%, dat komt neer op € 1.068,93; voor het restant van de vordering heeft het Uwv finale kwijting verleend. Het betalingsvoorstel is gebaseerd op het inkomen van eiseres en dat inkomen is een Zw-uitkering (inkomen op sociaal minimum).
8.8.
Gelet op deze stand van zaken oordeelt de rechtbank als volgt. Het Uwv heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De bestreden besluiten zijn op dit punt onvoldoende gemotiveerd en komen voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om, in het licht van de opdracht om geschillen zoveel mogelijk definitief te beslechten, zelf in de zaken te voorzien en te bepalen dat de totale terugvordering en invordering niet meer mag bedragen dan het bedrag dat resteert na het akkoord met de Kredietbank, dat is € 1.068,93. Voor een verdere matiging van de terugvordering tot nihil ziet de rechtbank onvoldoende grond omdat eiseres redelijkerwijs had kunnen weten dat de Zw-uitkering na 6 maart 2018 ten onrechte aan haar werd uitbetaald. Een deel van de terugvordering van de Zw-uitkering dient daarom voor haar rekening te blijven.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen, omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De rechtbank zal zelf in de zaken voorzien. De terugvordering in het kader van de Zw wordt vastgesteld op € 1.068,93 en de terugvorderingen in het kader van de Tw en de Wazo op nihil.
11. De rechtbank zal het Uwv opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
12. De rechtbank zal het Uwv veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op een bedrag van € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen de besluiten van 27 mei 2020 en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1). De proceskostenvergoeding in beroep stelt de rechtbank vast op € 2.511,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept het besluit van 27 mei 2020 dat ziet op de terugvordering van de Zw-uitkering en bepaalt de terugvordering van de Zw-uitkering op een bedrag van € 1.068,93;
-herroept het besluit van 27 mei 2020 dat ziet op de terugvordering van de Tw-uitkering en bepaalt de terugvordering van de Tw-uitkering op nihil;
- herroept het besluit van 13 januari 2020 en bepaalt de terugvordering van de
Wazo-uitkering op nihil;
- herroept het besluit van 11 november 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- draagt het Uwv op het door eiseres betaalde griffierecht van (in totaal) € 97,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.705,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M.J. Caris, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 april 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg.
2.Uitkering op basis van de Ziektewet.
3.Toeslag op basis van de Toeslagenwet.
4.Op basis van artikel 33, eerste lid, van de Zw, artikel 20, eerste lid, van de Tw, en artikel 3:16, eerste lid, aanhef en onder m, van de Wazo in samenhang met artikel 33, eerste lid, van de Zw.
5.Op basis van artikel 33, zesde lid, van de Zw, en artikel 20, vijfde lid, van de Tw.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1710) en 6 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2514).