ECLI:NL:RBLIM:2023:4164

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
C/03/311216 FARK 22-4194
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.TH.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van kinderbijdrage en onderhoudsplicht in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de herbeoordeling van de kinderbijdrage van de man, die zijn verzoek tot nihilstelling van de door hem te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 juli 2022 handhaafde. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een door de man zelf teweeggebrachte inkomensvermindering die voor herstel vatbaar is. De man heeft zijn inkomen zien dalen na een herseninfarct en heeft zijn werkuren verminderd. De rechtbank oordeelt dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat zijn inkomensverlies niet verwijtbaar is, en dat hij had moeten overleggen met een arbeidsdeskundige of zich ziek had moeten melden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man zijn draagkracht moet verdelen over zijn drie kinderen, waarbij de behoefte van de kinderen is vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderbijdrage af en compenseert de proceskosten tussen partijen. De rechtbank oordeelt ook dat de onderhoudsplicht van de nieuwe partner van de vrouw niet aan de orde is, omdat er geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de financiële situatie van beide ouders en de impact van nieuwe partners op de onderhoudsplicht.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/311216 / FA RK 22-4194
Beschikking van 12 mei 2023
in de zaak van:
[man],
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen:
[moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A.J.M. Mertens.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank voorts aan de minderjarige [kind 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum kind 1] 2011 en [kind 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum kind 2] 2013.
Beiden vertegenwoordigd door
mr. D.P.A.M. Haerkens – Vlemmixin haar hoedanigheid van bijzondere curator voor de minderjarigen, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verweerschrift, ingekomen op 9 januari 2023;
- de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2023;
- het op 14 maart 2023 binnengekomen verslag van de bijzondere curator;
- een gewijzigd verzoek en aanvullende producties van de man, ingekomen op 5 april 2023;
- een F9-formulier met aanvullende stukken van de man, ingekomen op 12 april 2023;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 13 april 2023 en bij welke behandeling zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Het (gewijzigd) verzoek van de man

2.1.
Naar aanleiding van het rapport van de bijzondere curator trekt de vader zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning in.
De man handhaaft zijn verzoek tot nihilstelling van de door hem te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 juli 2022.

3.Het verweer

3.1.
De vrouw concludeert primair tot niet – ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek en subsidiair tot afwijzing daarvan, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

4.De (verdere) beoordeling

De kinderbijdrage
4.1.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De rechtbank dient dus te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
De man heeft het volgende gesteld:
De man is van mening dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat een herbeoordeling van de door de man te betalen kinderbijdrage gerechtvaardigd is. De man is op [geboortedatum kind 3] 2022 opnieuw vader geworden. De vrouw heeft daarnaast een duurzame relatie met een nieuwe partner als waren zij getrouwd. De nieuwe partner van de vrouw heeft een onderhoudsplicht jegens [kind 1] en [kind 2] . De man is ook van mening dat de vrouw meer uren zou kunnen werken.
Het inkomen van de man is daarentegen juist gedaald. Hij heeft op 18 februari 2018 een herseninfarct gehad. Hij ondervindt in 2022 in toenemende mate de gevolgen hiervan. Op advies van de huisarts is de man in overleg met de werkgever maximaal 18 uur gaan werken.
De vrouw heeft verweer gevoerd en het volgende aangevoerd:
De vrouw heeft betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zij is niet bekend met de geboorte van een dochter bij man. Ook rust er op haar nieuwe partner geen wettelijke onderhoudsverplichting jegens [kind 1] en [kind 2] en een onderhoudsverplichting kan evenmin op een andere basis worden gecreëerd. De vrouw is momenteel ook niet in staat meer inkomen te genereren. Zij heeft zich al verbeterd ten opzichte van eerst maar is door haar samenwoning ook haar recht op kindgebonden budget kwijtgeraakt waardoor het effect van een hoger inkomen teniet wordt gedaan. De vrouw gaat er ook van uit dat de man, gelet op de door haar aangevoerde punten, nog steeds hetzelfde inkomen genereert dan wel kan genereren dat hij voor 1 juli 2022 verdiende en dat hij in staat is om de bij beschikking van 15 maart 2021 vastgestelde kinderbijdrage te voldoen.
De rechtbank overweegt als volgt:
De rechtbank is uit de door de man overgelegde geboorteakte gebleken dat hij op [geboortedatum kind 3] 2022 opnieuw vader is geworden van [kind 3] . De rechtbank is van oordeel dat dit maakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die maakt dat een herbeoordeling van de kinderbijdrage gerechtvaardigd is. De rechtbank zal daartoe dan ook overgaan.
De ingangsdatum
4.2.
De man heeft verzocht de ingangsdatum te bepalen op 1 juli 2022 omdat hij sinds die datum minder inkomen heeft, de vrouw hiermee bekend is omdat hij is opgehouden te betalen en de vrouw (en haar partner) voldoende ruimte lijkt (lijken) te hebben om dit tekort zelf op te vangen.
De vrouw is van mening dat indien er al sprake zou zijn van een wijziging van omstandigheden een wijziging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht niet aan de orde is nu de gestelde betalingsonmacht pas aan de vrouw met het inleidend verzoekschrift bekend is gemaakt.
De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat aangesloten wordt bij de datum van de indiening van het verzoekschrift, zijnde in onderhavig geval 9 november 2022. Dit sluit min of meer aan bij de geboorte van [kind 3] van de man. Nu zij is geboren op [geboortedatum kind 3] 2022 acht de rechtbank het redelijk de ingangsdatum te bepalen op 1 november 2022. De rechtbank ziet geen aanleiding de kinderbijdrage met verdere terugwerkende kracht te wijzigen nu de vrouw niet eerder dan de datum indiening van het verzoekschrift kennis heeft genomen van het wijzigingsverzoek van de man.
De behoefte
De behoefte van [kind 1] en [kind 2]
4.3.
De behoefte van de kinderen is niet tussen partijen in geschil. Deze bedroeg in 2018 € 561,50 per kind per maand. Geïndexeerd naar 2022 gaat het om een bedrag van afgerond € 616,00 per kind per maand.
De behoefte van [kind 3]
4.4.
De man heeft gesteld dat zijn draagkracht gelijk dient te worden verdeeld over alle kinderen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden genoemd waarom de vader de gegevens van de moeder van [kind 3] over dient te leggen. De man maakt geen kinderbijdrage over maar hij draagt wel deze kosten voor [kind 3] als zij bij hem verblijft. De man is ook niet bekend met het inkomen van de moeder van [kind 3] .
De vrouw heeft zich op standpunt gesteld dat de behoefte van [kind 3] onbekend is. De moeder van [kind 3] en de man wonen niet samen en er zijn geen stukken overgelegd.
De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat de financiële gegevens van de onderhoudsplichtige(n) worden overgelegd. Op basis daarvan dient vervolgens bekeken te worden of er aanleiding is om af te wijken van het uitgangspunt dat de draagkracht van een onderhoudsplichtige naar rato van de behoefte van de kinderen dient te worden verdeeld of gelijkelijk over de kinderen dient te worden verdeeld. De man heeft geen gegevens van de moeder overgelegd. Onbekend is ook hoe vaak [kind 3] bij de man verblijft. De rechtbank kan de behoefte van [kind 3] dan ook niet vaststellen bij gebreke aan gegevens. [kind 3] is echter net als de andere kinderen behoeftig. De man heeft aangegeven, waarbij de rechtbank vooruitloopt op de verdeling van de draagkracht, dat hij geen kinderbijdrage voor [kind 3] betaalt maar enkel de kosten van [kind 3] voldoet als zij bij hem verblijft. Vanwege het gebrek aan de gegevens van de moeder van [kind 3] en onduidelijkheid over de door de man betaalde kosten voor [kind 3] zal de rechtbank uitgaan van € 80,00 per maand aan kosten van de man, zijnde de minimale behoefte voor een nul- tot en met vijfjarige.
De draagkracht
De draagkracht van de man
4.5.
De man heeft gesteld dat zijn inkomen is gedaald. Hij heeft op 18 februari 2018 een herseninfarct gehad. Hij ondervindt in 2022 in toenemende mate de gevolgen hiervan. Nadat de man uit zijn gezag is ontzet en er een jaar contactontzegging met de kinderen is opgelegd was het voor de man te zwaar om in [plaatsnaam] te blijven werken. Hij is toen bij het [ziekenhuis] in dienst getreden. De man verkeerde door zijn klachten in een overlevingsmodus. Op advies van de huisarts is de man in overleg met zijn nieuwe werkgever een aantal uren minder gaan werken, tot maximaal 18 uur. Er is geen sprake van een tijdelijkheid in de situatie van de man. De man was werkzaam als sedatie praktijk specialist. Daarvoor gelden werkdagen van negen uur en moet iemand minimaal 18 uur als anesthesiemedewerker werkzaam zijn. De enige mogelijkheid was om te stoppen als sedatie praktijk specialist. Hij is eerst van 40 uur teruggegaan naar 32 en vervolgens naar 18 uur per week.
De man verwijst ook naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 14 oktober 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1971 waarin een onderhoudsplichtige is gestopt met ploegendienst / nachtwerk omdat dit een te grote impact had op zijn gezondheid. De onderhoudsplichtige is overgestapt naar een baan met alleen maar dagdiensten. Het hof heeft benoemd dat de impact van nachtdiensten algemeen bekend is en achtte voldoende onderbouwd waarom de onderhoudsplichtige zijn oude functie niet meer kon uitoefenen. Het inkomensverlies van de man is niet verwijtbaar. Er sprake van een neurologisch medisch feit waarvan bekend is dat het de door de man genoemde effecten heeft op zijn functioneren. Dit is hem overkomen. Daarbij is het de vraag of het maatschappelijk aanvaardbaar is om je ziek te melden indien je weet dat je niet terug kunt in die functie. Indien hij zich ziek had gemeld zou hij ook maar 70% uitbetaald krijgen van een 32 urige werkweek. Dat effect is dan ook beperkt. De inzet van ouderschapsverlof zou ook onbetaald zijn. Op het moment dat de man bij zijn werkgever aangeeft dat hij weer zou kunnen werken zou hij terug kunnen in zijn functie. Zijn medische situatie is echter niet voor herstel vatbaar.
De man betwist dat hij werkzaam is als zelfstandig zorgondernemer. De moeder refereert naar extra door de man verrichte werkzaamheden in de zomer van 2021 om schulden of te lossen maar ook dit kon de man niet aan. De vriendin van de man heeft ook geen eigen bedrijf genaamd [naam zorgverlenend bedrijf] . Dit blijkt ook nergens uit.
De moeder heeft aangegeven dat zij niet ziet dat het voor de man noodzakelijk was zijn contract bij zijn werkgever in [plaatsnaam] te beëindigen en vervolgens zijn contract bij zijn huidige werkgever in urenomvang te beperken. De man heeft geen stukken overgelegd die de door hem genoemde overlevingsmodus onderbouwen. De man en zijn huidige werkgever zijn de contractvermindering in een gesprek op 21 mei 2022 overeengekomen met ingang van 1 juli 2022. De medische onderbouwing van de neuroloog en de huisarts zijn echter pas van later in het jaar. De huisarts verklaart weliswaar nu dat de man eerder met vermoeidheidsklachten bij de huisarts is gekomen maar stelt enkel dat. De neuroloog geeft in zijn brief van 13 oktober 2022 aan dat de man rust moet nemen en verwijst daarbij ook naar het prille vaderschap. Daaruit blijkt ook niet dat de man maar 18 uur op structurele basis zou moeten gaan werken waaruit volgt dat er sprake is van een tijdelijk iets. De huisarts van de man schrijft op 31 augustus 2022 dat de man om een moeilijke periode door te komen waarin ook familiaire problemen een rol spelen, maar het best de arbeidsduur naar 20 uren per week kan verminderen. Daarmee wordt naar een tijdelijke vermindering van zijn belastbaarheid in een bepaalde periode gerefereerd. De man had zich kunnen ziekmelden of laten onderzoeken door een arbeidsdeskundige. Ook had hij zijn ouderschapsverlof kunnen inzetten. De man heeft ook zijn stellingen over zijn werk als sedatie praktijk specialist niet onderbouwd.
De man is minder gaan werken omdat hij in [land] al langer werkzaam is. Hij staat in [land] ingeschreven als zelfstandig zorgverlener/ verpleegkundige en hij maakt deel uit van het team [naam zorgverlenend bedrijf] , het zorg verlenend bedrijf van zijn huidige vriendin. De vrouw gaat er dan ook vanuit dat de man nog steeds zijn inkomen genereert dan wel kan genereren zoals hij dat eerder voor 1 juli 2022 verdiende.
De rechtbank overweegt als volgt:
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 23 januari 1998 (NJ 1998, 707) komt het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Bij zelf teweeg gebracht inkomensverlies kan de inkomensvermindering (gedeeltelijk) buiten beschouwing worden gehouden bij het becijferen van de draagkracht. Of dit aan de orde is, hangt in de eerste plaats af van de vraag of de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Indien het inkomensverlies niet voor herstel vatbaar is, moet de vraag worden beantwoord of dit niet voor herstel vatbare inkomensverlies verwijtbaar is. Daarbij is in het bijzonder van belang of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid. Indien er van verwijtbaarheid sprake is mag het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering in beginsel niet leiden tot het resultaat dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij voldoening van zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn eigen bestaan te voorzien en in geen geval tot het resultaat dat zijn totale inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een door de man zelf teweeggebrachte inkomensvermindering. De man heeft er zelf voor gekozen om zijn baan in [plaatsnaam] op te zeggen en een baan bij het [ziekenhuis] te accepteren en vervolgens daar zijn uren te laten terugbrengen naar 18 uur per week.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de teweeggebrachte inkomensvermindering voor herstel vatbaar is. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. In het licht van de betwisting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen zijn stellingen dat hij niet in staat was en is zijn oude uren te werken verder te onderbouwen. De door de man overgelegde brieven van zijn neuroloog en huisarts zijn daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Uit beiden brieven lijkt een tijdelijkheid te volgen. Zo wordt in de brief van de huisarts van 31 oktober 2022 vermeld dat de man
op dit momentminder draagkracht heeft vanwege zijn nasleep van zijn herseninfarct en familiaire problemen. De huisarts adviseert daarom de arbeidsduur te verminderen om
deze moeilijke periodedoor te komen naar 20 uur per week. De neuroloog beveelt in zijn brief van 13 oktober 2022 vermindering van fysieke en professionele belasting met instelling van voldoende rust en fysiek – mentaal rustgevende activiteiten aan
in zijn drukke agenda als prille vader.Het had op de weg van de man gelegen een rapport van een Arboarts of arbeidsdeskundige te overleggen waaruit zijn (tijdelijke) arbeids(on)geschiktheid zou blijken. Dat hij dit niet heeft overgelegd dient voor zijn rekening en risico te komen. Daarbij heeft de advocaat van de man gezegd dat hij terug zou kunnen keren in zijn oude functie zodat ook daar geen belemmering ligt.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat op het moment dat de inkomensvermindering van de man niet voor herstel vatbaar zou zijn dit wel verwijtbaar is. De man heeft immers vanwege de door hem gestelde medische problemen in overleg met zijn werkgever zijn contracturen laten terugbrengen. Nog daargelaten dat hij dit heeft gedaan nog voor hij hierover had gesproken met zijn huisarts en neuroloog, waarbij de huisarts zelfs adviseert nog 2 uur meer te werken dan hij zelf met zijn werkgever een paar maanden daarvoor overeen is gekomen, had het op de weg van de man gelegen zich ziek te melden en / of samen met een Arboarts of arbeidsdeskundige te bezien wat zijn mogelijkheden waren. Daarbij zou de man voor de uren dat hij ziek zou zijn in beginsel nog een (gedeeltelijke) loondoorbetaling ontvangen en bij eventuele (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid op termijn wellicht een uitkering kunnen ontvangen.
Nu de rechtbank primair van oordeel is dat er sprake is van een inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is komt de rechtbank niet meer toe aan de toets of de man niet meer in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan kan voorzien en zijn inkomen lager wordt dan 90% van de bijstandsnorm. De rechtbank zal dit bij het bepalen van de draagkracht van de man dan ook buiten beschouwen laten.
4.6.
De man heeft nagelaten een salarisstrook over te leggen van zijn inkomen toen hij nog 32 uur werkte bij het [ziekenhuis] . De rechtbank zal op basis van de gegevens op de door de man overgelegde salarisstrook van augustus 2022 becijferen wat de man met een 32 urige werkweek zou verdienen. Dit maandloon ligt hoger dan zijn inkomen waar in 2021 rekening mee is gehouden. De man is echter in de tussenliggende periode van baan gewisseld. Daarbij rekening houdende met salarisverhogingen en dat de man in deze functie terug zou kunnen keren acht de rechtbank het redelijk met dit inkomen rekening te houden.
Uitgaande van een 36 urige werkweek bij een volledige dienstverband rekent de rechtbank met een parttime factor van 88,88 % bij een 32 urige werkweek, hetgeen neerkomt op een bruto maandinkomen van € 3.902,72. De rechtbank houdt daarnaast rekening met 8% vakantietoeslag. De man heeft daarnaast recht op een eindejaarsuitkering. Nu uit de salarisstrook van de man blijkt dat het maandelijkse gereserveerde bedrag daarvoor gelijk is aan dat van de vakantietoeslag zal de rechtbank dit gelijk stellen en uitgaan van een bedrag van € 3.747,00 op jaarbasis.
De rechtbank zal daarnaast rekening houden met een maandelijkse pensioenpremie van
€ 457,88, een premie AP van € 3,10 en een Allianz inkomensverzekering van € 26,51 per maand.
De rechtbank houdt voorts rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op basis van deze gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.944,00 per maand. Hieruit volgt een draagkracht van € 729,00 per maand.
De draagkracht van de vrouw
4.7.
Tussen partijen is in geschil van welk (fictief) inkomen voor het becijferen van de vrouw haar draagkracht dient te worden uitgegaan.
De man is van mening dat de vrouw meer uren zou kunnen werken en gaat daarbij uit van een volledige werkweek. De man is volledig uit het leven van de kinderen verdwenen, de ondertoezichtstelling is ledig en er is voor zover de man bekend ook geen andere hulpverlening betrokken. De vrouw heeft geen medische beperkingen en de kinderen worden tien en twaalf jaar. Daarmee zijn de zorgtaken van de vrouw beperkter. Ook kan er buitenschoolse opvang worden aangevraagd. Uit de loonstroken van de vrouw blijkt ook dat overwerk mogelijk is. De vader meent dat dit structureel kan en dient te worden ingevuld. Temeer nu er sprake is van een krappe markt in de zorg.
Volgens de vrouw dient rekening te worden gehouden met het huidige inkomen. Zij is op 1 januari 2022 in dienst getreden bij haar nieuwe werkgever en heeft zich kunnen verbeteren ten opzichte van haar eerdere baan. Zij werk inmiddels 24 uur per week en zorgt daarnaast voor de kinderen. De hulpverlening is nog steeds betrokken bij de kinderen en ook de ondertoezichtstelling loopt door. Voor overwerk is de vrouw beschikbaar, maar meer uren zijn niet op structurele basis voorhanden. Ook zijn er nog steeds volop zorgtaken naar de kinderen toe en kost het uitbreiden van de buitenschoolse opvang ook geld.
De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij vier dagen per week gaat werken. Ook zij heeft een onderhoudsplicht jegens de kinderen. De kinderen zijn inmiddels negen en elf jaar oud waardoor de zorgtaken beperkter zijn dan toen de kinderen nog klein waren. Daarbij heeft zij niet onderbouwd in hoeverre benodigde afspraken voor de kinderen en de ondertoezichtstelling haar belasten zodat zij haar uren niet zou kunnen uitbreiden. De rechtbank acht het dan ook redelijk aan haar zijde ook uit te gaan van een 32 urige werkweek. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de vrouw geen meeruren meer zal werken zodat de rechtbank haar salarisstrook van augustus 2022 als uitgangspunt zal nemen.
Daaruit volgt een bruto maandinkomen van € 2.301,18 per maand voor 24 uur per week. Uitgaande van een werkweek van 32 uur bedraagt haar maandinkomen € 3.068,00. De rechtbank houdt daarnaast rekening met 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van 8,3% hetgeen in het laatste geval neerkomt op € 3.056,00 per jaar.
De rechtbank houdt tevens rekening met een maandelijkse OP – premie van € 304,97 en een premie PAW van € 6,17.
De rechtbank houdt voorts rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Op basis van deze gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 2.756,00 per maand. Hieruit volgt een draagkracht van € 636,00 per maand.
Onderhoudsplicht nieuwe partner van de vrouw
4.8.
De man heeft zicht op het standpunt gesteld dat de nieuwe partner van de vrouw ook onderhoudsplichtig is ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] . De vrouw heeft met haar nieuwe partner een duurzame relatie als ware zij getrouwd. De vrouw is samen met deze nieuwe partner eigenaar van een koopwoning. Zij wonen hier samen en vormen een gezin met de kinderen van de man. Het gezin heeft een hoge mate van welstand, wat in grote mate door de nieuwe partner van wordt gevormd. De nieuwe partner vervult ook volledig de vaderrol. Temeer nu de man ook niet beschikbaar is als vader voor de kinderen. Ook wordt gezien dat de kinderen zich afkeren van de man.
Partijen kunnen ook niet voorzien in de behoefte van de kinderen waardoor de nieuwe partner van de vrouw ook bijdraagt in de kosten. De vrouw woonde voor die 1,5 jaar officiële samenwoning ook al onofficieel met haar nieuwe partner samen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 19 maart 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:943), is er volgens de man een familierechtelijke betrekking ontstaan tussen de nieuwe partner van de vrouw en de kinderen als bedoeld in artikel 8 EVRM als gevolg waarvan de nieuwe partner een onderhoudsplicht heeft jegens de kinderen. Gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld, waardoor het wettelijk stelsel doorbroken moet worden.
De man houdt rekening met een inkomen van € 100.000,00 aan de zijde van de partner van de vrouw bij gebrek aan gegevens. De nieuwe partner van de vrouw is ambulancechauffeur, rijinstructeur en werkzaam bij de brandweer.
De vrouw heeft de onderhoudsplicht van haar nieuwe partner ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] betwist. Zij wonen nog maar kort, sinds 1,5 jaar, samen. Er is geen sprake van een huwelijk en ook niet van een geregistreerd partnerschap. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot het doorbreken van het wettelijk stelsel is geen sprake. De welstand zoals door de man wordt weergeven wordt overdreven. De man is werkzaam als chauffeur op de ambulancedienst en draagt op zijn beurt met zijn ex-partner de financiële verantwoordelijkheid voor hun twee dochters. De nieuwe partner van de vrouw zit met zijn inkomen net onder de € 3.000,00 bruto. De vrouw en haar nieuwe partner hebben ook een behoorlijke hypotheek van ruim € 300.000,00. Vakanties brengen zij veelal op de camping door in de caravan van de ouders van de vrouw, van wie ook extraatjes voor de kinderen komen.
De rechtbank is van oordeel dat het wettelijk stelsel niet doorbroken dient te worden. De uitspraak van het hof Den Haag waar de man naar verwijst is een zeer uitzonderlijke uitspraak. De huidige maatschappelijke ontwikkelingen wijzen juist in de richting van een
afschaffingvan de onderhoudsplicht van stiefouders. De rechtbank verwijst in dit verband naar het wetsvoorstel herziening kinderalimentatie (Voorstel van wet van de leden Recourt en Van Oosten tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van kinderalimentatie (Kamerstukken II 2014/15-2016/17, 34154). Het wetsvoorstel had primair als doel de berekeningsmethodiek voor kinderalimentatie wettelijk te verankeren en te verbeteren door vereenvoudiging en meer transparantie maar bevatte ook een voorstel om de onderhoudsplicht van de stiefouder af te schaffen. De afschaffing van de onderhoudsplicht van stiefouders werd onderschreven door o.a. de Raad van State, de vereniging Familie- en Erfrecht Advocaten Scheidingsmediators, alsmede de vakliteratuur. Het wetsvoorstel heeft geen verder vervolg gekregen omdat de minister aangaf dat een wijziging van de huidige systematiek wat hem betreft niet aan de orde was. Het wetsvoorstel is op 17 mei 2022 vervallen vanwege het ontbreken van initiatiefnemers maar dat was dus niet omdat er geen draagvlak was voor de afschaffing van de onderhoudsplicht van de stiefouder.
Nu de vrouw niet getrouwd is met haar huidige partner, dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan, zal geen rekening worden gehouden met de draagkracht van de nieuwe partner.
Verdeling draagkracht
4.9.
De man dient zijn draagkracht te verdelen over drie kinderen, te weten [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . De rechtbank zal zijn draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen verdelen gelet op het grote verschil tussen de behoeftes van de kinderen. De draagkracht wordt verdeeld aan de hand van de formule behoefte/ totale behoefte x draagkracht. Dit leidt tot de volgende verdeling:
[kind 1] : (616/ 1312) x 729 = € 342,00
[kind 2] : (616/ 1312) x 729 = € 342,00
[kind 3] : ( 80/ 1312) x 729 =
€ 45,00 +
€ 729,00
De man heeft dan ook een beschikbare draagkracht voor [kind 1] en [kind 2] samen van € 684,00 per maand. De totale gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt daarmee € 684,00 +
€ 636,00 = € 1.320,00 per maand. Partijen kunnen daarmee in de volledige behoefte van de [kind 1] en [kind 2] ( € 1.232,00) voorzien zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of rekening dient te worden gehouden met de werkelijke woonlast van de man. De vrouw heeft daartoe immers verzocht omdat partijen niet samen in de behoefte van de kinderen zouden kunnen voorzien.
De draagkracht van partijen dient naar rato over de behoefte van de kinderen te worden verdeeld. Uitgaande van de formule (draagkracht/ totale draagkracht) x totale behoefte van de kinderen bedraagt het aandeel van de man € 638,00 per maand, zijnde € 319,00 per kind per maand. Het aandeel van de vrouw bedraagt 594,00 per maand, zijnde € 297,00 per kind per maand.
De zorgkorting
4.10.
Tussen partijen is in geschil of er wel of geen rekening dient te worden gehouden met een zorgkorting van 5%. De man stelt dat er sprake is van een tijdelijke contactontzegging tussen hem en de kinderen. Om het contactherstel te stimuleren en te ondersteunen dient er een zorgkorting van 5% te worden toegepast.
De vrouw is de mening toegedaan dat er geen rekening dient te worden gehouden met een zorgkorting. Er vindt in feite al jarenlang geen omgang plaats.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2022 is gebleken dat er in de afgelopen jaren, mede met inzet van de hulpverlening, tevergeefs is getracht tot contactherstel te komen tussen de man en de kinderen. Ook heeft het hof de man het recht op omgang met de kinderen ontzegd. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er binnen afzienbare tijd contactherstel tussen de man en de kinderen zal plaatsvinden. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met een zorgkorting. De door de man te betalen kinderbijdrage bedraagt dan ook € 319,00 per kind per maand.
De rechtbank constateert dat bij beschikking van 15 februari 2021 eerder aan de man een te betalen kinderbijdrage van € 301,00 per kind per maand is opgelegd. Geïndexeerd naar 2023 gaat het om een bedrag van € 317,15 per maand. Nu er geen verzoek ligt tot het vaststellen van een hogere kinderbijdrage en de vrouw heeft gesteld dat zij ervan uit gaat dat de man de hiervoor genoemde kinderbijdrage kan blijven voldoen zal de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem te betalen kinderbijdrage afwijzen.
Ingetrokken verzoek
4.11.
De man heeft zijn verzoek tot ontkenning vaderschap ingetrokken. Het belang bij een beslissing hierop is dan ook komen te vervallen zodat de rechtbank dit verzoek zal afwijzen.
De proceskosten
4.12.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten. De man heeft onjuiste en onvolledige informatie gegeven waardoor een wijziging van omstandigheden niet aannemelijk is gemaakt. De man jaagt de vrouw met deze procedure wederom op kosten. Gezien de procesvoering waarbij niet geschuwd wordt om de vrouw en de rechtbank op een verkeerd been te zetten, dient de man met deze opstelling in de proceskosten te worden veroordeeld.
De man is van mening dat een proceskostenveroordeling niet aan de orde is. Gelet op de geboorte van [kind 3] en de daling van het inkomen van de man is een wijziging van omstandigheden gegeven.
De rechtbank ziet geen aanleiding over te gaan tot een veroordeling van de man in de proceskosten. Immers is gebleken dat er met de geboorte van [kind 3] sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen dan ook compenseren zoals dit gebruikelijk is bij familierechtelijke zaken, in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken van de man af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.L.W. Bouwens, griffier op 12 mei 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.