ECLI:NL:RBLIM:2023:5103

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 23/977
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet na aantreffen van een hennepkwekerij

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker R.J. ter Hark, handelend onder de namen [naam 8] en [naam 2], afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Heerlen om zijn bedrijfspand te sluiten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een hennepkwekerij in het pand. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Verzoeker betwistte de bevoegdheid, noodzaak en evenredigheid van de sluiting, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen omstandigheden zijn die maken dat de sluiting onevenredig is. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker als huurder en verhuurder van het pand een verwijt valt te maken voor het gebruik van het pand en dat de sluiting van zes maanden in overeenstemming is met het beleid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een partiële sluiting af, omdat de ruimtes waarin de verweten gedraging heeft plaatsgevonden onlosmakelijk verbonden zijn met het gehele pand. De uitspraak is gedaan op 6 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/977

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2023 in de zaak tussen

R.J. ter Hark h.o.d.n. [naam 8] . + [naam 2], uit [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. Th. Boumans),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen, de burgemeester

(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 20 april 2023 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat hij met ingang van 8 mei 2023 het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het pand) moeten sluiten en voor zes maanden gesloten moet houden.
2. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank telefonisch laten weten het besluit te schorsen tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college. Tevens waren als toehoorder aanwezig, [naam 3] , de partner van verzoeker en [naam 4] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
7. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan heeft verzoeker gedurende zes maanden geen toegang tot het pand. Dit heeft gevolgen voor zijn bedrijfsactiviteiten.
Relevante feiten en omstandigheden
8. De voorzieningenrechter dient zich een voorlopig oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het besluit tot sluiting van het pand. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
9. Het pand is eigendom van [naam 5] Er staat niemand ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Wel zijn er diverse bedrijven gevestigd op voornoemd adres, waaronder [naam 8] ., [naam 2] , [naam 6] en [naam 7] . Verzoeker (handelend onder de naam [naam 8] . en [naam 2] ) is huurder van het pand en heeft per 1 januari 2020 een overeenkomst tot onderverhuur gesloten met [naam 6] betreffende een deel van het pand (“een kantoorruimte nr. 2 gelegen op de 1e verdieping”) voor een huurprijs van € 250,- per maand. In de bestuurlijke rapportage van 10 maart 2023 staat dat tijdens een onderzoek van de politie-eenheid Limburg in het pand op 10 januari 2023 een hennepkwekerij is aangetroffen die bestond uit vier verborgen (kweek)ruimtes (door de politie aangeduid met “ruimtes 19, 20, 21 en 22”). Er werd een ruimte aangetroffen ingericht en aangesloten als een hennepkwekerij. Hierin werden geen planten aangetroffen, maar wel diverse attributen. In een andere ruimte, die verder identiek was, werden in totaal 502 hennepplanten aangetroffen en ook hier zijn diverse attributen aangetroffen. In de andere twee ruimtes werden voorraden en voorzieningen aangetroffen ten behoeve van de kwekerijen, zoals groei-, bloei- en bestrijdingsmiddelen, de watervoorziening en buizen voor aan- en afvoer van lucht. Verder was er in het pand sprake van manipulatie van de watermeter en elektriciteitsvoorziening.
10. Op grond van deze bevindingen heeft de burgemeester geconcludeerd dat er een handelshoeveelheid softdrugs in het pand aanwezig was. De burgemeester heeft op
22 maart 2023 verzoeker laten weten dat hij het voornemen heeft om het pand te sluiten. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt op 30 maart 2023. Ook hebben [naam 7] en [naam 6] hun zienswijzen kenbaar gemaakt op respectievelijk
27 maart 2023 en 28 maart 2023.
11. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om het pand te sluiten voor de duur van zes maanden. De burgemeester acht sluiting van het pand noodzakelijk om het pand uit het drugscircuit te halen en zo herhaling van de overtreding te voorkomen. Er zijn geen redenen om de sluiting onevenredig te achten, volgens de burgemeester.
12. Verzoeker betwist de bevoegdheid, de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting. Verzoeker stelt ten aanzien van de bevoegdheid dat nog niet is komen vast te staan dat de aangetroffen planten drugs betreffen. Bovendien kan worden volstaan met een waarschuwing. Subsidiair stelt verzoeker dat er partieel dient te worden gesloten indien en voor zover de bevoegdheid terecht is aangewend. Verzoekers belangen zijn onvoldoende gewogen, omdat hij zijn bedrijfsactiviteiten moet staken in geval van sluiting van het pand, met alle gevolgen van dien. De burgemeester had eerst minder vergaande maatregelen moeten treffen alvorens overgaan tot sluiting van het pand. De sluitingstermijn acht verzoeker bovendien disproportioneel.
13. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Toetsingskader
14. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
15. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het zogenaamde “Damoclesbeleid Heerlen” (Damoclesbeleid) vastgesteld op 17 december 2019. Volgens artikel 1, sub I, onder a, van het Damoclesbeleid wordt bij het voor het eerst aantreffen van een hennepplantage en/of een handelshoeveelheid softdrugs in een lokaal het pand gesloten voor de duur van zes maanden.
16. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 augustus 2019 (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteen is gezet in acht te worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een pand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dient de sluiting ook evenredig te zijn.
De bevoegdheid
17. De Afdeling heeft al vaker overwogen dat een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij een grotere hoeveelheid drugs mag worden aangenomen dat het niet (alleen) voor eigen gebruik is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Het ligt in dat geval op de weg van een betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 juni 2022 nog bevestigd. [1]
17.1
Verzoeker betwist - bij gebrek aan testresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) - dat er sprake is van drugs/hennepplanten.
17.2
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat mag worden uitgegaan van de bestuurlijke rapportage, waarin staat dat de aangetroffen planten, hennepplanten betroffen. Politiemedewerkers hebben dit geconstateerd op basis van hun kennis en ervaring bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen.
17.3
De voorzieningenrechter overweegt dat de Afdeling in de uitspraak van
31 juli 2019 [2] heeft overwogen dat in een bestuursrechtelijke procedure als deze geen strafrechtelijke bewijsregels gelden. De burgemeester mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien de betrokkene de bevindingen betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. In deze zaak gaat het om een bestuurlijke rapportage die op ambtseed is opgemaakt en ondertekend. Ook van zo een rapportage mag worden uitgaan, tenzij hetgeen verzoeker aanvoert twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de vastlegging in de bestuurlijke rapportage. [3]
17.4
De omstandigheid dat (nog) niet door het NFI is vastgesteld dat de aangetroffen planten drugs betreffen maakt niet dat niet van het in het rapport vermelde onderzoek door de politie kan worden uitgegaan. Niet gebleken is van aanwijzingen dat het onderzoek door de politie niet kan kloppen, noch dat de bestuurlijke rapportage onjuistheden bevat. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat voor de politie geen bijzondere deskundigheid is vereist voor de herkenning van de geur en kenmerken van hennep, nu zij daar beroepsmatig geregeld mee wordt geconfronteerd. Ook de omstandigheden waaronder de planten zijn aangetroffen (in verborgen ruimtes) wijzen erop dat sprake is van softdrugs.
17.5
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de burgemeester bevoegd is het pand te sluiten.
17.6
De sluiting van het pand voor de duur van zes maanden is in overeenstemming met het beleid. Daarom komt het aan op de vraag of het bestreden besluit noodzakelijk en evenredig is.
Is sluiting van het pand noodzakelijk?
18. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van het pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
18.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als het betrokken pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van een dergelijk pand door de burgemeester voor bij dat pand betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die panden. [5]
18.3
Verzoeker stelt dat er geen sprake is van een kwetsbare woonwijk. De wijk Vrieheide-De Stack, althans het stukje van die wijk waarin het pand is gelegen, is volgens verzoeker een nette wijk waar duurdere (koop)woningen liggen. Hetgeen de burgemeester hiertoe stelt is ten onrechte niet onderbouwd.
18.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het pand en voor het herstel van de openbare orde. Uit de
- verder onbetwiste – gegevens en cijfers blijkt dat er in de afgelopen vijf jaar in deze wijk (Vrieheide-De Stack), in een cirkel met een straal van circa 800 meter rond het pand sprake was van 53 hennepkwekerijen, waarvan 3 keer een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen en 13 keer een handelshoeveelheid harddrugs. Dat in de nabijheid van het pand duurdere (koop)woningen liggen, maakt niet dat binnen genoemde cirkel geen sprake is van drugsoverlast. Dit is uitdrukkelijk wél gebleken. De (gemachtigde van) de burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat de wijk Vrieheide-De Stack een voor drugscriminaliteit kwetsbaar gebied is, dat zwaar te kampen heeft met drugsoverlast en dat de uitstraling naar de buurt daarom ook belangrijk wordt gevonden. De burgemeester wil dit stukje van de wijk Vrieheide-De Stack rustig houden. Met een zichtbare sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en een signaal afgegeven dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit.
18.5
Gelet hierop heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter de sluiting van het pand noodzakelijk kunnen vinden ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde en kon niet worden volstaan met een waarschuwing, zoals door verzoeker bepleit.
Is sluiting van de woning evenredig?
19. Als de sluiting van het pand noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling in een geval als dit de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
Verwijtbaarheid
20. In de overzichtsuitspraak overweegt de Afdeling dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake. Verzoeker is huurder en verhuurder van het pand. Van een verhuurder mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Volgens vaste rechtspraak moeten verhuurders concreet toezicht houden op het gebruik van het pand (en moeten zij ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand). [6] Niet gebleken is dat verzoeker concreet toezicht hield en/of controles uitvoerde die gericht waren op het gebruik van het pand. De meterkast, die ook bij verzoeker in gebruik was, was zichtbaar gemanipuleerd en had een concrete aanleiding moeten vormen voor verzoeker om een dergelijke controle uit te voeren. Verzoeker kon die controle feitelijk ook uitvoeren, want hij was in het bezit van alle sleutels die toegang gaven tot alle ruimtes in het pand, ook tot de ruimte waarin de toegang naar de verborgen (kweek)ruimtes was gelegen (ruimte 5). Verzoeker is daarom ten minste tekortgeschoten in de controle op het gebruik van het pand en kon redelijkerwijs op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de hennepkwekerij.
21. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker van de overtreding daarom een verwijt valt te maken.
Gevolgen
22. Dat eiser financieel nadeel zal hebben naar aanleiding van de sluiting van het pand is inherent aan de in artikel 13b van de Opiumwet ontleende sluitingsbevoegdheid. Dit is dan ook geen bijzondere omstandigheid om van de sluiting af te zien. De burgemeester heeft het algemeen belang, de bescherming van de openbare orde en veiligheid, van groter belang mogen achten dan de financiële belangen van verzoeker.
23. Bij het voorgaande betrekt de voorzieningenrechter dat aangenomen mag worden dat het besluit financiële gevolgen zal hebben voor de bedrijven van verzoeker. Het kan worden aangenomen dat verzoeker ( [naam 8] .) gedurende de sluiting geen huurinkomsten zal genereren. Daar staat tegenover dat die inkomsten reeds zijn teruggelopen naar (nagenoeg) nihil, zo heeft verzoeker ter zitting toegelicht. Dat door de sluiting de andere onderneming van verzoeker ( [naam 2] ) zijn bestaansrecht verliest en daarmee faillissement en zelfs werkloosheid dreigt is niet inzichtelijk gemaakt en/of onderbouwd met financiële stukken. Het is namelijk niet komen vast te staan dat verzoeker niet (een deel van) zijn werkzaamheden kan voortzetten bij sluiting van het pand. Ter zitting is bijvoorbeeld toegelicht dat verzoeker ook werkzaamheden bij mensen thuis uitvoert. Dat alle inkomsten uit de verkoop van computer(s)(onderdelen) in geval van een sluiting van het pand zullen wegvallen is niet inzichtelijk gemaakt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat de burgemeester ten aanzien van de opgeslagen computers en dergelijke van het bedrijf van verzoeker de begunstigingstermijn oprekt van 72 uren naar circa twee weken. Dat het bedrijf van verzoeker afstevent op een faillissement in geval van sluiting van het pand, is daarom niet aannemelijk gemaakt. Voor zover er sprake is van inkomensterugval heeft in ieder geval de partner van verzoeker een inkomen uit haar parttime werkzaamheden waarmee verzoeker stelde de vaste lasten (privé) net niet te kunnen betalen. Niet inzichtelijk is gemaakt of verzoeker de beschikking heeft over spaartegoeden, zodat ook niet is komen vast te staan dat de woonlasten niet meer voldaan zullen kunnen worden in geval van sluiting van het pand.
24. Daar tegenover staat het belang dat de burgemeester met de sluiting behartigt. De burgemeester wil met de sluiting een signaal afgeven dat wordt opgetreden tegen het gebruik van lokalen en erven zoals hier aan de orde. Dit belang weegt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan de gestelde belangen van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat sluiting van het pand onevenredig is.
Partiële sluiting
25. Verzoeker verzoekt om een partiële sluiting waarbij alleen de ruimtes 19, 20, 21 en 22 van het pand, althans niet de ruimtes waarin de winkel en de werkplaats van [naam 2] gesitueerd zijn, worden gesloten.
26. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de burgemeester dat het betreffende bedrijfspand met daarin gelegen de ruimtes waarin de verweten gedraging heeft plaatsgevonden zijn gelegen op één perceel. Het pand en de betreffende ruimtes zijn zowel via de centrale toegangsdeur als de garage te bereiken. Onbetwist is alle de ruimtes van binnen op enigerlei wijze in verbinding staan met elkaar en/of te bereiken zijn. De ruimtes 19, 20, 21 en 22 zijn onlosmakelijk verbonden met het gehele pand, dat geldt ook voor de winkel en de werkplaats. De burgemeester kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook overgaan tot sluiting van het gehele bedrijfspand. Met de sluiting van het pand wordt beoogd de bekendheid van het pand weg te nemen, het pand te onttrekken aan het criminele circuit en wordt een signaal afgegeven naar omwonenden en criminelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet kan worden bereikt door enkel de ruimtes 19, 20, 21 en 22 of niet de winkel met werkplaats te sluiten.
27. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een sluitingsduur van zes maanden niet disproportioneel. [7] Ook volgt de voorzieningenrechter de toelichting van de burgemeester dat bij een kortere sluiting, mede gelet op het financiële gewin dat gemoeid is met de handel in verdovende middelen, het aantrekkelijk is om de handel vanuit het pand voort te zetten na opheffen van de sluiting. Een sluitingsduur van zes maanden is voldoende om de handel vanuit het pand te beëindigen en beëindigd te houden. Niet gebleken is dat de sluiting van het pand voor de duur van zes maanden onevenredig is in verhouding met de met het beleid te dienen doelen.

Conclusie en gevolgen

28. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de burgemeester het pand voor zes maanden kan sluiten. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de burgemeester met het sluiten van het pand niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.