ECLI:NL:RBLIM:2024:3409

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
10453140 CV EXPL 23-1594 10708845 CV EXPL 23-4007
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en betalingsverplichtingen tussen partijen

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg, zijn er twee procedures aan de orde: de hoofdzaak en een vrijwaringsprocedure. De hoofdzaak betreft een vordering van eiser, [eiser], tegen gedaagde, [gedaagde], tot betaling van een restantkoopsom van € 2.000,00 voor een auto, na het sluiten van een koopovereenkomst op 16 november 2022. Eiser stelt dat gedaagde de overeenkomst niet is nagekomen, terwijl gedaagde betwist dat hij de contractpartij is. Gedaagde in vrijwaring, [gedaagde in vrijwaring], heeft de auto gekocht, maar de overeenkomst is op naam van [gedaagde] gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van schijn van vertegenwoordiging en dat eiser gerechtvaardigd was om aan te nemen dat [gedaagde] de contractpartij was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiser toewijsbaar is, maar de gevorderde handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen omdat eiser deze niet voldoende heeft onderbouwd. Gedaagde in vrijwaring is veroordeeld om aan gedaagde te betalen, evenals de proceskosten in beide procedures. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 10453140 CV EXPL 23-1594 en 10708845 CV EXPL 23-4007
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak met zaaknummer 10453140 CV EXPL 23-1594
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: N. Kapusuz (EVA Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V.),
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.W. Leemans,
en in de zaak met zaaknummer 10708845 CV EXPL 23-4007
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
eiser in vrijwaring,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.W. Leemans,
tegen
[gedaagde in vrijwaring] ,
wonend op een geheim adres te [woonplaats 3] ,
gedaagde in vrijwaring,
hierna te noemen: [gedaagde in vrijwaring] ,
gemachtigde mr. R.T.A. Slof.

1.De procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaring

1.1.
het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis in de hoofdzaak van 30 augustus 2023
- de dagvaarding in vrijwaring
- de conclusie van antwoord in vrijwaring
- in beide procedures de brief van 23 oktober 2023 waarbij een mondelinge behandeling is gelast, de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 14 november 2023 en de pleitnota van mr. Leemans.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [gedaagde in vrijwaring] zijn broers.
2.2.
Op 16 november 2022 is door [eiser] als verkoper aan [gedaagde in vrijwaring] , met instemming van [gedaagde] , een koopovereenkomst voor een auto van het merk Hyundai Tucson met kenteken
[kenteken 1] (verder: de auto) gesloten. [gedaagde in vrijwaring] heeft de schriftelijke overeenkomst ondertekend en bij de gegevens de intialen van zijn broer [gedaagde] [initialen] en diens adres aan de [adres] te [woonplaats 2] (laten) vermeld(en). Daarnaast heeft [gedaagde in vrijwaring] zijn eigen e-mailadres en een Belgisch telefoonnummer in de overeenkomst (laten) vermeld(en) en zijn Land Rover met kenteken [kenteken 2] op de auto ingeruild. [eiser] heeft de auto geleverd en de ingeruilde auto met de koopsom verrekend waarna de restantkoopsom
€ 2.000,-- bedroeg.
2.3.
Op dezelfde dag na het sluiten van de overeenkomst ontving [eiser] een e-mail van [gedaagde in vrijwaring] met een “Bericht verrichting van overschrijving” van Beobank met daarin het bedrag van
€ 2.000,00, de rekening van de debiteur, de rekening van de begunstigde en de reden “ [kenteken 1] Hyundai Tuscon KM 237521”. Op 17 november 2022 heeft [eiser] bij e-mail aan [gedaagde in vrijwaring] bericht dat hij de betaling niet op zijn rekening had ontvangen waarop [gedaagde in vrijwaring] heeft geantwoord dat hij de betaling heeft gevalideerd en dat de status van de betalingsopdracht is gewijzigd naar “in verwerking”. [eiser] heeft vervolgens op 18 november 2022 [gedaagde in vrijwaring] bericht dat hij de betaling nog steeds niet had ontvangen waarop [gedaagde in vrijwaring] hem op dezelfde dag meedeelde dat hij de betaling bij zijn bank heeft gecheckt, dat de status bij die betaling “verwerkt” luidde en dat het twee á drie dagen zou duren vooraleer de overboeking daadwerkelijk zou zijn uitgevoerd.
2.4.
Ondanks sommaties en ingebrekestellingen heeft [eiser] de (rest)betaling van
€ 2.000,00 niet ontvangen. Vervolgens heeft [eiser] [gedaagde] bij dagvaarding van 5 april 2023 in rechte betrokken.

3.Het geschil in de hoofdzaak en in de vrijwaring

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de factuur tot aan de dag van de algehele voldoening, van de buitengerechtelijke incassokosten van € 300,00 en van de proceskosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat er een koopovereenkomst is gesloten die niet door de koper is nagekomen. Als iemand zijn roepnaam aan hem meedeelt, zoals in dit geval [gedaagde in vrijwaring] , wil niet dat zeggen dat hij dan moet of kan weten dat de daarbij opgegeven initialen en adres en dergelijke zoals vermeld in de ondertekende koopovereenkomst niet kloppen. De e-mail van 6 april 2023, waarbij [gedaagde in vrijwaring] heeft gemeld dat hij de koper was en volledig aansprakelijk voor de vordering is, en de e-mail van 7 april 2023 van [gedaagde] , waarin deze heeft gemeld dat de auto door [gedaagde in vrijwaring] is gekocht, heeft hij pas ná het uitbrengen van de dagvaarding ontvangen. Hij voelt zich enorm belazerd omdat hij kennelijk zaken heeft gedaan met [gedaagde in vrijwaring] die de initialen en het adres van [gedaagde] willens en wetens gebruikte maar niet [gedaagde] was, dat hij de auto heeft geleverd en dat [gedaagde] noch [gedaagde in vrijwaring] de factuur wil betalen. Omdat [gedaagde] de koper dan wel de facilitator is, heeft hij de dagvaarding tegen [gedaagde] ( [gedaagde] ) gehandhaafd waardoor [gedaagde] in de gelegenheid bleef om [gedaagde in vrijwaring] in vrijwaring op te roepen.
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij de koopovereenkomst met [eiser] heeft gesloten. Niet hij maar [gedaagde in vrijwaring] was de contractpartij van [eiser] . Daarbij handelt hij niet in beroep of bedrijf. De ingebrekestelling en overige correspondentie van [eiser] hebben hem nooit bereikt omdat hij in december 2022 drie weken met vakantie in het buitenland was. [gedaagde in vrijwaring] , die van 10 september 2022 tot medio januari 2023 in zijn huis verbleef, moet toen zijn post hebben onderschept. Pas na ontvangst van de dagvaarding werd hij bekend met het feit dat de auto op zijn naam stond en met de vordering van [eiser] en dat terwijl [eiser] vóór het uitbrengen van de dagvaarding al wist dat [gedaagde in vrijwaring] de koper was. [eiser] heeft hem dus onterecht in de hoofdzaak gedagvaard, maakt misbruik van procesrecht en de vordering moet worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Omdat [eiser] zijn vordering jegens hem heeft gehandhaafd, heeft zijn gemachtigde bij aangetekende brief van 12 mei 2023 en bij e-mail van 17 mei 2023 [gedaagde in vrijwaring] aangeschreven en verzocht de vorderingen van [eiser] te voldoen zodat de procedure van [eiser] tegen hem kan worden ingetrokken. [gedaagde in vrijwaring] heeft echter niet betaald waardoor hij in vrijwaring veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] vordert om aan hem te betalen al datgene waartoe hij in de hoofdzaak jegens [eiser] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling in hoofdzaak, en met veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] in de kosten van de vrijwaringsprocedure en de nakosten.
3.4.
[gedaagde in vrijwaring] vordert om [gedaagde] in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten. Volgens [gedaagde in vrijwaring] is de auto op naam van [gedaagde] gesteld omdat dat niet anders kon. Hij verbleef in die periode in het buitenland waardoor het onmogelijk was om de auto op zijn naam te zetten. Daarbij vond [gedaagde] het goed dat de auto op zijn naam werd gezet en in dat kader zijn in de koopovereenkomst de gegevens van [gedaagde] gebruikt. Omdat hij degene was die contact met de garage had is zijn e-mailadres - [e-mailadres] - en zijn telefoonnummer gebruikt. Pas na het uitbrengen van de dagvaarding heeft hij de auto van [gedaagde] naam overgeschreven op zijn naam. Hij is de koper van de auto, [eiser] wist dat waardoor de vordering in de hoofdzaak dient te worden afgewezen. Zodoende bestaat er geen grondslag voor de vordering van [gedaagde] in de vrijwaringszaak zodat ook die dient te worden afgewezen met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en de nakosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op het verband tussen de hoofdzaak en de vrijwaringszaak zullen beide zaken gelijktijdig beoordeeld worden.
4.2.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde in vrijwaring] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst aan [eiser] bekend heeft gemaakt dat het niet de bedoeling was dat de koopovereenkomst op naam van [gedaagde] zou worden gesteld en dat de in de koopovereenkomst vermelde initialen en adres niet die van [gedaagde in vrijwaring] maar die van [gedaagde] zijn. Daarbij komt dat, anders dan [gedaagde] wil doen voorkomen, uit de e-mails van 1 december 2022 en van 2 januari 2023 niet volgt dat het voor [eiser] duidelijk moest zijn dat [gedaagde in vrijwaring] de koper van de auto is. Tegen de achtergrond hiervan en van de vaststaande feiten bezien mocht [eiser] er redelijkerwijs van uitgaan en er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] ( [gedaagde] ) zijn contractpartij is en lag het niet op de weg van [eiser] om een en ander te onderzoeken. Er is sprake van schijn van vertegenwoordiging die niet alleen berust op voormelde feiten en omstandigheden maar ook op die van ná het sluiten van de overeenkomst. Uit de stellingen van [gedaagde] en [gedaagde in vrijwaring] en het verhandelde ter mondelinge behandeling volgt immers onweersproken dat de koopovereenkomst met instemming van [gedaagde] is gesloten en dat het steeds de bedoeling was dat de auto op naam van [gedaagde] werd gesteld hetgeen ook is gebeurd. Die omstandigheden komen voor rekening en risico van [gedaagde] . [eiser] heeft geen misbruik van procesrecht gemaakt en terecht [gedaagde] in rechte betrokken. Dat [eiser] pas ná het uitbrengen van de dagvaarding van 5 april 2023 duidelijk is geworden dat [gedaagde in vrijwaring] de koper is (de e-mails van 6 en 7 april 2023 van [gedaagde in vrijwaring] respectievelijk [gedaagde] ) en de bevestiging daarvan door [gedaagde in vrijwaring] bij de conclusie van antwoord in vrijwaring, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Nu uit de inhoud van de koopovereenkomst en het e-mailverkeer van 16, 17 en 18 november 2022 volgt dat de betaling van de restant koopsom op 16 november 2022 diende plaats te vinden en dat tot op heden niet is gebeurd, staat het verzuim van [gedaagde] voldoende in rechte vast en ligt de hoofdvordering voor toewijzing gereed.
4.4.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de factuur. Gelet op de betwisting van [gedaagde] lag het op de weg van [eiser] om zijn stelling, dat [gedaagde] handelde in beroep of bedrijf, nader te onderbouwen hetgeen [eiser] heeft nagelaten. De gevorderde handelsrente zal daarom worden afgewezen. Nu het verzuim vaststaat zal de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van 17 november 2022 worden toegewezen.
4.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.6.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
608,00
(3,00 punten × € 204,00)
Totaal
958,73
4.7.
Met inachtneming van de erkenning door [gedaagde in vrijwaring] dat hij de koper van de auto is behoeft het overige door [gedaagde] en [gedaagde in vrijwaring] aangevoerde in de vrijwaringsprocedure geen verdere beoordeling en ligt de vordering van [gedaagde] in vrijwaring integraal voor toewijzing gereed. [gedaagde in vrijwaring] zal, als de in het ongelijke gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in vrijwaring. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- explootkosten
129,86
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2,00 punten × € 204,00)
Totaal
781,86
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov 2.3).

5.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak met zaaknummer 10453140 CV EXPL 23-1594
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 958,73,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in vrijwaring met zaaknummer 10708845 CV EXPL 23-4007
5.5.
veroordeelt [gedaagde in vrijwaring] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2022 tot aan de dag van volledige betaling, en van de proceskosten in de hoofdzaak van € 958,73,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in vrijwaring] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 781,86,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op
YT