ECLI:NL:RBLIM:2024:9883

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 4840
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting van woning wegens strafbare voorbereidingshandelingen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.C. Haanappel, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Maasgouw, dat op 14 november 2024 is genomen. Dit besluit houdt in dat de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden gesloten zal worden vanwege vermeende strafbare voorbereidingshandelingen in verband met drugshandel. De burgemeester stelt dat er aanwijzingen zijn dat verzoeker betrokken is bij de faciliteit van drugshandel, wat een sluiting van de woning rechtvaardigt. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet voldoende heeft aangetoond dat de sluiting noodzakelijk is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van de burgemeester. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester de woning van verzoeker niet mag sluiten, omdat de noodzakelijkheid van de sluiting onvoldoende is gemotiveerd. De voorzieningenrechter bepaalt dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden en veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4840

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , wonende te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.C Haanappel)
en

de burgemeester van de gemeente Maasgouw,

(gemachtigde: mr. E. Zeybek-Calhan
).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft het verzoek ingediend in de bezwaarschriftenprocedure die hij tegen het besluit van de burgemeester van 14 november 2024 (het bestreden besluit) aanhangig heeft gemaakt.
1.1.
Met dit besluit heeft de burgemeester aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning gelegen te Wessem, voor de duur van drie maanden, met ingang van 25 november 2024 om 13:00 uur.
1.2.
De burgemeester heeft schriftelijk bevestigd dat met de feitelijke sluiting zal worden gewacht tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester – daarnaar gevraagd – aangegeven dat met de sluiting van de woning zal worden gewacht tot twee weken na deze uitspraak.
1.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of zij een voorlopige voorziening zal moeten treffen. De voorzieningenrechter doet dat mede aan de hand van de gronden die verzoeker in de bezwaarschriftprocedure heeft aangevoerd. Het van die beoordeling deel uitmakend rechtmatigheidsoordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) beroepsprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.2.
De relevante wet- en regelgeving is als bijlage opgenomen in deze uitspraak.
Wat is de situatie ter plekke?
3. Verzoeker woont samen met zijn echtgenote en drie minderjarige kinderen in de woning, waarvan hij en zijn echtgenote voor de helft eigenaar zijn.
Hoe is het besluit van de burgemeester tot stand gekomen?
4. Nadat er bij de politie informatie was binnengekomen dat verzoeker zou beschikken over een vuurwapen, heeft op 11 juli 2024 in de woning van verzoeker een doorzoeking plaatsgevonden op grond van de Wet wapens en munitie. Tijdens deze doorzoeking is geen vuurwapen of toebehoren van een vuurwapen aangetroffen. Wel is in de garage, die vastzit aan de woning en te bereiken is via een deur in de serre, een boksbeugel aangetroffen. Op de zolder van de garage, die te bereiken is via een vlizotrap, zijn kweektoebehoren van een hennepplantage aangetroffen, zoals:
  • 5 ledlampen;
  • 1 schakelbord;
  • 1 snelheidsregelaar;
  • 1 tijdschakelaar;
  • 6 transformatoren;
  • 1 koolstoffilter;
  • 5 slakkenhuizen;
  • 3 ventilatoren;
  • 1 CO2-booster
  • 1 dompelpomp;
  • 36 cans groeimiddelen;
  • 4 ph/thermometers; en
  • 3 groeitenten.
In de woning (inclusief de garage en de zolder) zijn geen hennep of andere verdovende middelen aangetroffen. De hiervoor beschreven doorzoeking en de daarbij aangetroffen spullen zijn opgenomen in een bestuurlijke rapportage van 26 augustus 2024.
4.1.
Naar aanleiding van deze bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester op
8 oktober 2024, verzonden 16 oktober 2024, een voornemen uitgebracht tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft de burgemeester niet tot een ander standpunt gebracht. Bij het bestreden besluit van 14 november 2024 heeft de burgemeester het voornemen omgezet in een definitieve last onder bestuursdwang.
Is er voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht?
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat als tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de drie in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook de onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter in voldoende mate aangetoond. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat verzoeker en zijn gezin de woning drie maanden niet mogen betreden. Verzoeker heeft aangegeven dat hij geen vervangende woonruimte heeft. De voorzieningenrechter neemt op grond hiervan een spoedeisend belang aan en zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
Is de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten?
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op zichzelf niet betwist. Verzoeker betwist wel dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is. Naar de mening van verzoeker had volstaan kunnen worden met een waarschuwing. Hierop zal de voorzieningenrechter verderop in de uitspraak nader in gaan.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
7. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de noodzaak voor sluiting ontbreekt. Hij voert daartoe aan dat er in de woning geen verdovende middelen zijn aangetroffen en dat het een eerste overtreding betreft. Verder zou volgens de burgemeester door de facilitering van de handel in drugs de veiligheid en leefbaarheid onder druk komen te staan. Verzoeker betwist dat er aanwijzingen zijn dat de woning een schakel is in de drugshandel en dat hij op andere wijze betrokken is bij drugshandel (er zijn in de woning geen weegschalen of gripzakjes aangetroffen). Ook zijn er geen overlastmeldingen en is er geen sprake van “een loop” van en naar de woning. Verder waren niet alle materialen aanwezig om een hennepkwekerij daadwerkelijk op te starten en is niet gebleken dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de burgemeester niet tot sluiting mag overgaan, maar in dit geval moet volstaan met een waarschuwing.
8. In het bestreden besluit stelt de burgemeester zich op het standpunt dat er wel degelijk een noodzaak bestaat tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De burgemeester heeft daarbij de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld. Op grond van het beleid [1] kan alleen in minder ernstige gevallen volstaan worden met een waarschuwing. In ernstige gevallen wordt direct overgegaan tot sluiting van de woning. [2] In dit geval is er sprake van een eerste overtreding, maar ook van een ernstig geval waardoor niet volstaan kan worden met een waarschuwing, aldus de burgemeester. In dit geval waren alle faciliteiten aanwezig in de woning om een hennepkwekerij op te starten. De burgemeester geeft aan dat met de sluiting van de woning de bekendheid van het pand afneemt als drugspand en dat “de loop” van en naar de woning wordt weggenomen. Daarmee wordt ook de openbare orde en de veiligheid in de buurt hersteld en wordt een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen.
8.1.
In het verweerschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester aangegeven dat juist in het geval van strafbare voorbereidingshandelingen er nog geen sprake is van een verstoring van de openbare orde. Er hoeft (nog) geen sprake te zijn van overlast en ook niet van een (ernstige) aantasting van de veiligheid en de gezondheid van omwonenden. In de visie van de burgemeester zit het noodzakelijk karakter van de sluiting in de grote hoeveelheid goederen die zijn aangetroffen in de woning voor het opzetten van een grootschalige hennepkwekerij. De woning vervult daarmee een belangrijke rol in de facilitering van drugshandel. Deze situatie zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat en vormt een groot risico voor de openbare orde en veiligheid in het betreffende gebied.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning van verzoeker geen verdovende middelen zijn aangetroffen. Alleen goederen waarmee een hennepkwekerij kan worden opgezet. De aanwezigheid van dergelijke goederen kan worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen [3] voor het opzetten van een hennepkwekerij en de maatregelen die dan kunnen worden getroffen zijn dezelfde als bij de constatering dat de middelen uit lijst I en/of lijst II van de Opiumwet zijn aangetroffen dan wel daartoe aanwezig zijn. [4] Ook in het geval van strafbare voorbereidingshandelingen is de burgemeester bevoegd om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet te sluiten. Zoals hiervoor reeds is overwogen staat de bevoegdheid van de burgemeester hier niet ter discussie.
9.1.
De noodzaak om tot sluiting over te gaan staat wel ter discussie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, nu de vereiste noodzakelijkheid hiertoe ontbreekt. De voorzieningenrechter licht haar oordeel als volgt toe.
9.1.1.
Uit het beleid volgt dat alleen in minder ernstige gevallen kan worden volstaan met een waarschuwing. Van een minder ernstig geval is in dit geval geen sprake volgens de burgemeester. In deze zaak is volgens de burgemeester sprake van een ernstig geval, omdat in de woning goederen aanwezig waren voor het opzetten van een grootschalige hennepkwekerij. Daarnaar gevraagd kon de gemachtigde van de burgemeester ter zitting niet aangeven hoe groot de oogst zou zijn geweest als de hennepkwekerij daadwerkelijk in bedrijf zou zijn geweest. Wel gaf de gemachtigde aan dat er geen eerdere oogsten zijn geweest. Er was wel een melding binnengekomen dat zich in de woning een vuurwapen zou bevinden en naar aanleiding van deze melding heeft een doorzoeking plaatsgevonden en zijn de onder 4 genoemde spullen aangetroffen. Zonder deze melding waren deze spullen niet aangetroffen, aldus de gemachtigde. Uit het beleid [5] leidt de voorzieningenrechter af dat een hoeveelheid van meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten aangemerkt wordt als een ernstig geval. Nu de gemachtigde op zitting geen uitsluitsel noch enige indicatie kon geven over de grootte van de oogst als de hennepkwekerij daadwerkelijk in bedrijf zou zijn geweest, levert dit een gebrek op in de motivering dat er sprake is van een ernstig geval. De door de gemachtigde aangehaalde omstandigheid dat de spullen niet waren aangetroffen zonder de hiervoor genoemde melding, kan daar niet aan afdoen nu dit geen onderbouwing vormt voor het standpunt dat er sprake is van een ernstig geval zoals dit is opgenomen in het beleid.
9.1.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning geen verdovende middelen zijn aangetroffen en geen in werking zijnde hennepkwekerij. Ook is niet bestreden dat niet alle materialen aanwezig waren om de hennepkwekerij volledig te laten werken. Het betreft een eerste overtreding van verzoeker, er zijn geen strafbare antecedenten en geen aanwijzingen dat de woning een schakel vormt in de drugsketen. Niet gebleken is dat er “een loop” van en naar de woning is en dat er meldingen zijn van overlast. Verder is niet gebleken dat de woning zich bevindt in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Wel zijn de onder 4 genoemde spullen aangetroffen. Niet in geschil is dat zich onder deze spullen geen weegschaaltjes en gripzakjes bevonden, voorwerpen die bij uitstek kunnen worden aangemerkt als attributen voor drugshandel. Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden noodzakelijk is en dat uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit niet kan worden volstaan met een minder vergaande maatregel, zoals een waarschuwing. Het betoog van de burgemeester dat in het geval van strafbare voorbereidingshandelingen de handel in drugs en “de loop” van en naar de woning niet aannemelijk hoeft te worden gemaakt, is weliswaar juist, maar dat neemt niet weg dat het noodzakelijk karakter van de sluiting deugdelijk gemotiveerd moet worden en een dergelijke motivering ontbreekt in deze zaak.
9.1.3.
Nu de voorzieningenrechter tot de conclusie is gekomen dat de noodzakelijkheid van de sluiting een deugdelijke onderbouwing mist, komt zij niet meer toe aan een beoordeling van de evenredigheid van de sluiting.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment nog niet vaststaat dat de woningsluiting noodzakelijk is, nu een deugdelijke motivering hiervoor ontbreekt. Dat betekent dat de burgemeester de woning van verzoeker (nog) niet mag sluiten.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 24 december 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Opiumwet
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 11
1. Hij die handelt in strijd met een in artikel 3 gegeven verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
6. Het tweede lid is niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een hoeveelheid van hennep of hasjiesj van ten hoogste 30 gram.
7. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, van de in lijst II vermelde middelen, met uitzondering van hennep en hasjiesj.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
(…)
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of
artikel 11a voorhanden is.
Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Maasgouw houdende regels omtrent bestuursrechtelijke handhaving Opiumwet (Damoclesbeleid Maasgouw 2020 )
Artikel 2 lid 2.1
Uitgangspunt is dat bij een overtreding van de Opiumwet met toepassing van artikel 13b van deze wet direct wordt overgegaan tot toepassing van bestuursdwang. Dit leidt tot sluiting van het drugspand. Is sprake van een woning, dan kan uitsluitend bij een eerste overtreding een waarschuwing worden overwogen. Dit geldt alléén als sprake is van minder ernstige gevallen. In ernstige gevallen wordt geen waarschuwing gegeven en wordt direct overgegaan tot sluiting van de woning. Hiermee wordt recht gedaan aan artikel 8 EVRM1. Bij een lokaal wordt in principe altijd bestuursdwang toegepast.
Artikel 2 lid 2
Van voorbereidingshandelingen is sprake als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Het gaat om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11 van de Opiumwet.
Die bepalingen ingevolge artikel 10a , onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Een en ander kan reeds blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof (opslag van bijvoorbeeld 2000 liter zoutzuur in een woonwijk) of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie (een drugslaboratorium of hennepkwekerij in aanbouw), maar soms ook uit de uit een opsporingsonderzoek verkregen resultaten van tapgesprekken of observaties. Sluiting is aan de orde zodra het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
Het kan voorkomen dat een hennepkwekerij wordt opgerold die vlak voor de inval is geoogst of er kan sprake zijn van een pand waarvan uit onderzoek door de politie blijkt dat het gebruikt wordt als een knooppunt van waaruit men handelsafspraken maakt ten behoeve van productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs.
Een andere mogelijkheid is dat een geringe hoeveelheid drugs worden aangetroffen (niet zijnde een handelshoeveelheid), en/of dat de overige zaken in het pand wel wijzen op een grotere hoeveelheid of productie, bijvoorbeeld de aangetroffen apparatuur zoals lampen, filters, afval en dergelijke.
In dergelijke gevallen valt het betreffende pand ook onder de werking van artikel 13b van de Opiumwet. Het is immers gebruikt ten behoeve van de productie, verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Dergelijke gevallen worden dus gelijk gesteld met de situatie als waren de betreffende drugs wel aangetroffen en als gevolg hiervan zal ook in deze gevallen worden overgegaan tot het treffen van een bestuurlijke maatregel.
Niet alle strafbare voorbereidingshandelingen ingevolge artikel 10 of 11a van de Opiumwet vallen binnen de reikwijdte van deze beleidsregel. De beleidsregel geldt bijvoorbeeld niet voor in een pand aangetroffen vervoermiddelen, gelden of andere betaalmiddelen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet. De relatie van vervoer- of betaalmiddelen met het pand zal in veel gevallen te los zijn om sluiting van het pand te rechtvaardigen.
De uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid geldt evenmin als in een pand een (geheime) ruimte wordt aangetroffen als bedoeld in artikel 11a van die Wet. Uiteraard kunnen in een pand aangetroffen vervoer- of betaalmiddelen of (geheime) ruimten wel bijdragen aan het oordeel dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat.
Artikel 2 lid 2.5
Vanuit het oogpunt van de proportionaliteit en evenredigheid zal onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand worden overgegaan in ernstige gevallen.
Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten. In dat geval wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er is dan geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij hennepknipperijen, drogerijen en buitenteelt is doorgaans sprake van een hoeveelheid van meer dan 150 gram hennep of hasjiesj.
Ook bij een hoeveelheid van 150 gram of meer hennep of hasjiesj wordt een ernstig geval van drugshandel aangenomen. Dit, de aanwezigheid van meer of gelijk aan 15 planten of meer of gelijk aan 150 gram softdrugs, wordt in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als hoeveelheid drugs die aanwezig is voor de verkoop, aflevering of verstrekking in de zin van artikel 13b Opiumwet. Bij deze hoeveelheden wordt in beginsel direct overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400) of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148).
Artikel 2 lid 2.9
Bij een eerste constatering van softdrugs wordt de woning voor drie maanden gesloten.
Artikel 2 lid 2.10
Bij voorbereidingshandelingen in woningen (en lokalen) worden maatregelen getroffen als bij de constatering dat de middelen uit lijst I en/of lijst II Opiumwet zijn aangetroffen.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Maasgouw houdende regels omtrent bestuursrechtelijke handhaving Opiumwet (Damoclesbeleid Maasgouw 2020).
2.Artikel 2 lid 2.1 van het beleid.
3.Zie artikel 10a en artikel 11 van de Opiumwet.
4.Dat volgt uit artikel 2 lid 2.10 van het beleid.
5.Artikel 2 lid 2.5.