ECLI:NL:RBLIM:2024:7299

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 23/1541
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vordering wegens meerinkomen in het kader van de Wet studiefinanciering 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 17 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een vordering wegens meerinkomen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) beoordeeld. Eiseres had een vordering van € 1.724,86 opgelegd gekregen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, omdat zij in 2019 te veel had bijverdiend. Eiseres stelde dat zij door haar mentale en emotionele gesteldheid niet in staat was om haar studiefinanciering stop te zetten of haar bijverdiensten te staken. De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen, omdat uit het advies van de medisch adviseur blijkt dat eiseres in staat was om haar studiefinanciering tijdig stop te zetten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt dat de vordering een herstelvordering is en geen bestraffing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vordering wegens meerinkomen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
1.1.
De minister heeft eiseres met een besluit van 28 maart 2023 over 2019 een vordering wegens meerinkomen opgelegd van € 1.724,86. Met het bestreden besluit van
30 mei 2023 heeft de minister, na heroverweging in bezwaar, de vordering gehandhaafd.
1.1.
Eiseres heeft beroepsgronden ingediend en de minister heeft daarop gereageerd met verweerschriften van 11 oktober 2023 en 15 februari 2024 (waarbij een medisch advies van 3 oktober 2023 is gevoegd).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eiseres terecht een vordering van € 1.724.86 wegens meerinkomen heeft opgelegd, omdat zij in het studiefinancieringstijdvak 2019 teveel heeft bijverdiend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De standpunten van partijen
3. Eiseres stelt zich (samengevat) op het standpunt dat de minister met toepassing van de hardheidsclausule van de vordering wegens meerinkomen had moeten afzien, omdat het haar vanwege haar mentale en emotionele gesteldheid vanaf eind december 2018 niet te verwijten valt dat zij de studiefinanciering niet heeft stopgezet en de bijverdiengrens heeft overschreden. Eiseres is mantelzorger voor haar partner die met depressies kampt en haar geestelijk zieke moeder. Haar partner heeft in 2018 getracht zelfmoord te plegen. Die zorg in combinatie met haar afstudeerstage met een (dagelijkse) reisduur van drieënhalf uur, heeft er ertoe geleid dat zij in januari 2019 mentaal en emotioneel niet meer in staat was goed voor zichzelf zorgen, laat staan te overzien wat geregeld moest worden. [1] Op advies van haar psycholoog, scriptiebegeleider en de hogeschool heeft zij toen haar scriptie op een voor haar haalbaar tempo afgerond en studievertraging opgelopen. Eiseres was genoodzaakt te blijven werken om in de kosten voor levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij had geen recht meer op een prestatiebeurs en kon financieel ook niet op haar ouders terugvallen. Daarbij heeft eiseres vanaf september 2018 weinig tot geen gebruik gemaakt van het studentenreisproduct en vanaf februari 2019 zelfs helemaal niet meer. Vanwege de slechte bereikbaarheid van haar stagebedrijf met het openbaar vervoer en de lange reisafstand (traject Partij – Heijen) heeft zij toen namelijk een auto aangeschaft. Eiseres realiseert zich inmiddels dat zij begin 2019 contact had moeten opnemen met DUO [2] om advies te vragen over haar situatie, maar zij was daartoe destijds niet in staat. Omdat haar situatie al zo ongelukkig was en is ontstaan doordat zij haar leven niet op de rit had, voelt de vordering als een onterechte dubbele straf.
4. De minister heeft zich, onder verwijzing naar de adviesrapportage van de medisch adviseur van 3 oktober 2023, op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule. Reden daarvoor is dat de medisch adviseur heeft geconcludeerd dat eiseres van januari 2019 tot 1 juli 2020 wel in staat was haar studiefinanciering stop te zetten of haar bijverdiensten te staken voordat deze over de bijverdiengrens gingen. Daarnaast stond volgens de minister destijds voldoende informatie op de website wwww.duo.nl en in een brochure over de voorwaarden voor het recht op studiefinanciering, waaronder de bijverdienregels en dat eiseres tot en met 1 juli 2020 de tijd had om haar studiefinanciering met terugwerkende kracht stop te zetten. De minister licht verder toe dat eiseres in 2019 over het gehele studiefinancieringstijdvak € 1.724,86 aan studiefinanciering toegekend heeft gekregen, waarvan € 578,74 aan basisbeurs en/of aanvullende beurs en € 1.146,12 aan reisvoorziening. Uit de gegevens van de belastingdienst is gebleken dat haar toetsingsinkomen in 2019 € 17.791,- was. Eiseres mocht in 2019 € 14.682,96 bijverdienen. Zij heeft dus € 3.108,04 te veel bijverdiend. De vordering wegens meerinkomen bedraagt dan € 1.724,86 (de som van de toegekende bedragen aan basisbeurs, aanvullende beurs en reisvoorziening). Dat eiseres van het geactiveerd reisproduct in 2019 weinig gebruik heeft gemaakt, doet daar volgens de minister niet aan af.
De overwegingen van de rechtbank
5. Artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat indien een deelnemer in een kalenderjaar meerinkomen heeft, dit leidt tot een vordering van Onze Minister op de deelnemer. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet (de bijverdiengrens) naar de maatstaf van 1 januari 2019: € 14.682,96.
6. Volgens vaste rechtspraak [3] is het achterwege laten van een vordering wegens
meerinkomen met toepassing van artikel 11.5 van de Wsf 2000 (dat is de zogenoemde hardheidsclausule) mogelijk als het voor de studerende onmogelijk is geweest om de bijverdiensten te staken of het studiefinancieringstijdvak in te korten.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 2019 een meerinkomen van
€ 3.108,04 heeft genoten en dat zij niet tijdig (uiterlijk 1 juli 2020) heeft afgezien van haar aanspraak op studiefinanciering. In geschil is of de minister in wat eiseres heeft aangevoerd aanleiding had moeten zien om met toepassing van de hardheidsclausule van de vordering wegens meerinkomen van € 1.724,86 af te zien dan wel de vordering te verlagen met de kosten van het reisproduct van € 1.146,12.
8. De rechtbank stelt voorop dat de minister zijn besluitvorming mag baseren op een (medisch) deskundigenadvies, als dit advies is opgesteld door een ter zake deskundige, op zorgvuldige wijze onderzoek is gedaan en het advies inzichtelijk en concludent is. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om medische stukken in te dienen die aan het medisch advies doen twijfelen of die twijfel op een andere manier aannemelijk te maken.
9. Ter beantwoording van de vraag of in het geval van eiseres de vordering wegens meerinkomen om medische redenen achterwege kan worden gelaten, heeft de minister een medisch advies opgevraagd. Eiseres heeft de medische adviseur gemachtigd voor het opvragen en verkrijgen van haar medische informatie bij de (behandelend) GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] en huisarts [huisarts] .
10. De rechtbank stelt vast dat de medisch adviseur ( [arts] , arts) in de rapportage van 3 oktober 2023 heeft geconcludeerd dat eiseres in de periode januari 2019 tot 1 juli 2020 wel in staat was om haar studiefinanciering stop te zetten of haar bijverdiensten te staken voordat deze over de bijverdiengrens gingen. Op basis van de beschikbare informatie van de GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] en de huisarts [huisarts] blijkt volgens de medisch adviseur dat er (kort gezegd) klachten van psychische aard zijn (geweest) waarbij eiseres werd behandeld en waarbij zij desondanks in staat bleek haar studie af te ronden in het schooljaar 2019 – 2020. Volgens de medisch adviseur is binnen een dergelijke situatie de aanwezigheid van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren, waardoor zij niet in staat zou zijn geweest om adequaat administratief te handelen in de richting van de DUO, niet aannemelijk te maken.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister op het advies van de medisch adviseur mocht afgaan. Het advies geeft blijk van een toereikend onderzoek en is inzichtelijk en consistent gemotiveerd. Het enkele feit dat de medisch adviseur eiseres niet zelf heeft gezien, gesproken en onderzocht, betekent niet dat het onderzoek dat hij heeft verricht onvoldoende zorgvuldig is geweest. De medisch adviseur heeft de beschikking gehad over de door eiseres zelf beschikbaar gestelde medische informatie en dat voldoende gevonden om een advies op te stellen. Niet valt in te zien dat de medisch adviseur hiermee geen voldoende duidelijk beeld van de (medische) situatie van eiseres in de hier relevante periode heeft kunnen krijgen. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt (want niet onderbouwd) dat de medisch adviseur haar (medische) situatie onjuist heeft ingeschat, dat de door haarzelf beschikbaar gestelde medische gegevens daarvoor onvoldoende waren of dat aan de juistheid van zijn conclusie moet worden getwijfeld. [4] Daarvoor is haar eigen verklaring op de zitting over die periode – hoe uitgebreid en invoelbaar ook – niet voldoende.
12. De rechtbank kan zich – door de duidelijke toelichting die eiseres op de zitting heeft gegeven – goed voorstellen dat zij een bewogen periode heeft meegemaakt en dat de vordering voor eiseres (mede daarom) onrechtvaardig voelt. Eiseres heeft in een zware, intensieve en emotionele periode, waarbij zij verre van optimaal functioneerde, uit het oog verloren dat zij met haar bijverdiensten over de bijverdiengrens heen ging en niet de tijd genomen of gevonden om de studiefinanciering (met terugwerkende kracht) stop te zetten. Vanuit menselijk oogpunt vindt de rechtbank dit begrijpelijk en invoelbaar. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat de minister hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om met toepassing van de hardheidsclausule van de vordering wegens meerinkomen af te zien. Uit het advies van de medisch adviseur (waarvan de minister dus mag uitgaan) [5] volgt immers niet dat eiseres in de betreffende periode – vanwege haar mentale en emotionele gesteldheid – niet in staat is geweest om haar studiefinanciering stop te zetten of haar bijverdiensten te staken voordat de bijverdiengrens werd overschreden. Daarbij heeft de minister er – onbetwist – ook op kunnen wijzen dat er destijds voldoende informatie (bijvoorbeeld op internet en in een folder) beschikbaar was over het recht op studiefinanciering (waaronder de bijverdienregels).
13. Voor zover eiseres betoogt dat zij het studentenreisproduct vanaf september 2018 nauwelijks heeft gebruikt en vanaf februari 2019 zelfs helemaal niet meer, overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat het niet relevant is of gebruik is gemaakt van het studentenreisproduct of niet. [6] De reden daarvoor is (kort gezegd) dat de Staat in beginsel voor alle geactiveerde reisrechten een vergoeding verschuldigd is aan de OV-bedrijven, wat betekent dat de vergoeding dus niet verschuldigd is voor het feitelijk gebruik van het reisrecht. Dat eiseres het studentenreisproduct vanaf september 2018 niet tot nauwelijks heeft gebruikt, doet dus niet af aan kosten die zijn gemaakt en dat eiseres die (ook) moet terugbetalen.
14. Tot slot overweegt de rechtbank (onder meer ter informatie voor eiseres) dat de vordering wegens meerinkomen een zogenaamde herstelvordering is. Daarbij gaat het niet om bestraffing, zoals bij een boete, maar om herstel van een bepaalde toestand. Omdat bij studiefinanciering een beroep wordt gedaan op financiële ondersteuning ten laste van algemene middelen, moet eiseres terugbetalen wat zij heeft ontvangen omdat zij daar achteraf bezien geen recht op had.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ter onderbouwing is inzage gegeven in de medische gegevens van de GZ-psycholoog en huisarts.
2.Dienst Uitvoering Onderwijs.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:674, r.o. 4.2.
4.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van 7 augustus 2024 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2024:1586, rechtsoverweging 4.6).
5.Zie rechtsoverwegingen 10 en 11.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 1 april 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:753) en 18 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3017).