5.4 -verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2022.
14. In die uitspraak heeft de Afdeling in hoger beroep naar aanleiding van een ambtshalve toets door de rechtbank in die zaak over het ontbreken van een vvgb in ro 7.1., voor zover van belang, het volgende overwogen.
“Zoals hiervoor is overwogen, is deze bevoegdheid van het college een kwestie van openbare orde. De betekenis van deze kwesties is van zodanig groot belang voor de rechtsorde dat de gelding van de toepasselijke voorschriften moet worden verzekerd, ongeacht de wil, kennis of het belang van partijen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht ambtshalve getoetst aan de desbetreffende voorschriften uit de Wabo en het Bor en is de vernietiging van het besluit van 21 mei 2019 alleen al daarom niet in strijd met artikel 8:69a van de Awb.”
15. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres hieruit zou kunnen afleiden dat artikel 8:69a van de Awb haar niet tegen geworpen zal worden. De rechtbank gaat daarin evenwel niet mee. De rechtbank gaat nog steeds uit van hetgeen de Afdeling hierover heeft geoordeeld in de reeds vermelde (en meer vergelijkbare) uitspraak van 13 april 2022.Daarin is het volgende, in ro 5.2., overwogen.
“Omdat de materiële norm van de ladder van duurzame verstedelijking en van een goede ruimtelijke ordening wat betreft een goed ondernemersklimaat kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appelante], betekent dit dat het relativiteitsvereiste in zoverre ook in de weg staat aan vernietiging op grond van strijd met de procedurele norm, inhoudende het wel of niet noodzakelijk zijn van een verklaring van geen bedenkingen.”
In samenhang met hetgeen de rechtbank onder 12.1 heeft overwogen is zij van oordeel dat het (al dan niet) vereist zijn van een vvgb niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiseres - zie onder 5 - stelt dat de onderbouwing van de parkeerbehoefte bij het winkelcentrum van vergunninghouder onjuist is en heeft ter zitting - zie onder 5.4 - aangegeven dat er (daardoor) klanten van het winkelcentrum (supermarkt) van vergunninghouder op het parkeerterrein bij haar winkelcentrum (supermarkt) zullen parkeren.
17. De rechtbank vindt dat eiseres (in het geheel) niet heeft onderbouwd of enigszins aannemelijk heeft gemaakt dat ter plaatse van het winkelcentrum van eiseres door klanten van het winkelcentrum van vergunninghouder geparkeerd zal worden.Dat ligt gezien de afstand tussen de beide parkeerplaatsen - die is zo’n 350 meter - trouwens niet voor de hand. De rechtbank volgt daarom het standpunt van verweerder dat de bepalingen in het bestemmingsplan ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen niet de belangen van eiseres beogen te beschermen. De rechtbank heeft overigens, op basis van ter zitting bekeken foto’s, geen reden te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat er (meer dan) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn bij / voor beide winkelcentra. In dat licht en in samenhang met het gestelde onder 12.1 en 15 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vernietiging van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.