10.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de schadeadviescommissie hiermee in voldoende mate gemotiveerd dat de onderdelen C en D uit het landschapsplan op de waardering van de totale schade geen invloed hebben. In de adviezen van 27 januari 2021 en 14 juni 2021 is namelijk aangegeven dat
met namede haag zorgt voor enige beperking van de uitzichthinder en is opgenomen dat het uitzicht vanaf de woonbestemming een grotere waarde vertegenwoordigt dan het uitzicht vanaf de dichterbij gelegen agrarische gronden zonder bouwvlak. In de reacties op de bezwaar- en beroepschriften heeft de schadeadviescommissie vervolgens uitgelegd dat de adviseur de onderdelen C en D niet heeft genoemd, omdat ze niet noemenswaardig zijn. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank overigens niet dat deze onderdelen niet betrokken zijn bij de advisering. In de adviezen is namelijk naar het gehele landschapsplan gekeken, het landschapsplan is als bijlage toegevoegd bij de adviezen en er is opgenomen dat van het landschapsplan met name de haag zorgt voor enige beperking van de uitzichthinder. Het betoog slaagt niet.
Normaal maatschappelijk risico
11. Eiseres vindt dat het nmr vastgesteld dient te worden op 5%, dan wel 4% en verwijst hiertoe naar de richtinggevende uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021.Volgens eiseres is aan één van de beide indicatoren voldaan, namelijk dat de ontwikkeling binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Indien, als hier het geval, aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, moet een nmr van 4% worden toegepast. Volgens eiseres is de ontwikkeling geheel passend binnen het beleid, omdat in paragraaf 4.4 van de structuurvisie uitdrukkelijk is opgenomen dat nieuwvesting van paardenhouderijen in het algemeen mogelijk is (zonder daarbij een onderscheid te maken tussen productiegebonden en gebruiksgerichte paardenhouderijen). Verder gaat het om een verbijzondering van een agrarisch bedrijf. Op grond van de structuurvisie kan geen onderscheid worden gemaakt tussen productie gebonden en gebruiksgerichte paardenhouderijen. Hierdoor lag het volgens eiseres in de lijn der verwachtingen dat een agrarisch bedrijf, zoals een paardenhouderij, zich op de locatie zou kunnen vestigen, waardoor zelfs een nmr van 5% aan de orde zou zijn. In ieder geval is de ontwikkeling gedeeltelijk passend binnen het planologische beleid en is een nmr van minimaal 4% aangewezen.
12. Verweerder stelt zich in de bestreden besluiten, onder verwijzing naar de adviezen/reacties van 14 juni 2021, 20 juli 2021 en 9 augustus 2021, op het standpunt dat de nieuwe ontwikkeling passend is binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Een verdere verhoging dan 3% acht de adviseur niet aangewezen, omdat de ontwikkeling niet direct in lijn lag met het geldende planologische beleid van de gemeente Roermond. De inhoud van de ‘Structuurvisie Roermond Oost 2000’ en de structuurvisie acht de adviseur daarvoor onvoldoende concreet, ook al is de nieuwe ontwikkeling daar ook niet mee in strijd. In paragraaf 4.4 van de structuurvisie is weliswaar in zijn algemeenheid opgenomen dat ook paardenhouderijen te maken hebben met de eisen uit het ‘Limburgs Kwaliteitsmenu’, maar daaruit kan nog niet ontleend worden dat een paardenhouderij ook aan de [adres 1] in de lijn der verwachtingen lag. Daarvoor acht de adviseur deze bepaling te mager. Uit paragraaf 5.2.3.12 (p. 34) van de toelichting van het oude regime volgt dat de gemeente in zijn algemeenheid heeft beoogd het vestigen van paardenhouderijen eenvoudiger mogelijk te maken en de paardenhouderij ziet als een invulling die goed aansluit bij de bestaande ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, maar onder het oude regime ontbreekt uitdrukkelijk een bouwvlak, waardoor de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.8.7 van het oude regime niet van toepassing is voor het plangebied. Het realiseren van een gebruiksgerichte paardenhouderij aan de [adres 1] , zoals in het nieuwe regime, lag op basis van het gemeentelijk beleid dan ook niet in de lijn der verwachtingen. Ook het feit dat de oppervlakte van het perceel niet past binnen de adviezen van de nota ‘Paardenhouderij en ruimtelijke ordening’ van de VNG is hiervoor een contra-indicatie.
13. Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het nmr valt, is onder meer van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. De omstandigheid dat een bepaalde planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling is aan te merken, betekent op zichzelf nog niet dat deze planologische ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag.
Of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling, wordt namelijk los van de omstandigheden van het geval beoordeeld. Of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag wordt beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van het geval.Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 3 november 2021 en 4 oktober 2023, overweegt de rechtbank dat bij het vaststellen van de drempel van het nmr van belang is in hoeverre de ontwikkeling naar haar aard en omvang a. past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en b. past binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid (hierna: de indicatoren). Indien aan beide indicatoren is voldaan, mag het bestuursorgaan een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2%, als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro aangewezen.