In deze zaak heeft de kantonrechter op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Weller Wonen (hierna: Weller) en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Weller vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde sub 1] en de ontruiming van de woning die zij huurt. De procedure begon met een dagvaarding op 23 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 januari 2024. Weller stelde dat [gedaagde sub 1] haar hoofdverblijf niet meer in de woning had, omdat zij zich had laten uitschrijven als ingezetene van Nederland en vermoedelijk naar Zuid-Afrika was verhuisd. [gedaagde sub 2], de zoon van [gedaagde sub 1], had sinds februari 2022 de huur betaald, maar Weller betwistte dat hij recht had op het bewonen van de woning.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde sub 1] gedurende een periode van elf maanden haar hoofdverblijf niet in de woning had en dat zij daarmee in strijd handelde met de huurovereenkomst. De kantonrechter vond de verklaring van [gedaagde sub 1] over haar vertrek naar Zuid-Afrika en de aanwezigheid van een stalker niet geloofwaardig. Weller had een gewichtig belang bij de ontruiming van de woning, aangezien zij als toegelaten instelling verantwoordelijk is voor de verdeling van sociale huurwoningen. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming van [gedaagde sub 1] in haar verplichtingen als huurder zo ernstig was dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gerechtvaardigd waren.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Weller toegewezen, inclusief de verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de woning verblijft. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.