Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden en actualiseren van een varkenshouderij aan de [adres] te [plaats 2] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op 7 september 2021 een wijzigingsbesluit (eerste wijzigingsbesluit) genomen. Op 29 oktober 2021 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en vervangen (tweede wijzigingsbesluit).
Eisers hebben nadere gronden ingediend tegen de respectievelijke wijzigingsbesluiten.
Vergunninghouder heeft een reactie ingediend op de beroepen.
Verweerder heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Eisers en de gemachtigde van eiser 3 zijn verschenen, bijgestaan door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [naam 2] . Ook is verschenen [naam 3] , vennote van vergunninghouder, bijgestaan door haar dochter.
Overwegingen
Totstandkoming van het bestreden besluit en de wijzigingsbesluiten
1. Vergunninghouder exploiteert aan de [adres] te [plaats 2] een varkenshouderij. Eerder, op 18 september 2007, heeft verweerder voor de inrichting een omgevingsvergunning verleend voor - voor zover hier relevant - 700 vleesvarkens in stal 1, 1080 vleesvarkens in stal 5 en 2448 vleesvarkens in stal 6. De stallen 1 en 5 zijn in de eerder vergunde situatie voorzien van een biologisch luchtwassyteem en stal 6 van een chemisch luchtwassysteem
.
2. Op 30 maart 2018 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor verandering van de varkenshouderij.De aanvraag is verschillende keren aangevuld en gewijzigd.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder op de aanvraag beslist en een omgevingsvergunning verleend. De verandering die bij de omgevingsvergunning is vergund ziet op de toepassing van een gecombineerd luchtwassysteem BWL 2011.07.V5 voor de stallen 1 en 5 gezamenlijk, in plaats van de eerder vergunde biologische luchtwassystemen. Daarnaast ziet de omgevingsvergunning op de uitbreiding van de inrichting met een stal 2 met 640 vleesvarkens, voorzien van hetzelfde gecombineerde luchtwassysteem. De omgevingsvergunning ziet niet op stal 6: de vergunde situatie blijft op dat punt ongewijzigd. De dieraantallen in de stallen 1 en 5 zijn ook ongewijzigd.
4. Eisers zijn omwonenden en hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In reactie op hun beroepsgronden heeft verweerder het eerste wijzigingsbesluit genomen waarbij alsnog geluidvoorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. Eisers hebben daartegen nadere beroepsgronden ingediend. Die beroepsgronden zijn voor verweerder aanleiding geweest om het eerste wijzigingsbesluit in te trekken en het tweede wijzigingsbesluit te nemen met gewijzigde geluidvoorschriften.
5. Het beroep tegen het bestreden besluit heeft van rechtswege mede betrekking op de twee wijzigingsbesluiten.Ter zitting hebben eisers hun gronden, voor zover gericht tegen het eerste wijzigingsbesluit, ingetrokken.
6. De beroepsgronden richten zich ten eerste tegen de beoordeling door verweerder dat geen milieueffectrapportage (m.e.r.) nodig is ondanks de geurhinder die de inrichting voor eisers meebrengt. Ten tweede stellen eisers dat niet wordt voldaan aan de geldende normen wat betreft geurhinder en geluidhinder.
7. Het bestreden besluiten en de wijzigingsbesluiten zijn genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit en de wijzigingsbesluiten zijn ingediend vóór 1 januari 2024, moet dit geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.Dit betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, dus van toepassing blijft op deze zaak.
8. De rechtbank stelt met partijen voorop dat het aantal vleesvarkens dat bij het bestreden besluit is vergund, onder de drempelwaarden blijft van 3000 en 2000 vleesvarkens.Ter beoordeling of de gevraagde vergunning toch zal leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, heeft verweerder op 21 maart 2018 een m.e.r.beoordelingsbesluit genomen. Conclusie van het m.e.r.-beoordelingsbesluit is dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn en daarom geen milieueffectrapportage hoeft te worden gemaakt.
9. Eisers stellen dat verweerder het m.e.r.-beoordelingsbesluit niet ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit. Zij wijzen erop dat verweerder in het m.e.r.beoordelingsbesluit is uitgegaan van verouderde geuremissiefactoren.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het m.e.r.beoordelingsbesluit is uitgegaan van de geuremissiefactoren die op dat moment golden op grond van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Op basis daarvan is de geurbelasting berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010, dat destijds was voorgeschreven in de Rgv. Naar aanleiding van onderzoek door de WUR naar de reductiepercentages van luchtwassystemen in de praktijk zijn de geuremissiefactoren in de Rgv na het nemen van het m.e.r.-beoordelingsbesluit maar vóór het nemen van het bestreden besluit gewijzigd. De rechtbank maakt uit het verweerschrift op dat de uitkomsten van het onderzoek door de WUR mede reden zijn geweest voor vergunninghouder om de aanvraag te wijzigen in die zin dat het aantal vleesvarkens in stal 5 niet wordt uitgebreid ten opzichte van de eerder vergunde situatie. De rechtbank overweegt dat verweerder aan het bestreden besluit weliswaar het m.e.r.-beoordelingsbesluit met de verouderde geuremissiefactoren ten grondslag heeft gelegd, maar dat verweerder daarnaast ook de geurhinder heeft berekend met de gewijzigde geuremissiefactoren en uitgaande van een gelijkblijvend aantal vleesvarkens in stal 5. Daarbij is verweerder bovendien niet alleen uitgegaan van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010 zoals dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in de Rgv was voorgeschreven, maar is ook een berekening gemaakt volgens het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2020 dat op dat moment al wel was uitgebracht, maar nog niet in de Rgv was voorgeschreven. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat ook volgens de meest recente milieutechnische inzichten geen sprake was van een overbelaste situatie.
11. Eisers hebben onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 februari 2017betoogd dat een bestuursorgaan niet mag volstaan met de vaststelling dat een inrichting aan de milieunormen voldoet bij de beoordeling of een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Anders dan in die uitspraak aan de orde was, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de aangevraagde verandering geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
12. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder geen nieuwe milieueffectrapportage nodig hoefde te achten om een juiste beslissing op de aanvraag te kunnen nemen. De beroepsgrond over het m.e.r.-beoordelingsbesluit slaagt daarom niet.
13. Eisers richten zich tegen de geurhinder die de inrichting veroorzaakt.
14. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure alleen de geurhinder aan de orde is die door het bestreden besluit mogelijk wordt gemaakt, dus de geurhinder als gevolg van de wijziging ten opzichte van de eerder vergunde situatie. In dit geval geldt een maximale geurbelasting van 14,0 OUE/m3.Zoals hiervoor al is vermeld, heeft verweerder de geurbelasting berekend met inachtneming van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010 dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in de Rgv was voorgeschreven. Daarbij stelt verweerder de gegevens in het model te hebben ingevoerd aan de hand van de gebruikershandleiding voor V-Stacks vergunning 2010. Volgens verweerder volgt uit het verspreidingsmodel dat de geurbelasting aan de maximale norm voldoet.
15. Eisers voeren aan dat verweerder de berekening in het bestreden besluit heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-besluit. De rechtbank begrijpt uit het bestreden besluit en het verweerschrift dat verweerder naar aanleiding van de zienswijzen over het ontwerp-besluit nader onderzoek heeft gedaan naar de emissiepunten van stal 1 en 5, en de berekening van de geurhinder daaraan heeft aangepast. De enkele wijziging bij het bestreden besluit ten opzichte van het ontwerp-besluit maakt niet dat het bestreden besluit onjuist is.
16. Ook de door eisers aangestipte onjuiste coördinaten van twee rekenpunten die in het bestreden besluit zijn opgenomen, is voor de rechtbank geen reden om het bestreden besluit onjuist te achten. Zoals verweerder naar voren heeft gebracht, is sprake van een typefout bij het overnemen van een tabel in het bestreden besluit, en zijn de coördinaten van de rekenpunten wel juist in het verspreidingsmodel ingevoerd.
17. Eisers voeren verder aan dat verweerder bij het invullen van het verspreidingsmodel de gebruikershandleiding niet goed heeft gevolgd, waardoor het model niet op de juiste wijze is ingevuld. Het gaat daarbij specifiek om de vraag of sprake is van een stuwbak in de zin van de gebruikershandleiding, op basis waarvan verweerder de uittreesnelheid mocht berekenen, zoals verweerder dat heeft gedaan, in plaats van het toepassen van de standaardwaarde.
17.1.De rechtbank overweegt dat in dit geval de Gebruikershandleiding VStacks vergunning, model 2010.1, van toepassing is, gedateerd mei 2017. In paragraaf 3.6 gaat het over de verticale uittreesnelheid die in het model moet worden ingevoerd. In subparagrafen 3.6.1 tot en met 3.6.9 wordt ingegaan op de verschillende situaties, of een standaardwaarde moet worden ingevuld of dat de uittreesnelheid mag worden berekend, en zo ja, op welke wijze. Subparagraaf 3.6.7 gaat over de standaardwaarde dan wel de berekening van de uittreesnelheid als een stal gevelventilatoren heeft met een uitstroming via een stuwbak. Subparagraaf 3.6.8 is van toepassing bij luchtwassers. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat nu in dit geval luchtwassers worden toegepast op de stallen 1, 2 en 5, subparagraaf 3.6.8 van toepassing is en niet (ook) subparagraaf 3.6.7. Dat inherent is aan het vergunde type luchtwasser dat daarin een stuwbak is ingebouwd, maakt volgens verweerder niet dat subparagraaf 3.6.8 niet van toepassing zou zijn. De rechtbank volgt verweerder daarin. Daarbij overweegt de rechtbank dat subparagrafen 3.6.7 en 3.6.8 naar de letterlijke tekst daarvan gaan over te onderscheiden situaties, nu in subparagraaf 3.6.7 niet ook wordt gesproken over luchtwassers en in subparagraaf 3.6.8 niet ook over stuwbakken. Dat verweerder in het verspreidingsmodel niet de berekende uittreesnelheid maar de standaardwaarde aan de hand van subparagraaf 3.6.7 had moeten invullen, zoals eisers hebben betoogd, volgt de rechtbank daarom niet.
18. Over de geurhinder betogen eisers tot slot dat het noodzakelijk is dat er geurrendementsmetingen worden voorgeschreven.
18.1.Tussen partijen is niet in geschil dat één van de omliggende woningen volgens het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010 is overbelast. Om die reden heeft verweerder voorschrift 3.1.1 aan de vergunning verbonden, waarin is bepaald dat vergunninghouder binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning moet beschikken over een geurbeheersplan dat door verweerder is goedgekeurd. In het geurbeheersplan moet vergunninghouder een protocol opnemen hoe wordt omgegaan met geurklachten. Eisers menen dat alleen een geurbeheersplan niet toereikend is: zij stellen dat niet zeker is dat de vergunde luchtwassers het voorgespiegelde rendement halen, en achten monitoring van de geuremissie door middel van een geurrendementsmeting nodig. In wezen willen eisers daarmee bereiken dat de vergunde situatie wordt geactualiseerd.
18.2.De rechtbank overweegt dat verweerder bij het bestreden besluit in acht dient te nemen dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.Eisers hebben verwezen naar BBT 12, 13 en 26, die kort gezegd zien op respectievelijk een geurbeheersplan, technieken ter vermindering van geurhinder en monitoring van geuremissie.De door eisers gewenste geurrendementsmeting is echter voorgeschreven in BBT 28. BBT 28 houdt in dat de ammoniak-, stof- en/of geuremissies van elke met een luchtzuiveringssysteem uitgeruste stal worden gemonitord. Die monitoring omvat naast dagelijkse controle van de doeltreffende werking van het luchtzuiveringssysteem (onderdeel b), ook de eenmalige controle van de prestaties van het luchtzuiveringssysteem door het meten van ammoniak, geur en/of stof onder reële boerderijomstandigheden volgens een voorgeschreven meetprotocol (onderdeel a). Deze laatste monitoring is niet van toepassing indien het luchtzuiveringssysteem is gecontroleerd in combinatie met een soortgelijk stalsysteem in soortgelijke bedrijfsomstandigheden.
18.3.Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 februari 2021, is de in onderdeel a van BBT 28 beschreven techniek van de geurrendementsmeting niet gericht tot de individuele veehouder, omdat die techniek wordt uitgevoerd ten aanzien van alle luchtzuiveringsinstallaties voordat ze in onder meer de Regeling ammoniak en veehouderij worden opgenomen. Door meerdere stallen met luchtzuiveringsinstallaties volgens standaardmethoden te bemeten en de bemeten luchtzuiveringsinstallatie gedetailleerd te beschrijven in de stalbeschrijving, zijn de metingen representatief voor andere stallen met deze luchtzuiveringsinstallaties, aldus de toelichting bij de BBT-conclusies.
18.4.De rechtbank stelt vast dat het gecombineerde luchtwassyssteem BWL 2011.07.V5 ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was opgenomen in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, als gecombineerd luchtwassysteem met 85% emissiereductie met waterwasser, biologische wasser en geurverwijderingssectie. Hieruit blijkt dat de prestaties van het luchtwassysteem waarop het bestreden besluit ziet, zijn gecontroleerd. De in BBT 28 genoemde uitzondering op de eenmalige geurrendementsmeting is daarom hier van toepassing. Verweerder was dan ook niet gehouden om op grond van BBT 28 een geurrendementsmeting voor te schrijven. De verwijzing door eisers naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2021volgt de rechtbank niet, al omdat die uitspraak niet ziet op BBT 28.
19. Gezien het voorgaande heeft verweerder in de geurhinder veroorzaakt door de bij het bestreden besluit vergunde verandering van de inrichting, geen reden hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren. De beroepsgronden over geurhinder slagen daarom niet.
20. Eisers hebben betoogd dat de situatie die bij het bestreden besluit is vergund voor hen meer geluidhinder meebrengt. Zij hebben erop gewezen dat in de voorschriften niet is bepaald wat de beoordelingshoogte is en dat de controlerapportage onvoldoende concreet en bepaalbaar is. Ter zitting hebben zij het betoog over de begrenzing van de incidentele bedrijfssituaties tot twaalf keer per jaar ingetrokken.
21. Over de beoordelingshoogte overweegt de rechtbank dat bij het tweede wijzigingsbesluit aan de vergunning de voorschriften 5.1.1 tot en met 5.1.4 zijn verbonden over het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT op enig punt op de gevel van specifiek aangeduide woningen. In voorschrift 5.1.6 is bepaald dat de beoordelingshoogte voor de dagperiode 1,5 meter en de beoordelingshoogte voor de avond- en nachtperiode 5,0 meter is. Anders dan eisers menen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hiermee duidelijk is geregeld op welke hoogte het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau moet worden beoordeeld.
22. Over de controlerapportage overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft bij het tweede wijzigingsbesluit aan de vergunning voorschrift 5.1.5 verbonden. Daarin is het volgende bepaald:
“Binnen 3 maanden nadat de inrichting volledig in overeenstemming met de vergunningen in werking is gebracht (dus na de wijzigingen die op 15 april 2021 zijn vergund en de realisatie van de vergunde stal 6), moet de vergunninghouder, door middel van een akoestisch onderzoek (controlerapportage), aan het bevoegd gezag aantonen dat aan de geluidvoorschriften (5.1.1 tot en met 5.1.4 en 5.1.6 tot en met 5.1.7 van deze vergunning en voorschrift 2.2 van de omgevingsvergunning van 18 september 2007) wordt voldaan. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen deze termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag worden gerapporteerd.”
22.1.Zoals verweerder ter zitting heeft erkend, is met voorschrift 5.1.5 niet duidelijk en gewaarborgd dat daadwerkelijk een controlerapportage zal plaatsvinden, nu de verplichting daartoe afhankelijk is van het volledig in werking brengen van de inrichting. Daarbij overweegt de rechtbank dat het zeker niet denkbeeldig is dat de inrichting niet binnen afzienbare termijn volledig in werking zal zijn: de bij besluit van 18 september 2007 vergunde stal 6 is namelijk nog altijd niet in werking. Aldus is aan het bestreden besluit in samenhang gelezen met het tweede wijzigingsbesluit niet het benodigde controlevoorschrift verbonden en is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 5.5, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht.
22.2.Ter zitting hebben alle partijen ermee ingestemd dat de rechtbank zelf in de zaak voorziet door voorschrift 5.1.5 te wijzigen in die zin dat er twee controlerapportages worden voorgeschreven. De eerste controlerapportage is vereist binnen drie maanden na de verzending van de uitspraak, waarbij wordt uitgegaan van de berekeningen voor stal 6 als stal 6 op dat moment nog niet in werking is gebracht. De tweede controlerapportage ziet op aanvullende deelmetingen voor stal 6, en is vereist binnen drie maanden nadat stal 6 in werking is gebracht. Deze beroepsgrond slaagt.
23. Het beroep is, gelet op hetgeen onder 22.1 is geoordeeld, gegrond en voor het overige ongegrond. De rechtbank vernietigt het tweede wijzigingsbesluit wat betreft voorschrift 5.1.5. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat aan de vergunning een vervangend voorschrift 5.1.5 wordt verbonden.
24. Omdat de rechtbank het beroep deels gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan ieder van eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Voor eisers 1 en 2 stelt de rechtbank deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op ieder € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1, waarbij de twee zaken als samenhangend worden aangemerkt). Voor eiser 3 stelt de rechtbank deze kosten, onder dezelfde puntentoekenning, vast op € 1.750,00.