ECLI:NL:RBLIM:2023:7501

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
ROE 23/3434 en ROE 23/3435
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoeken om voorlopige voorziening tegen sluiting van panden door burgemeester Eijsden-Margraten

Op 22 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 23/3434 en ROE 23/3435, waarin verzoekers een voorlopige voorziening hebben gevraagd tegen de sluiting van twee panden door de burgemeester van Eijsden-Margraten. De burgemeester had op 15 november 2023 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de panden voor zes maanden gesloten zouden worden vanwege de aanwezigheid van hard- en softdrugs. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat er een noodzaak was voor de sluiting en dat de sluiting niet evenredig was. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorziening toe en schorste de besluiten van de burgemeester tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23/3434 en ROE 23/3435

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2023 in de zaken tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2],
[verzoeker 3]
[verzoeker 4],
[verzoeker 5],
[verzoeker 6],
allen wonende te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. M.F. van Hulst),
en

de burgemeester van de gemeente Eijsden-Margraten (de burgemeester),

(gemachtigde: mr. J.L. Stoop)
.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij] .

(gemachtigde: N. Passau).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op twee verzoeken om een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben de verzoeken ingediend in de bezwaarschriftenprocedures die zij tegen de besluiten van de burgemeester van
15 november 2023 aanhangig hebben gemaakt. Met deze besluiten heeft de burgemeester aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de panden aan de [adressen] te [plaats] , gemeente Eijsden-Margraten, voor de duur van zes maanden, met ingang van 29 november 2023 tot en met 28 mei 2024.
1.1.
De burgemeester heeft schriftelijk bevestigd dat met de feitelijke sluiting zal worden gewacht tot twee weken nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op de verzoeken om een voorlopige voorziening.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening gevoegd behandeld op de zitting van 8 december 2023. Hieraan hebben als partij deelgenomen: [verzoeker 1] , de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van de derde-partij en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij een voorlopige voorziening zal moeten treffen. De voorzieningenrechter doet dat mede aan de hand van de gronden die verzoekers in de bezwaarschriftprocedures hebben aangevoerd. Het van die beoordeling deel uitmakend rechtmatigheidsoordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) beroepsprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voorzieningenrechter gaat echter eerst in op de huidige situatie, de totstandkoming van de besluiten van de burgemeester en op de vraag of aan de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voldaan. Daarna zal zij – in het licht van de door verzoekers aangevoerde gronden – beoordelen of verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan en of hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Wat is de situatie ter plaatse?
3. Het pand aan de [adres] betreft een voormalige sporthal en het pand aan de [adres] betreft de voormalige beheerderswoning bij de sporthal. Derde-partij is sinds eind 2019 eigenaar van de panden. De levering vond plaats op 15 januari 2020. De panden bleken toen te zijn gekraakt, in die zin dat bewoners die de panden voorheen antikraak bewoonden, er ook na de levering zijn blijven wonen. Derde-partij heeft op enig moment een bruikleenovereenkomst gesloten met de bewoners van de panden. Deze bruikleenoverkomst duurt voort tot de derde-partij toestemming krijgt van de gemeente om uitvoering te geven aan de gebiedsontwikkeling “Poort van Heuvelland”, binnen welk planologisch kader de panden vallen. Geen van de huidige bewoners van de panden is partij bij deze overeenkomst.
3.1.
[verzoekers] wonen in de beheerderswoning. [verzoekers] (met nog één persoon) in de sporthal. Van alle verzoekers is enkel [verzoeker 2] ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] De overige verzoekers zijn niet op het adres [adressen] ingeschreven.
3.2.
De woning en de sporthal betreffen twee losstaande panden, met een eigen ingang en zonder een interne doorgang. Zij bevinden zich beide op hetzelfde terrein. De bewoners beschikken ieder over een eigen kamer/ruimte. De woning beschikt over één ingang, één badkamer, één keuken en één wc. De sporthal heeft geen werkende badkamer, keuken of toilet. Voor deze voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt van de woning.
Hoe zijn de besluiten van de burgemeester tot stand gekomen?
4. Op 12 september 2023 heeft in de panden een doorzoeking plaatsgevonden in het kader van de Wet wapens en munitie. De bevindingen van deze doorzoeking zijn neergelegd in een rapport van 9 oktober 2023 (de sluitingsrapportage).
4.1.
Uit de sluitingsrapportage blijkt dat in de sporthal het volgende is aangetroffen en in beslag is genomen:
  • een zwarte koffer met gebruikersattributen: lepels voorzien van restanten wit poeder, mesjes voorzien van restanten wit poeder, diverse plastic zakjes inhoudende restanten van wit poeder, een spiegel voorzien van restanten wit poeder alsmede een zakje amfetamine met een nettogewicht van 8,65 gram; en
  • Een nabootsing van een echt vuurwapen.
4.2.
In de beheerderswoning is het volgende aangetroffen en in beslag genomen:
  • een nabootsing van een echt vuurwapen;
  • een zakje amfetamine met een nettogewicht van 84,92 gram. Dit zakje bevond zich in een ruimte die aangeduid werd als kamer 7;
  • een brok amfetamine met een nettogewicht van 2,82 gram. Deze bevond zich in een ruimte die aangeduid werd als kamer 7;
  • drie hagelpatronen. Deze bevonden zich in een ruimte die aangeduid werd als kamer 9; en
  • een zakje hasj met een brutogewicht van 41 gram, in een ruimte aangeduid als kamer 8.
4.3.
Naar aanleiding van de bevindingen in de sluitingsrapportage heeft de burgemeester op 27 oktober 2023 aan verzoekers een voornemen uitgebracht. Verzoekers hebben tegen dit voornemen een zienswijze ingediend. Deze zienswijzen heeft de burgemeester niet tot een gewijzigd standpunt gebracht. Op 15 november 2023 heeft de burgemeester de voornemens omgezet in de definitieve lasten onder bestuursdwang.
Is er voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb?
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de drie in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen de besluiten ter zake waarvan de voorlopige voorzieningen worden gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaken kennis te nemen. Ook de onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter in voldoende mate aangetoond. De primaire besluiten hebben tot gevolg dat verzoekers de panden zes maanden niet mogen betreden. Verzoekers hebben aangegeven dat zij geen vervangende woonruimte hebben. De voorzieningenrechter neemt op grond hiervan een spoedeisend belang aan en zal de verzoeken daarom inhoudelijk beoordelen.
Welke wet- en regelgeving is van toepassing?
6. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in een pand een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs) van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Amfetamine is een middel vermeld op lijst I en hasj is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
6.1.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in de gemeente Eijsden-Margraten tegen te gaan. Dit beleid staat in het Damoclesbeleid Lokalen en Woningen 2020 (het beleid). In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in beginsel overgaat tot sluiting van een woning. In het beleid is, voor zover hier van belang, onder andere bepaald dat (i) de burgemeester gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een woning te sluiten voor de duur van zes maanden, bij het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld op lijst I behorend bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet. [1]
Is de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten?
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers – gelet op de aangetroffen hoeveelheden soft- en harddrugs – de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op zichzelf niet betwisten. Verzoekers betwisten wel dat er sprake is van handel in verdovende middelen. Hierop zal de voorzieningenrechter nader ingaan bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting. De gronden van verzoekers zijn namelijk gericht tegen de noodzaak van de sluiting en de evenredigheid van de sluiting.
Is de sluiting van de panden noodzakelijk?
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat als de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten, de volgende vraag is of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [2] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [3]
8.1.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. Verder kunnen ook andere omstandigheden van belang zijn, zoals het aantreffen van harddrugs, een recidive situatie of de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
8.2.
De burgemeester heeft aan zijn standpunt dat de sluiting van de panden noodzakelijk is, ten grondslag heeft gelegd dat er sprake is van een handelshoeveelheid verdovende middelen. Door de tijdelijke sluiting van de panden wordt de drugshandel beëindigd en wordt de woning onttrokken aan het criminele circuit. De burgemeester acht van belang dat er sprake is van drugsproblematiek in de gemeente Eijsden-Margraten vanwege de geografische ligging en de aanzuigende werking vanuit het buitenland. Verder is er in dit geval sprake van een extra belang voor de openbare orde vanwege 200 kwetsbare bewoners die zich in de directe omgeving van het pand bevinden. Het betreft minderjarige asielzoekers, statushouders en jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar in een justitiële jeugdvoorziening.
8.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester het noodzakelijke karakter van de sluiting hiermee onvoldoende gemotiveerd. Zij licht dit als volgt toe. Zoals hiervoor reeds is opgenomen vormt drugshandel een belangrijke factor bij de vraag of er een noodzaak tot sluiting bestaat. De burgemeester wijst er terecht op dat er sprake is van een handelshoeveelheid verdovende middelen. De aangetroffen hoeveelheid sluit echter niet uit dat verzoekers aannemelijk kunnen maken dat de drugs niet voor handel, maar voor eigen gebruik zijn bedoeld. Daarbij is van belang dat verzoekers van meet af aan hebben aangegeven van wie en waarvoor de drugs zijn. De amfetamine is van verzoeker Wantol die deze drug naar eigen zeggen gebruikt als behandeling van zijn adhd. De hasj is van verzoeker Vaandering en betreft een eigen voorraad voor enkele weken. Verzoekers zijn consistent in hun verklaringen daarover. Verder is van belang dat er onvoldoende indicaties zijn voor handel in verdovende middelen in of vanuit de woningen. [4] Daarbij acht de voorzieningenrechter redengevend wat er in de woningen is aangetroffen en in welke staat dit is aangetroffen. Zo blijkt uit de sluitingsrapportage dat er enkel
gebruikersattributenzijn aangetroffen en geen
handelsattributen,zoals sealbags, grammenweegschaaltjes of contant geld. De foto’s behorende bij de sluitingsrapportage geven bovendien blijk van een ongeorganiseerde en verwaarloosde situatie die op voorhand geen aanknopingspunten biedt voor het aannemen van handel in verdovende middelen. Er zijn verder geen klachten uit de omgeving en geen meldingen bij de politie inzake overlast of ‘loop’ naar de woning. Er is niet gebleken van antecenten of recidive. De voorzieningenrechter begrijpt dat de burgemeester weliswaar de plicht heeft om kwetsbare groepen in de omgeving te beschermen tegen de eventuele gevolgen die gepaard kunnen gaan met drugsoverlast, maar deze plicht biedt op zichzelf onvoldoende grondslag voor de sluiting als er geen sprake is van handel in verdovende middelen in of vanuit de woning. Dat er in dit geval sprake is van feitelijke handel en dat er sprake is van een noodzaak om tot sluiting van de panden voor de duur van zes maanden over te gaan, is door de burgemeester onvoldoende gemotiveerd.
Is de sluiting van de panden evenredig?
9. De voorzieningenrechter beoordeelt ook of sluiting van de panden evenredig zou zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid van verzoekers en de gevolgen van de sluiting van belang.
9.1.
Verzoekers voeren aan dat zij zich individueel moeilijk staande kunnen houden in de samenleving. Zij vinden steun bij elkaar. Zij hebben te kampen met psychische- en verslavingsproblematiek, zijn niet zelfredzaam en hebben geen ondersteunend netwerk. Het is voor hen niet mogelijk om alternatieve woonruimte te vinden. Zij achten de sluiting van de panden daarom onevenredig.
9.2.
Uit vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling blijkt dat inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. Dat geldt ook als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in de eerste plaats aan verzoekers zelf is om zich in te spannen om vervangende woonruimte te vinden. Zij mogen niet verwachten dat de burgemeester zonder meer vervangende woonruimte regelt voor verzoekers en hun huisdieren. Verzoekers hebben weliswaar toegelicht dat de mogelijkheden voor hen zeer beperkt zijn, maar van enige concrete poging om vervangende woonruimte te vinden of om daartoe bij de gemeente een hulpvraag uit te zetten – al dan niet met behulp van hun gemachtigde – is de voorzieningenrechter niet gebleken.
9.4.
Daar staat tegenover dat de burgemeester slechts in zijn algemeenheid heeft verwezen naar woningstichtingen, anti-kraak, private verhuurders, vrienden of bekenden of tijdelijke voorzieningen voor noodopvang. De burgemeester heeft die opties niet geïnventariseerd of toegespitst op de (financiële) situatie van verzoekers. Gevraagd naar de geopperde noodopvang heeft de gemachtigde van de burgemeester aangegeven dat niet bekend is of de hiervoor genoemde instellingen capaciteit hebben om verzoekers op korte termijn op te vangen, en of zij daar dan meer dan enkele nachten per week terecht zouden kunnen. Na gewezen te zijn op de kwetsbare sociale-economische positie waarin verzoekers zich bevinden, heeft de gemachtigde van de burgemeester ter zitting toegelicht dat de burgemeester genegen is verzoekers een handreiking te doen, maar dan moeten zij wel de eerste stap zetten en aangeven dat zij hulp behoeven bij het zoeken naar vervangende woonruimte.
9.5.
De voorzieningenrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat de mogelijkheden voor vervangende woonruimte voor verzoekers vooralsnog onvoldoende zijn geïnventariseerd en acht het niet uit te sluiten dat verzoekers in geval van een sluiting op dit moment daadwerkelijk op straat terecht zouden komen. De voorzieningenrechter betrekt daar uitdrukkelijk de bijzondere woon- en leefsituatie van verzoekers bij. Verzoekers leven in hun “eigen wereld” afgezonderd van de maatschappij. Uit de gedingstukken, en dan met name de foto’s bij de sluitingsrapportage, en hetgeen is aangevoerd op zitting blijkt wel dat dat verzoekers zeer beperkt zelfredzaam zijn. De situatie waarin verzoekers op straat terecht komen is, ook indien dat komt doordat zij zelf te weinig inspanningen hebben verricht, ook voor de burgemeester onwenselijk. De voorzieningenrechter is daarom in deze specifieke situatie van oordeel dat zowel verzoekers als de burgemeester meer tijd nodig hebben om situaties van verzoekers en mogelijke alternatieve woonruimte te inventariseren en te realiseren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen verzoekers en de burgemeester daar een meer proactieve rol in te nemen dan zij tot op heden hebben gedaan. Dat maakt dat de voorzieningenrechter de sluiting in deze fase niet evenredig acht, en dat de burgemeester de evenredigheid van de sluiting in de beslissing op het bezwaar nader dient te motiveren. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de verzoeken toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

10. Zoals hiervoor overwogen bevatten de primaire besluiten een motiveringsgebrek voor wat betreft de noodzaak tot sluiting van de woning en de evenredigheid van de sluiting. Deze gebreken kunnen hersteld worden in de bezwaarfase. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verzoeken moeten worden toegewezen en dat de besluiten worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar.
10.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekers ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van de verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en bepaalt het gewicht van de (samenhangende zaken), gelet op de aard en inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekers een toevoeging is verleend, moet de burgemeester de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe;
  • schorst de primaire besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 368,- (2 x € 184,-) aan verzoekers moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 december 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8 van het beleid.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.
4.De sporthal wordt als woning gebruikt en wordt daarom in deze context gelijkgesteld met een woning.
5.Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.