ECLI:NL:RBLIM:2023:5321

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
10635940 \ CV EXPL 23-3259
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning na overlijden huurder met betwisting van rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woningstichting HEEMwonen en een gedaagde die zonder recht of titel in de woning verblijft na het overlijden van zijn moeder. De gedaagde had een huurovereenkomst met zijn moeder, die op 19 november 2022 is overleden. HEEMwonen heeft de gedaagde een gebruiksvergoeding aangeboden voor een periode van zes maanden na het overlijden, maar deze termijn is inmiddels verstreken. De gedaagde heeft geen tijdig initiatief genomen om de huur voort te zetten, ondanks gezondheidsproblemen die hij aanvoert. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gezondheidsproblemen hem hebben belet om tijdig actie te ondernemen. De rechter wijst de vordering van HEEMwonen tot ontruiming toe, maar bepaalt op billijkheidsgronden een ontruimingstermijn van vier maanden in plaats van de gebruikelijke twee weken, gezien de omstandigheden van de gedaagde. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.050,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10635940 \ CV EXPL 23-3259
Vonnis in kort geding van 7 september 2023
in de zaak van
WONINGSTICHTING HEEMWONEN,
te Kerkrade,
eisende partij,
hierna te noemen: HEEMwonen,
gemachtigde: mr. C.J.P. Schellekens,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.H.S. Brinkman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 3 augustus 2023 met producties 1 tot en met 6;
- productie 1 van [gedaagde] ;
- productie 2 van [gedaagde] , die bij de griffie is binnengekomen bij e-mail van 23 augustus 2023 om 15:25 uur;
- productie 3 van [gedaagde] , die bij de griffie is binnengekomen bij e-mail van 24 augustus 2023 om 13:05 uur;
- de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen de moeder van [gedaagde] en (de rechtsvoorganger van) HEEMwonen bestond met ingang van 4 juli 2001 een huurovereenkomst aangaande de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Sinds 18 september 2019 staat [gedaagde] in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres van het gehuurde.
2.3.
Op 19 november 2022 is de moeder van [gedaagde] overleden.
2.4.
Op 20 december 2022 heeft HEEMwonen een aanvraag van [gedaagde] ontvangen tot medehuurderschap. Deze aanvraag is door HEEMwonen afgewezen.
2.5.
Tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde] het gehuurde gedurende een periode van zes maanden na het overlijden van zijn moeder mocht gebruiken tegen betaling van een gebruiksvergoeding van € 564,42 per maand.
2.6.
Voornoemde afspraak heeft HEEMwonen per e-mail van 5 januari 2023 aan [gedaagde] bevestigd. Bij e-mails van 20 maart 2023 en 30 mei 2023 heeft HEEMwonen [gedaagde] aan de afspraak herinnerd.
2.7.
Bij brief van 20 juli 2023 heeft de gemachtigde van HEEMwonen [gedaagde] gelegenheid gegeven om binnen vier dagen na dagtekening van die brief schriftelijk te verklaren dat hij het gehuurde per omgaande leeg en ontruimd zal opleveren aan HEEMwonen. [gedaagde] heeft daarop niet gereageerd.
2.8.
[gedaagde] heeft op 22 augustus 2023 een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen HEEMwonen waarin hij voortzetting van de huurovereenkomst vordert op grond van artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

3.Het geschil

3.1.
HEEMwonen vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
I. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, met alle goederen en al de personen die zijdens [gedaagde] in voormelde woning verblijven en deze woning ter vrije en algehele beschikking van HEEMwonen te stellen, onder afgifte van de sleutels;
II. in de proceskosten.
3.2.
HEEMwonen legt aan haar vordering de stelling ten grondslag dat [gedaagde] sinds 20 mei 2023 zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering van HEEMwonen. Ingeval de vordering van HEEMwonen wordt toegewezen vraagt [gedaagde] om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en om een ontruimingstermijn te hanteren van zes maanden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het leven van de bewoner van de betreffende woonruimte. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet dan ook de nodige terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en ten tweede de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.2.
Eerst moet de rechter beoordelen of HEEMwonen ten tijde van dit vonnis bij de gevorderde ontruiming een spoedeisend belang heeft. Van een spoedeisend belang is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. HEEMwonen vordert ontruiming van het gehuurde op de grond dat [gedaagde] het gehuurde zonder recht of titel gebruikt. Een dergelijke vordering is naar haar aard spoedeisend. [gedaagde] betwist weliswaar dat hij het gehuurde zonder recht of titel gebruikt en stelt dat HEEMwonen hem op het verkeerde been heeft gezet door de indruk te wekken dat sprake is van een huurovereenkomst, echter wordt bij de vraag of sprake is van spoedeisend belang slechts beoordeeld of het door HEEMwonen in dat kader gestelde voldoende is en niet of het door haar gestelde juist is.
4.3.
Een ander verweer dat [gedaagde] voert, is dat er geen vonnis in kort geding mag worden gewezen dat de reeds door [gedaagde] gestarte bodemprocedure doorkruist. Dit verweer slaagt niet nu de uitkomst van een kort geding geen invloed heeft op de uitkomst van een bodemprocedure omdat de bodemrechter op grond van artikel 257 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet gebonden is aan het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in kort geding.
4.4.
Vervolgens komt de rechter toe aan de inhoudelijke beoordeling.
4.4.1.
Bij het overlijden van een huurder zet de medehuurder de huur als huurder voort. Niet in geschil is dat [gedaagde] geen medehuurder is. In artikel 7:268 lid 2 BW is bepaald dat de persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, de huur gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder voortzet. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen die termijn ingestelde vordering, in elk geval zolang op deze vordering niet onherroepelijk is beslist. Hieruit volgt dat [gedaagde] uiterlijk op 19 mei 2023 een vordering bij de kantonrechter had moeten instellen om de huurovereenkomst te kunnen voortzetten. Die termijn is dwingend. Overschrijding ervan leidt in beginsel tot verlies van de rechten uit artikel 7:268 lid 2 BW.
4.4.2.
De gezondheidsproblemen van [gedaagde] – een hartoperatie in mei 2022, de behandelingen bij een psycholoog en het feit dat in juni 2023 is vastgesteld dat er in het verleden sprake is geweest van een herseninfarct – en dat sprake is van zoveel problematiek dat een Wmo-aanvraag moet worden gedaan, doen aan het overwogene in rov. 4.4.1. niet af. Uitzonderingen op de termijn van zes maanden die maken dat een beroep op die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is zijn namelijk slechts bij hoge uitzondering gerechtvaardigd (zie Hoge Raad 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2683 en Hoge Raad 14 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8321) en [gedaagde] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het door zijn gezondheidsproblemen gedurende de periode 19 november 2022 tot en met 19 mei 2023 absoluut onmogelijk was om initiatief te nemen tot voortzetting van de huur. Zijn stellingen en de verklaring van Stichting MEE en Impuls (productie 3 van [gedaagde] ) zijn daarvoor in elk geval onvoldoende omdat daaruit niet blijkt in hoeverre hij daartoe al dan niet in staat was. Ook weegt de kantonrechter mee dat HEEMwonen onweersproken heeft gesteld dat zij van [gedaagde] op 20 december 2022 een aanvraag tot medehuurderschap heeft ontvangen - waarmee van de juistheid daarvan wordt uitgegaan - waartoe hij klaarblijkelijk wél in staat was. Alles overziend acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] sinds 20 mei 2023 zonder recht of titel in de woning verblijft. De gevorderde ontruiming is daarom toewijsbaar.
4.4.3.
De gezondheidsproblemen van [gedaagde] en de operatie aan zijn hart op 6 september 2023 vormen voor de kantonrechter wel aanleiding om op billijkheidsgronden de ontruimingstermijn te bepalen op vier maanden na betekening van dit vonnis in plaats van de termijn van twee weken die normaal gesproken wordt gehanteerd. Hoewel ook dan een ontruiming verstrekkende gevolgen zal hebben voor [gedaagde] weegt dat niet op tegen het belang van HEEMwonen om een einde te maken aan de onrechtmatige bewoning van de woning en deze toe te bedelen aan iemand die recht heeft op een sociale huurwoning.
4.5.
Met betrekking tot de door HEEMwonen gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring stelt de kantonrechter voorop dat als daarop verweer wordt gevoerd, er een belangenafweging moet plaatsvinden. De maatstaf daarbij is of het belang van degene die uitvoerbaarheid bij voorraad vordert, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist (zie Hoge Raad 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215). Nu [gedaagde] enkel heeft gevraagd om een toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en niet specifiek daarvoor feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de kantonrechter in de belangenafweging kan betrekken, zal de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring worden toegewezen, nog daargelaten dat het karakter van het kort geding nu eenmaal meebrengt dat het in de rede ligt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
4.6.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van HEEMwonen als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
793,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.050,85

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, met alle goederen en al de personen die zijdens [gedaagde] in voormelde woning verblijven en deze woning ter vrije en algehele beschikking van HEEMwonen te stellen, en de sleutels af te geven aan HEEMwonen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van HEEMwonen tot dit vonnis vastgesteld op € 1.050,85,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
7 september 2023.
CL