ECLI:NL:RBLIM:2025:10626

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/03/345435 / KG ZA 25-359
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van non-concurrentie- en relatiebeding na overdracht van aandelen met toewijzing van vorderingen tot nakoming en betaling van contractuele boete

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna: eiseres) en AvG-Beheer B.V. en [gedaagde sub 2]. De eiseres vorderde nakoming van een non-concurrentie- en relatiebeding, alsook betaling van een contractuele boete wegens schending van deze bedingen door de gedaagden. De partijen waren eerder betrokken bij de overdracht van aandelen in de vennootschappen Fruit Management Europe B.V. (FME) en Chef’s Fruit Products b.v.b.a. (CFP). De eiseres stelde dat de gedaagden, na de overdracht van de aandelen, inbreuk hadden gemaakt op de overeengekomen bedingen door contacten te onderhouden met relaties van de vennootschappen, wat leidde tot concurrentie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden inderdaad de non-concurrentie- en relatiebedingen hadden geschonden en dat de eiseres recht had op nakoming van deze bedingen, alsook op betaling van de contractuele boete van €200.000,-. De vordering tot verstrekking van een overzicht van contacten werd echter afgewezen, omdat deze te onbepaald was. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/345435 / KG ZA 25-359
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B.F. Louwerier en mr. D.J.M. Joore;
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVG-BEHEER B.V.,
gevestigd te Beek (L.),
en

2 [gedaagde sub 2] ,

wonend te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.S. de Haas.
Partijen zullen hierna [eiseres] , AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 18;
  • de door AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] in het geding gebrachte producties 1 en 2;
  • de mondelinge behandeling;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ;
  • de pleitnota van AvG-Beheer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot het voorjaar van 2025 samengewerkt in de onderneming Fruit Management Europe B.V. (verder te noemen: FME) gevestigd te Beek, en Chef’s Fruit Products b.v.b.a. (verder te noemen: CFP), een Belgische vennootschap, gevestigd te Ham (België).
2.2.
FME houdt zich bezig met de import en export van groente, fruit en kruiden in verwerkte vorm (diepgevroren, concentraten en purees). Daarnaast adviseert FME marktpartijen bij de keuze van grondstoffen op het gebied van productkwaliteit (recepturen en productontwikkeling), certificering, resourcemanagement en logistiek (transport en opslag) ten aanzien van groente, fruit en kruiden.
2.3.
CFP op haar beurt verwerkt de producten waarin FME handelt tot sauzen, konfijten en purees en coulis voor onder meer de ijs- en bakkerij-industrie.
2.4.
Op 1 september 2022 hebben AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] enerzijds en [eiseres] en [naam 1] anderzijds een zogenaamde Letter of Intent ondertekend, waarin de intentie is uitgesproken – zakelijk weergegeven – dat [eiseres] overweegt van AvG-Beheer te kopen 100% van de geplaatste en volgestorte aandelen in FME (aangeduid als ‘Vennootschap 1’) en CFP (aangeduid als ‘Vennootschap 2’).
2.5.
De Letter of Intent bevat (onder meer) de volgende bepaling:
“Artikel 6: Concurrentie- en relatiebeding
1.
Verkoper en de heer [gedaagde sub 2] en daarmede direct en/of indirect gelieerde (rechts)personen en/of ondernemingen, verbinden zich jegens Koper en Vennootschap 1 en Vennootschap 2 zich gedurende een periode van vijf (5) jaar na de Expiratiedatum te onthouden van:
a.
Het direct of indirect (zelf), voor eigen rekening of voor rekening van derden een onderneming te starten, te drijven, gelijk, gelijksoortig en/of aanverwant aan de door Vennootschap 1 en Vennootschap 2 gedreven ondernemingen en/of daarbij op enige wijze direct of indirect (financieel) betrokken te zijn bij of enig financieel belang te hebben in ondernemingen met dezelfde bedrijfsactiviteiten en/of daarbij direct of indirect als adviseur en/of in welke hoedanigheid of kwaliteit dan ook daarbij direct en/of indirect betrokken te zijn.
b.
Werknemers die in dienst van Vennootschap 1 en Vennootschap 2 zijn en/of enige derde die op enige andere basis voor Vennootschap 1 en Vennootschap 2 werkzaam is of daaraan diensten verleent direct of indirect in dienst te nemen en/of daaraan opdracht te verstrekken en/of daarmede enige overeenkomst te sluiten gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die welke Vennootschap 1 en Vennootschap 2 met die derden pleegt aan te gaan;
c.
Opdrachtgevers, afnemers of leveranciers van Vennootschap 1 en Vennootschap 2 ertoe te bewegen hun contracten met Vennootschap 1 en Vennootschap 2 geheel (of gedeeltelijk) te verbreken en/of daarmede enige rechtsverhouding aan te gaan gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die welke zij de afgelopen vijfjaar voor de Leveringsdatum met Vennootschap 1 en Vennootschap 2 zijn aangegaan.
2.6.
In de intentieverklaring is verder overeengekomen dat de beoogde transactie in twee tranches zou plaatsvinden. In de eerste tranche zou [eiseres] 20 procent van de aandelen in FME en CFP verkrijgen, en in de tweede tranche de resterende 80 procent van de aandelen in de beide vennootschappen.
2.7.
Op 17 april 2022 is de eerste tranche van 20 procent van de aandelen in FME en CFP overgedragen aan [eiseres] . Aan de koopovereenkomst waarbij de aandelen zijn overgedragen zijn twee bijlages gehecht. Bijlage I is voornoemde Letter of Intent, bijlage II is een eveneens op 17 april 2020 gesloten aandeelhoudersovereenkomst tussen [eiseres] , AvG-Beheer, FME en CFP (hierna: de Aandeelhoudersovereenkomst). In de Aandeelhoudersovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

Artikel 16 – non-concurrentie, relatie-, anti ronsel- en geheimhoudingsbeding
16.1
Partijen verplichten zich jegens elkaar, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere Partij, gedurende deze Overeenkomst, ten aanzien van de Vennootschappen en de daarbij betrokken Partijen te onthouden van het juridisch of economisch concurreren, in welke kwaliteit dan ook, hetzij direct of indirect, betrokken te zijn bij werkzaamheden die vergelijkbaar zijn of concurreren met de werkzaamheden van de Vennootschappen, en hun onderneming(en), dochtervennootschappen en de met die vennootschappen verbonden ondernemingen.
16.2
De in het vorige lid openomen verplichting geldt ook voor de Aandeelhouder die zijn/haar Aandelen te koop aanbiedt of dient aan te bieden, gedurende een periode van twee (2) jaar na overdracht van zijn/haar aandelen;
16.3
Bij vervreemding van de Aandelen door een van de Aandeelhouders is het de Aandeelhouder die vervreemdt niet toegestaan gedurende twee (2) jaar, te rekenen vanaf het moment waarop de Aandelen zijn vervreemd, hetzij direct hetzij indirect, werkzaamheden te verrichten voor relaties van de Vennootschap of relaties te doen bewegen om klant te worden bij enige onderneming waar de voormalig Aandeelhouder op dat moment werkzaam is. Het is deze Aandeelhouder evenmin toegestaan personen in dienst te nemen of anderszins te werk te stellen die in de daaraan voorafgaande periode van twee (2) jaar werkzaam zijn geweest in de Vennootschap of een haar dochtervennootschappen, tenzij met schriftelijke toestemming van de andere Aandeelhouder.
16.4
Onder relaties wordt verstaan iedere onderneming, instelling of persoon waarvoor de Vennootschap de daaraan voorafgaande periode van twee jaar werkzaamheden heeft verricht, dan wel ieder onderneming, instelling of persoon die zaken of diensten aan de Vennootschap in de daaraan voorafgaande periode van twee jaar heeft geleverd.
16.5
Ingeval een relatie klant of leverancier – zoals in het voorgaand lid bedoeld – wordt bij de onderneming waar de voormalig Aandeelhouder op dat moment werkzaam is, wordt vermoed dat deze Aandeelhouder het verbod heeft overtreden. Het is aan de voormalig Aandeelhouder om het tegendeel te bewijzen.
(…)
Artikel 18 - Boetebepaling
18.1
Bij overtreding door een Aandeelhouder van de naleving van de hierna vermelde verplichtingen, zal hij/zij, ten behoeve van de (andere) Aandeelhouder, de hierna vermelde terstond en zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. Voorts blijft de overtredende (voormalig) Aandeelhouder verplicht tot naleving en tot vergoeding van kosten, schaden en interesten, indien en voor zover deze de boete overtreffen.
18.2
De boete bedraagt:
a. (…)b. ingeval van overtreding van het bepaalde in artikel 16 € 100.000,= per overtreding (zegge: honderdduizend euro), vermeerderd met € 25.000,= (zegge: vijfentwintigduizend euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
18.3
Het recht op opeising van de boete vervalt twee (2) jaar na de dag waarop de overtreding aan de wederpartij bekend is geworden, zonder dat in bedoeld tijdvak maatregelen tot invordering van de boete zijn genomen.(…)”
2.8.
Op 1 april 2025 zijn de resterende 80 procent van de aandelen in FME en CFP overgedragen. In de ‘overeenkomst overdracht aandelen’ van CFP zijn de volgende bepalingen opgenomen:
“ARTIKEL 8. NIET-CONCURRENTIE EN AFWERVINGSVERBOD
In de context van dit artikel wordt onder 'Verkoper' begrepen: de 'Verkoper' maar ook iedere aan de 'Verkoper' verbonden of gelinkte onderneming in de zin van artikel 1:20 en 1:21 Wetboek Vennootschappen en Verenigingen.
Vanaf de 'Datum van Eigendomsoverdracht' geldt het volgende.
8.1.
Geen concurrentie
De 'Verkoper' en de 'Hoofdelijke Ondertekenaar’, die in persoonlijke naam de onderhavige 'Overeenkomst' mee ondertekent voor wat dit artikel 8 betreft verbinden zich ertoe om, onder geen enkele vorm, noch rechtstreeks noch onrechtstreeks, noch in geen enkele hoedanigheid, noch voor eigen rekening noch voor rekening van derden, ten aanzien van het 'Bestaand Cliënteel' van de 'Vennootschap' enige activiteiten te verrichten die concurrerend zijn of zouden kunnen zijn met de activiteiten die de 'Vennootschap' uitoefent of voorziet te zullen uitoefenen op het moment van de ondertekening van deze 'Overeenkomst’, tenzij dit gebeurt op vraag van en voor rekening van de ‘Koper’ of met schriftelijk akkoord van de ‘Koper’.
(…)
8.2.
Afwervingsverbod
De 'Verkoper' en de 'Hoofdelijke Ondertekenaar’, die in persoonlijke naam de onderhavige 'Overeenkomst' mee ondertekent voor wat dit artikel 8 betreft, zullen zich onthouden van elke poging om cliënteel van de ‘Vennootschap’, zowel het op ‘Datum van Eigendomsoverdracht’ bestaande cliënteel van de 'Vennootschap’' als het nadien door de ‘Vennootschap’ aangetrokken cliënteel, ertoe aan te zetten hun relatie met de 'Vennootschap' te verminderen of verbreken. Dit onder geen enkele vorm, noch rechtstreeks noch onrechtstreeks, noch in geen enkele hoedanigheid, noch voor eigen rekening noch voor rekening van derden.
(…)
8.3.
Sanctie
Indien de 'Koper' of de 'Vennootschap' een inbreuk op de verbintenissen in dit artikel inzake concurrentie- en af wervingsverbod vaststelt, zal deze de 'Verkoper' en/of de 'Hoofdelijke Ondertekenaar' schriftelijk in gebreke stellen. Indien de 'Verkoper' en/of de 'Hoofdelijke Ondertekenaar' deze inbreuk niet staakt binnen de drie (3) 'Werkdagen' na zulke ingebrekestelling, zal deze een forfaitaire schadevergoeding van 50.000,00 euro per inbreuk alsmede een bijkomende vergoeding van 1.000,00 euro per kalenderdag dat deze de inbreuk niet staakt, aan de 'Vennootschap' verschuldigd zijn. Deze forfaitaire schadevergoeding doet geen afbreuk aan het recht van de 'Vennootschap' om een hogere schadevergoeding te eisen indien de 'Vennootschap' een hogere kan aantonen, noch aan het recht van de 'Vennootschap' om in rechte naleving van de bepalingen van dit artikel te eisen op straffe van een dwangsom. Deze forfaitaire schadevergoeding doet ook geen afbreuk aan het recht van de 'Koper' om daarnaast de vergoeding van diens eigen persoonlijke schade te eisen.
2.9.
Op 3 april 2025 heeft [gedaagde sub 2] – vanaf het e-mailadres info@avgbeheer.com – een e-mail gezonden aan de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van de onderneming Colac (een producent van fruitpasta en fruitpuree) met de volgende inhoud:
“Goede middag [naam 2]
Dank voor het prettige gesprek
Zoals gezegd wil de fa Royal Smilde langzaam maar zeker omgaan van zelf fruitpreparaat produceren naar preparaat aankopen, liefst in containers, maar zij willen een partner die meedenkt met hen, en daar waar nodig kan adviseren
Zou jij contact willen opnemen met Bert Varwijk, zijn mobiel nr [telefoonnummer] , zijn mail adres staat in de cc
Daar waar gewenst ben ik altijd bereid om jullie beiden te helpen”
2.10.
Op 14 april 2025 heeft [naam 2] van Colac een e-mail gezonden aan [gedaagde sub 2] op het e-mailadres info@avgbeheer.com met de volgende inhoud:
“Hi [gedaagde sub 2] ,
Ik stuur je even onderstaande.
Ik weet dat je geen concurrentie wil doen aan Fruit Management en dit is ook helemaal niet mijn bedoeling.
Wij sturen gewoon onze aanvragen verder door en doen verder zaken.
Ik heb echter een zeer grote klant die ook een grote hoeveelheid europese veenbessen wenst aan te kopen maar waarvoor we zeer scherp moeten kunnen aanbieden.
Om hier überhaupt in te slagen zal ik rechtsreeks moeten kopen per volle vracht.
Eventueel mag dit ook een B kwaliteit zijn want het is de bedoeling een veenbessen compote te maken.
Kun je mij hierbij op de weg helpen ?
Dit is helemaal geen concurrentie voor Fruit Management want het is totaal nieuwe business waarbij we helemaal geen kans maken als we niet rechtstreeks kunnen aankopen.
lk weet dat het seizoen van de veenbessen pas later start maar ik zou in augustus moeten kunnen beginnen produceren.
Dank om even te kijken of je hierbij kunt helpen.”
2.11.
[gedaagde sub 2] antwoordt daarop met een e-mail van diezelfde dag, met de volgende inhoud:
“Goede avond [naam 2]
Ik heb begin mei een afspraak met een producent die mij wil inhuren als consultant. Om welke hoeveelheid zou dat gaan?
En ik ga dus niet traden...je krijgt de rekening direct.
Als Inkoop consultant kan ik wel wat doen.
Hoor graag van je”
2.12.
[naam 2] reageert nog dezelfde avond dat het om circa 30 ton gaat, waarop [gedaagde sub 2] bericht
“ik laat zsm iets horen [naam 2] ”.
2.13.
Op 16 april 2025 schrijft [gedaagde sub 2] per e-mail aan [naam 2] :
“ [naam 2]
Ik heb 1 firma die kan aanbieden aan € 4.00 / kg
Hoor graag van je”
2.14.
Op 24 juli 2025 stuurt [naam 2] de volgende e-mail aan [gedaagde sub 2] :
“Hi [gedaagde sub 2] ,
Ik stuur je ter info onderstaande mail even door met een prijsniveau onder de 4 euro.
Situatie is eigenaardig.
We krijgen nu veel meer offertes doorgespeeld en toch wel substantieel lagere prijzen.
Weet niet goed wat er aan het gebeuren is.
We moeten nog circa 100 à 150 ton kersen lutowka indekken.”
2.15.
Op 26 maart 2025 heeft [gedaagde sub 2] vanaf het e-mailadres [gedaagde sub 2] @Fruitmanagement.com een e-mailadres van [naam 3] , inkoper bij Royal Steensma, naar info@avgbeheer.com gemaild.
2.16.
Op LinkedIn heeft [gedaagde sub 2] na zijn vertrek bij FME en CFP inhoudelijk gereageerd op partijen fruit die werden aangeboden, waarbij hij naar de prijs en/of om verdere informatie heeft gevraagd.
2.17.
Bij e-mail van 5 augustus 2025 namens [eiseres] is [gedaagde sub 2] erop gewezen dat hij het non-concurrentiebeding uit de Aandeelhoudersovereenkomst (artikel 16) heeft geschonden en daarmee de contractuele boete heeft verbeurd. [gedaagde sub 2] is gesommeerd zich van verdere schending te onthouden, en nadere informatie over door hem onderhouden contacten te verstrekken. en daarmee boetes heeft verbeurd.
2.18.
[gedaagde sub 2] heeft bij e-mail van 5 augustus 2025 bevestigd dat hij contact heeft gehad met de firma Colac, maar dat dit – kort samengevat – geen schending van het non-concurrentiebeding inhoudt.
2.19.
Verdere correspondentie tussen partijen heeft hen niet nader tot elkaar gebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] de overeengekomen non-concurrentie- en relatiebedingen hebben geschonden en daarmee in strijd met de Aandeelhoudersovereenkomst handelen. Op basis van een tweetal schendingen stelt [eiseres] dat AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] boetes hebben verbeurd. Voorts stelt [eiseres] in verband met de schendingen recht op en belang te hebben bij een overzicht van partijen met wie AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] contacten hebben onderhouden.
3.2.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] :
I. hoofdelijk veroordeelt om binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiseres] een op datum gerangschikt overzicht te verstrekken van alle contacten (schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal) die AvG-Beheer dan wel [gedaagde sub 2] sinds 1 april 2025 heeft gehad met relaties als bedoeld in artikel 16.4 van de aandeelhoudersovereenkomst, voorzien van een beschrijving van de inhoud van dat contact, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- per dag dat AvG-Beheer, dan wel [gedaagde sub 2] nalaat aan uit te spreken veroordeling te voldoen;
en
II. veroordeelt om artikel 16.1 en 16.2 en 16.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst tot 1 april 2027 na te komen en alle daarin omschreven concurrerende activiteiten te staken en gestaakt te houden, een en ander zoals omschreven in de artikelen 16.1 en 16.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- per overtreding of dag dat AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] nalaten aan de uit te spreken veroordeling te voldoen;
en
III. hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 200.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat dit vonnis zal zijn betekend;
3.3.
AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het verst strekkende verweer van AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] luidt dat [eiseres] geen spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft.
4.2.
Dat verweer moet worden verworpen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] – uit de aard der zaak – in ieder geval voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot nakoming van het non-concurrentie- en relatiebeding en het staken van concurrerende activiteiten en bij haar vordering tot het verschaffen van een lijst met contacten, om te bepalen welke andere inbreuken mogelijk nog hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang bij de vordering tot betaling van de contractuele boete voort uit de door [eiseres] gestelde overtreding van het non-concurrentie- en relatiebeding door AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] . Een in een non-concurrentie- en relatiebeding overeengekomen boete dient immers vooral als een prikkel voor degene die door die bedingen is gebonden, om zich daaraan te houden. Die prikkel wordt in stand gehouden wanneer een verbeurde boete ook snel kan worden geïncasseerd. AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] hebben gesteld dat sprake is van een restitutierisico, maar zij hebben dit standpunt onvoldoende onderbouwd.
De inbreuk op het non-concurrentie- en relatiebeding
4.3.
Deze zaak draait om de vraag of AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] inbreuk hebben gemaakt op de tussen partijen overeengekomen non-concurrentie- en relatiebedingen. [eiseres] stelt dat dit het geval is en wijst daartoe in de eerste plaats op de e-mail van [gedaagde sub 2] van 3 april 2025 (rov. 2.9). Uit die e-mail blijkt volgens [eiseres] dat [gedaagde sub 2] is benaderd door Royal Smilde met de vraag of hij haar in contact kan brengen met een producent van fruitpreparaten. [gedaagde sub 2] legt daarop contact met [naam 2] van Colac. Volgens [eiseres] handelt [gedaagde sub 2] hiermee in strijd met zowel artikel 16.1 (non-concurrentiebeding) als artikel 16.2 (ook gedurende twee jaar na overdracht) (zie rov. 2.7) van de Aandeelhoudersovereenkomst. Colac, producent van fruitpreparaten, is niet alleen een klant van FME, maar ook een concurrent van CFP, die ook fruitpreparaten maakt. Bovendien is Royal Smilde een relatie van FME, zodat [gedaagde sub 2] (en met hem AvG-Beheer) in strijd heeft gehandeld in strijd met het relatiebeding zoals verwoord in artikel 16.3 van de Aandeelhoudensovereenkomst (zie rov. 2.7).
4.4.
In de tweede plaats wijst [eiseres] op de e-mailconversatie tussen [naam 2] (Colac) en [gedaagde sub 2] van 14 april 2025 tot en met 16 april 2025 (rov. 2.10-2.12), waarbij [gedaagde sub 2] [naam 2] (Colac) helpt bij de aankoop van een grote partij Europese Veenbessen. Daarmee is FME ongeoorloofde concurrentie aangedaan, nu zij al gedurende langere tijd handelt in (bevroren) fruit, waaronder veenbessen. [gedaagde sub 2] weet dat, nu bij FME veenbessen op voorraad liggen die nota bene door [gedaagde sub 2] zelf zijn ingekocht. Door deze gedragingen is [gedaagde sub 2] niet alleen betrokken bij werkzaamheden die vergelijkbaar zijn of concurreren met de werkzaamheden van FME en CFP (artikel 16.1 Aandeelhoudersovereenkomst), maar ook blijkt hieruit dat [gedaagde sub 2] werkzaamheden verricht voor en ten behoeve van Colac, op dat moment een top-10 klant van FME. Bovendien probeert [gedaagde sub 2] te bemiddelen bij de aankoop van een partij veenbessen bij een derde partij, waar hij op dat moment als inkoop consultant werkzaam is. Hiermee heeft [gedaagde sub 2] dus ook het relatiebeding geschonden, aldus [eiseres] .
4.5.
AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] betwisten dat zij voor hun contacten werkzaamheden hebben verricht die vergelijkbaar zijn of concurrerend zijn met die van FME of CFP. Volgens AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] is de strekking van de postcontractuele bepalingen (het relatie- en non-concurrentiebeding) dat het bedrijfsdebiet van FME en CFP niet wordt aangetast. Het contact dat [gedaagde sub 2] op 3 april 2025 heeft gehad met [naam 2] (Colac) ten behoeve van Royal Smilde levert geen schending op van het non-concurrentiebeding, nu dit contact geen afbreuk heeft gedaan aan het bedrijfsdebiet van FME en CFP; integendeel, FME en CFP hadden er, als leverancier van Colac, voordeel bij kunnen hebben. Er was geen sprake van beconcurreren of benadelen en die intentie was er ook niet. Het ging immers om een fruitpreparaat dat niet door de FME en CFP kan worden geleverd of geproduceerd. Zij beschikten niet over de kennis, ervaring en productiemiddelen om een dergelijk preparaat te maken. Colac kan dat wél, hetgeen [gedaagde sub 2] bekend was. [gedaagde sub 2] heeft zich bovendien na het e-mailbericht van 3 april 2025 afzijdig gehouden: [naam 2] (Colac) heeft zelf alle verdere contacten onderhouden met Royal Smilde. AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] stellen verder dat [gedaagde sub 2] geen werkzaamheden heeft verricht voor Royal Smilde en dat het [gedaagde sub 2] niet is verboden werkzaam te zijn voor relaties van FME of CFP, zolang hij maar niet betrokken is bij vergelijkbare of met deze concurrerende werkzaamheden.
4.6.
Ook het contact dat [gedaagde sub 2] op 14 april 2025 heeft gehad met [naam 2] in het kader van het verzoek van Colac voor de levering van een partij veenbessen levert volgens AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] geen inbreuk op een non-concurrentiebeding op: de handelswijze van [gedaagde sub 2] was niet concurrerend aan of vergelijkbaar met de werkzaamheden van FME en CFP en het bedrijfsdebiet is niet aangetast. Integendeel, FME werd door [gedaagde sub 2] telefonisch juist bij [naam 2] (Colac) gepromoot. Colac heeft een deel van de gewenste veenbessen gekocht bij FME. FME heeft aan Colac geleverd wat zij kon leveren; zij heeft dus geen schade geleden. Bovendien had [gedaagde sub 2] geen effectieve rol bij de verkoop van veenbessen: hij heeft zich beperkt tot de mededeling dat er een partij was die kon leveren voor € 4,-- per kilo. Colac kon daarmee aan de slag om aanbiedingen te krijgen, waaronder van FME. Tot slot betwist [gedaagde sub 2] dat hij daadwerkelijk inkoopconsultant is geworden; daar werd over gepraat, maar hij heeft ervan afgezien.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt het door AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] gevoerde verweer niet. Artikel 16.1 en 16.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst vermelden in niet mis te verstane bewoordingen (onder meer) dat (i) partijen zich dienen te onthouden van het juridisch of economisch concurreren en direct noch indirect betrokken dienen te zijn bij werkzaamheden die vergelijkbaar zijn of concurreren met de werkzaamheden van FME en CFP; en (ii) het partijen gedurende twee jaar na vervreemding van de aandelen niet is toegestaan direct of indirect werkzaamheden te verrichten voor relaties van de vennootschap. Op basis van de door [eiseres] in het geding gebrachte e-mailberichten van 3 tot en met 16 april 2025 (zie rov. 2.9-2.13) is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 2] (i) Royal Smilde (op haar verzoek) in contact heeft gebracht met Colac (als leverancier van fruitpreparaten) en (ii) Colac (op haar verzoek) heeft geholpen met het vinden van een leverancier van een grote partij veenbessen. Daarmee is niet alleen gehandeld in strijd met het non-concurrentiebeding (art. 16.1 Aandeelhoudersovereenkomst), maar ook met het relatiebeding (art. 16.3 Aandeelhoudersovereenkomst). Niet in geschil is immers dat zowel Royal Smilde als Colac relaties zijn van FME en CFP in de zin van artikel 16.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst. Door op hun verzoek contact te leggen met een mogelijke leverancier (van fruitpreparaten dan wel veenbessen) heeft [gedaagde sub 2] wel degelijk werkzaamheden voor beide partijen verricht. Of deze werkzaamheden al dan niet betaald waren, doet daarbij niet ter zake. Bovendien waren deze werkzaamheden vergelijkbaar met en concurrerend aan de werkzaamheden van FME en CFP. FME houdt zich immers (onder meer) bezig met de import en export van fruit, waaronder de in- en verkoop van veenbessen, terwijl CFP zich bezighoudt met de verwerking van fruit. Door – zonder daartoe voorafgaand contact op te nemen met FME en CFP – contacten van FME en CFP aan andere partijen te koppelen, heeft [gedaagde sub 2] gehandeld in strijd met het non-concurrentie- en het relatiebeding. De stelling dat [gedaagde sub 2] zich na de genoemde e-mailberichten afzijdig heeft gehouden maakt dit niet anders. De stelling dat FME en CFP niet in hun bedrijfsdebiet zijn geschaad slaagt evenmin; uit de voorgaande overwegingen dat concurrerend is gehandeld, volgt immers al dat het bedrijfsdebiet in ieder geval in potentie is geschaad. Dat is voldoende voor het aannemen van schending van het non-concurrentie- en relatiebeding. Bovendien hebben AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van afbreuk aan het bedrijfsdebiet. Het is immers aan CFP zelf en niet aan [gedaagde sub 2] om te bepalen of zij aan de vraag van Royal Smilde zou kunnen voldoen; die kans is haar door de gedraging van [gedaagde sub 2] ontnomen. Daarnaast brengt de omstandigheid dat Colac ook veenbessen bij FME heeft ingekocht niet zonder meer mee dat FME door de gedragingen van [gedaagde sub 2] niet is benadeeld. Afgezien van het feit dat [gedaagde sub 2] door zijn handelswijze contacten van FME en CFP aan zich blijft binden (zodat ze met deze vragen niet naar FME en CFP gaan) is bovendien niet ondenkbaar dat FME, indien de vraag om bemiddeling bij haar was neergelegd wellicht meer veenbessen (of tegen andere voorwaarden) had kunnen verkopen.
4.8.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat inbreuk is gemaakt op het non-concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in artikel 16 van de Aandeelhoudersovereenkomst.
Zijn beide partijen aansprakelijk?
4.9.
AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] hebben niet betwist dat AvG-Beheer, als partij bij de Aandeelhoudersovereenkomst, aansprakelijk gehouden kan worden voor schending van artikel 16 van de Aandeelhoudersovereenkomst, zodat de voorzieningenrechter dit ook tot uitgangspunt zal nemen.
4.10.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] hebben AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] ter zitting aangevoerd dat [gedaagde sub 2] geen partij is bij de Aandeelhoudersovereenkomst en dus niet aansprakelijk kan zijn voor schending van artikel 16 van die overeenkomst.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ter beantwoording van de vraag of ook [gedaagde sub 2] aansprakelijk gehouden kan worden voor schending van artikel 16 van de Aandeelhoudersovereenkomst, is van belang wat de contractspartijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. In dit geval gaat het met name om de uitleg van artikel 16 van de Aandeelhoudersovereenkomst.
4.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan die bepaling in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan dat is bedoeld ook [gedaagde sub 2] als medecontractspartij aan het non-concurrentie- en relatiebeding te binden, niettegenstaande dat hij in die overeenkomst niet uitdrukkelijk als partij is genoemd. [gedaagde sub 2] heeft immers die overeenkomst niet alleen handelende namens AvG-Beheer ondertekend, doch ook namens zichzelf. Die ondertekening door [gedaagde sub 2] namens zichzelf, naast de ondertekening namens AvG-Beheer, zou zinloos zijn als niet zou zijn bedoeld ook [gedaagde sub 2] in persoon te binden. Daarmee zou ook artikel 16 van de Aandeelhoudersovereenkomst een lege huls zijn: [gedaagde sub 2] zou die bepaling dan eenvoudig kunnen omzeilen door [eiseres] concurrentie in persoon aan te doen (en niet namens AvG-Beheer). Deze uitleg vindt bovendien steun in zowel de Letter of Intent, die aan de Aandeelhoudersovereenkomst vooraf is gegaan als in de Overeenkomst betreffende de overdracht van de aandelen in CFP: in beide overeenkomsten (respectievelijk artikel 6 en artikel 8) is [gedaagde sub 2] ook zelf gebonden aan het daarin opgenomen non-concurrentiebeding.
4.13.
Nu voor het overige geen verweer is gevoerd met betrekking tot de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] moet de conclusie luiden dat zowel AvG-Beheer als [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de vastgestelde inbreuken op artikel 16 van de Aandeelhoudersovereenkomst.
Vordering tot nakoming
4.14.
Omdat uit het vorenstaande volgt dat aannemelijk is dat door AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] de non-concurrentie- en relatiebedingen zijn overtreden, heeft [eiseres] er recht op en belang bij dat deze bedingen worden nagekomen. In wezen vordert [eiseres] onder II dat AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] zich houden aan de met hen al overeengekomen non-concurrentiebedingen. Op grond van het bepaalde in artikel 3:296 BW is [eiseres] , gelet op de vastgestelde schendingen van die non-concurrentiebedingen, gerechtigd om nakoming daarvan te vorderen. Ook de gevorderde dwangsom van € 100.000,-- acht de voorzieningenrechter toewijsbaar. Het beroep op matiging daarvan wordt verworpen, nu de gevorderde dwangsom aansluit bij de contractuele boete die partijen – als zakelijke partners –in de Aandeelhoudersovereenkomst zijn overeengekomen. Wel merkt de voorzieningenrechter met betrekking tot de gevorderde dwangsom nog het volgende op. De vordering dat een dwangsom van € 100.000,-- wordt verbeurd per overtreding
ofdag dat AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] nalaten aan de veroordeling te voldoen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende bepaald. De voorzieningenrechter zal daarom een dwangsom toewijzen van € 100.000,-- per overtreding. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat in het geval een dwangsom
per overtredingis verbeurd, enkel de dwangsom van € 100.000,-- wordt verbeurd en niet ook de contractuele boete van € 100.000,--. In het andere geval zou de overtreder niet alleen een dwangsom van € 100.000,-- hebben verbeurd, maar daarnaast óók nog een boete van gelijke hoogte, dus in totaal € 200.000,--. Dit komt de voorzieningenrechter bovenmatig voor. Het tegengaan van een dergelijke cumulatie geldt niet voor de (aanvullende) boete van € 25.000,-- per dag dat de overtreding voortduurt. Dat deel van de boete kan dus wel naast voornoemde dwangsom worden verbeurd.
4.15.
Daaruit volgt dat de vordering onder II kan worden toegewezen.
De gevorderde boete
4.16.
[eiseres] stelt dat zij recht heeft op een bedrag van € 200.000,-- wegens een tweetal schendingen van het non-concurrentie-/relatiebeding, te weten het door [gedaagde sub 2] voor Royal Smilde contact opnemen met [naam 2] (Colac) en het namens een niet nader genoemde partij een aanbieding doen van € 4,--/kg veenbessen aan Colac. Op grond van artikel 18 van de Aandeelhoudersovereenkomst is wegens de overtreding van het non-concurrentie- en relatiebeding een boete verschuldigd per overtreding van € 100.000,--.
4.17.
Hierboven is al overwogen dat, anders dan AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] stellen, [eiseres] wél een spoedeisend belang heeft bij deze vordering. Verder volgt uit de hierboven vastgestelde twee overtredingen van het non-concurrentie- en relatiebeding dat op grond van artikel 18 van de Aandeelhoudersovereenkomst in beginsel tweemaal een boete van € 100.000,-- is verbeurd.
4.18.
Anders dan AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] stellen, is voldoende aannemelijk dat de twee gedragingen kwalificeren als overtredingen van artikel 16 van de Aandeelhoudersovereenkomst, zodat ook de daarop gebaseerde geldvordering (de boetes) in beginsel ook in een kort geding kan worden toegewezen.
4.19.
Subsidiair hebben AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] een beroep gedaan op matiging van de gevorderde boetes. Zij stellen daartoe ten eerste dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Dat schade is geleden is volgens hen weliswaar door [eiseres] gesteld, maar niet onderbouwd. Een dergelijke onderbouwing is ook zodanig complex, dat deze zich niet leent om in een kort geding te worden behandeld, zodat de daarmee samenhangende boetevordering moet worden afgewezen. Daarnaast is volgens AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] van belang dat er bij hen geen intentie tot benadeling van [eiseres] bestond, maar zelfs eerder een intentie tot bevoordeling. Als er al sprake is van een overtreding, dan is de ernst en het aantal van de incidenten volgens hen zo gering dat dit de gevorderde boetes niet rechtvaardigt. Ten slotte wijzen AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] op een restitutierisico aan de zijde van [eiseres] .
4.20.
Om met het laatste te beginnen. AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] hebben het restitutierisico niet onderbouwd. Daarnaast is dat geen criterium dat bij de beantwoording van de vraag of een gevorderde boete moet worden gematigd een rol speelt.
4.21.
Met betrekking tot het verzoek om matiging van de boete stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Op grond van artikel 6:94 BW kan voor matiging van een bedongen boete slechts grond zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Deze maatstaf brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. [1]
4.22.
Gegeven die (terughoudende) maatstaf is de voorzieningenrechter van oordeel dat door AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] onvoldoende feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan de overeengekomen boete gematigd zou moeten worden. Een boetebeding beoogt partijen rechtszekerheid te verschaffen en een gang naar de rechter te voorkomen. Uitgangspunt is dat partijen de vrijheid hebben om het boetebeding zo in te richten als zij wensen en dat deze partijafspraak leidend is. In dit geval is het boetebeding overeengekomen tussen zakelijke partijen die in staat mogen worden geacht de strekking van het boetebeding te begrijpen. Zij wisten dus waarvoor zij tekenden met inbegrip van de omvang van de boete in verhouding tot het bedrag waarvoor de aandelen zijn verkocht. Aanwijzingen dat tussen partijen een scheve machtsverhouding bestond zijn er niet. Dat de boete (mogelijk) meer bedraagt dan de daadwerkelijk door [eiseres] geleden schade is op zichzelf onvoldoende reden om de boete te matigen. Voor het overige zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken waaruit volgt dat toepassing van het boetebeding leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat.
4.23.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de vordering van [eiseres] onder III dient te worden toegewezen.
Het gevorderde overzicht van contacten
4.24.
Naast nakoming en betaling van de contractuele boete vordert [eiseres] dat AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot het verstrekken van een op datum gerangschikt overzicht van alle contacten (schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal) die AvG-Beheer dan wel [gedaagde sub 2] sinds 1 april 2025 heeft gehad met relaties als bedoeld in artikel 16.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst, voorzien van een beschrijving van de inhoud van dat contact. Aan die vordering legt [eiseres] ten grondslag dat het onaannemelijk is dat het bij de hiervoor gestelde contacten en contactmomenten is gebleven. [eiseres] wil weten met welke relaties van FME en CFP er nog meer contact is geweest en wat de aard en de inhoud van die contacten is geweest. Zij stelt er recht en belang bij te hebben te weten met welke relaties van FME en CFP er nog meer contact is geweest en wat de aard en inhoud van die contacten is geweest, om verdere schade te kunnen beperken.
4.25.
Bij de beoordeling van deze vordering moet het bepaalde in artikel 194 en 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) als uitgangspunt worden genomen. De eerste volzin van artikel 194 lid 1 Rv geeft de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat een partij aanspraak kan maken op inzage. Nodig is dat de verzoeker of eiser van informatie (i) partij is bij een rechtsbetrekking, (ii) de verlangde gegevens voldoende bepaald zijn, (iii) de verzoekende partij voldoende belang heeft bij haar informatieverzoek en (iv) en de andere partij over de gevraagde bepaalde gegevens beschikt.
In beginsel moet de informatiebezitter aan een inzageverzoek meewerken wanneer aan alle voorwaarden van artikel 194 lid 1 Rv is voldaan. Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor deze medewerking niet van partijen of van een derde kan worden gevergd. Artikel 194 lid 2 Rv bevat twee gronden die de informatiebezitter ontheffen van de verplichting om bepaalde informatie aan een ander te verstrekken: (i) het bestaan van een verschoningsrecht, of (ii) zwaarwegende belangen die zich tegen het verstrekken van informatie verzetten.
4.26.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stellen AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] terecht dat het gevorderde te onbepaald is, gelet op zowel de diversiteit in de gevorderde vormen van communicatie, als ook – en vooral – op de niet-gespecificeerde inhoud van de verzochte informatie. Als gevolg van het ongespecificeerde karakter daarvan, valt daaronder immers ook niet-relevante, of privacy- en concurrentiegevoelige informatie waarbij [eiseres] geen rechtmatig belang heeft. Het verzoek krijgt hierdoor teveel het karakter van een fishing expedition. Daarnaast vormt de mogelijk privacygevoelige informatie die zou moeten worden verstrekt bij toewijzing van de vordering, een gewichtige reden voor AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] om zich tegen het verzoek te verzetten.
4.27.
Op grond van het vorenstaande zal de vordering onder I worden afgewezen.
De proceskosten
4.28.
AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 123,06;
- griffierecht € 6.861,00;
- salaris advocaat €
1.107,00;
Totaal € 8.091,06.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] om artikel 16.1 en 16.2 en 16.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst tot 1 april 2027 na te komen en alle daarin omschreven concurrerende activiteiten te staken en gestaakt te houden, een en ander zoals omschreven in de artikelen 16.1 en 16.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- per overtreding, met inachtneming van hetgeen over de dwangsom is overwogen in rov. 4.14;
5.2.
veroordeelt AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 200.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt AvG-Beheer en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 8.091,06;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025. [2]

Voetnoten

1.Vgl. HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207 en HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638.
2.type: MT