ECLI:NL:RBLIM:2025:10991

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
03.130697.24, 03.056071.23 en 15.231195.23 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord op hulpverleenster met verminderde toerekening en schadevergoeding aan nabestaanden

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op [slachtoffer 1], een verpleegkundig specialist. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van voorarrest, en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, ondanks haar verminderde toerekeningsvatbaarheid door psychische stoornissen. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 april 2024 vond er een steekincident plaats op het terrein van Mondriaan te Heerlen, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de hals stak. Het slachtoffer overleed op 23 april 2024 aan de gevolgen van de verwondingen. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en deskundigenrapporten. De rechtbank erkende de impact van de moord op de nabestaanden en andere slachtoffers, en kende hen schadevergoedingen toe voor affectieschade, schokschade en materiële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers en hun families, en legde een hogere straf op dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.130697.24
Parketnummers : 03.056071.23 en 15.231195.23 (vtvv)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in [locatie JC] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.J.J. Kwint, advocaat kantoorhoudende te
Den Haag en mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 22 en 23 september 2025. Het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 7 november 2025 waarna meteen uitspraak is gedaan. De verdachte en haar raadsman, mr. C.J.J. Kwint, zijn bij de inhoudelijke behandeling van de zaak verschenen. Mr. Vonken is niet op de terechtzittingen aanwezig geweest.
De officier van justitie heeft de eis geformuleerd en de raadsman heeft de verdediging gevoerd.
De nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] ( [echtgenoot slachtoffer 1] , [vader slachtoffer 1] , [moeder slachtoffer 1] en [broer slachtoffer 1] ) hebben zich als benadeelde partijen in dit strafproces gevoegd en hebben schadevergoedingen gevorderd. Zij zijn bijgestaan door mr. A.F.G. Pennino en mr. A.P.M. Janssen. [vader slachtoffer 1] en [broer slachtoffer 1] , zijnde de vader en broer van het slachtoffer, hebben gebruikgemaakt van hun spreekrecht.
De overige slachtoffers in deze zaak, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , hebben zich eveneens als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces en schadevergoedingen gevorderd. Zij zijn bijgestaan door mr. S.L.R. Hensen.
Deze slachtoffers hebben eveneens gebruikgemaakt van hun spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachte raad, van het leven heeft beroofd door haar in haar hals/nek te steken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd door haar éénmaal met een mes in de hals te steken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad omtrent de voorbedachte raad, geen verweer gevoerd omtrent de bewezenverklaring.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 15 april 2024 vindt er een steekincident plaats op het terrein van Mondriaan te Heerlen. Verbalisanten gaan ter plaatse en treffen het zwaar gewonde slachtoffer aan. Zij blijkt [slachtoffer 1] te zijn, verpleegkundig specialist bij Mondriaan. Getuigen van het steekincident verklaren dat het slachtoffer gestoken is door [verdachte] , een (voormalig) patiënt van Mondriaan. Zij wordt korte tijd later aangehouden. Op 23 april 2024 is [slachtoffer 1] aan haar verwondingen overleden.
De rechtbank zal eerst de bewijsmiddelen opsommen en uiteenzetten welke vaststellingen zij doet op basis van deze bewijsmiddelen, om vervolgens te beoordelen welk strafbaar feit dit oplevert.
Bewijsmiddelen
Op 15 april 2024, omstreeks 12.30 uur, hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , dat er bij Mondriaan te Heerlen een steekpartij had plaatsgevonden en dat de verdachte [verdachte] was. Wij kregen via het politiesysteem een foto door. De mogelijke verdachte zou op de Kloosterweg lopen. Daar zagen wij een vrouw lopen die wij herkenden van de foto. Collega’s van het arrestatieteam hielden de vrouw aan. Zij bleek [verdachte] te zijn. [2]
Het slachtoffer [slachtoffer 1] , liep samen met drie collega’s van de kantine, waar ze hun lunch hadden gehaald, in de richting van de sporthal, gelegen op het terrein van Mondriaan te Heerlen. Deze collega’s, [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , waren erbij toen het steekincident plaatsvond en zijn hierover gehoord.
Getuigenverklaringen
Getuige [slachtoffer 4] verklaart hierover het volgende.
We vertrokken met zijn vieren vanuit onze werkplek naar het restaurant om onze lunch te gaan halen. Dat zijn dan [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en ik. In het restaurant viel mij op dat [verdachte] er was. Zij was gefocust op ons. We zijn samen naar buiten gelopen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] liepen een stukje voor ons. Toen liep [verdachte] [slachtoffer 3] en mij voorbij. Ik zag [verdachte] haar hand naar haar jas bewegen. Toen heb ik [slachtoffer 2] geroepen. Vervolgens keken [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eigenlijk tegelijkertijd om en pakte [verdachte] het mes en stak [slachtoffer 1] . Het was met kracht en het ging heel snel. Hierna is [verdachte] weggerend. Het mes dat u mij toont op de foto lijkt op het mes dat [verdachte] gebruikte. [3]
Getuige [slachtoffer 3] verklaart hierover het volgende.
Omdat [slachtoffer 4] en ik al eerder klaar waren in het restaurant stonden wij bij de uitgang, binnen achter de kassa, te wachten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het viel ons allebei op dat die patiënt aan de bar op een kruk ging zitten. Dat ze daar zat en zat te kijken, viel ons op. Die patiënt die dat heeft gedaan, die vrouw die kennen wij van een eerder behandeltraject. Zij woont in het ‘Skaeve Huuske’ hier op het terrein. Even later kwamen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangelopen en liepen we naar buiten. Daar werd ik gebeld. Daardoor ontstond ook een soort van afstand en liepen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een paar meter voor ons. Op dat moment zie ik die mevrouw, die patiënt, langs mij lopen en ik kijk naar [slachtoffer 4] en doe nog dit (knikt met haar hoofd) en zo van, dit klopt niet. Op dat moment had [slachtoffer 4] ook dat gevoel gelijk. [slachtoffer 4] zei: “Ik roep ze” en “ [slachtoffer 2] , [slachtoffer 2] , heb je nog afspraken vandaag?” Zo in de zin van, draai je om, want dit is verdacht en kom naar ons. [slachtoffer 2] draait zich om, van ‘he wat’. [slachtoffer 1] draait zich op dat moment ook om en ik zie haar er naartoe lopen en zie haar dit doen (maakt een stekende beweging met haar linkerhand). [slachtoffer 1] begon gelijk te schreeuwen: “Ik ga dood, ik ga dood! Mijn slagader is geraakt!, Ik ga dood!”
Ze begon te rennen. Haar gezicht zwol gigantisch op. Op dat moment heb ik mijn spullen neergegooid en belde met 112. Die patiënt zag ik nog wegrennen. Ze heet [verdachte] . [4]
Getuige [slachtoffer 2] verklaart hierover het volgende.
In het restaurant hebben we een broodje gehaald. Daarna liepen we naar buiten, ik liep naast [slachtoffer 1] en achter ons liepen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Opeens hoorde ik van ver af iemand roepen. Toen hoorde ik daarna iets harder “ [slachtoffer 2] ” en toen draaiden [slachtoffer 1] en ik ons om. Ik zag iets zwarts en toen begon [slachtoffer 1] te rennen. Meteen greep ze bij haar hals of bij haar nek. [slachtoffer 1] begon te rennen en schreeuwde alleen maar van “Ik ga dood, mijn halsslagader is geraakt, ik ga dood”. Ik zei “Meid, doe eens rustig, je bent niet gestoken”. [slachtoffer 4] kwam erbij en die zei: “Jawel, ze is wel gestoken”. Toen ze op de grond lag was ze bezig over haar kinderen. Ze wilde ook niet alleen gelaten worden. Ze is de hele tijd bij kennis geweest. [5]
Voorafgaand aan het steekincident zijn de verdachte, het slachtoffer en haar collega’s in het restaurant op het terrein van Mondriaan geweest. Daarvan zijn vanuit twee verschillende cameraposities beelden opgenomen. Hierop is door verbalisanten het volgende waargenomen.
Camerabeelden eerste gedeelte kantine, gericht op de achteringang
Hierop is te zien dat de verdachte [verdachte] zich op 15 april 2024 om 12:11:46 uur vanuit het eerste gedeelte van het restaurant/kantine richting het tweede gedeelte verplaatst.
Om 12:13:10 uur is te zien dat het slachtoffer het restaurant/kantine gedeelte betreedt via de in- en uitgang waar de verdachte zich enige tijd heeft opgehouden. Het slachtoffer is in het bijzijn van drie collega’s en te zien is dat ook zij zich verplaatsen naar het tweede gedeelte van het restaurant/kantinegedeelte. [6]
Camerabeelden gericht op het afhaalgedeelte van het bedrijfsrestaurant
Om 12:12:59 uur is te zien dat de verdachte aan een lange tafel zit. Zij schenkt geen aandacht aan twee passerende vrouwen. Om 12:13:40 uur is te zien dat een viertal vrouwen, waaronder het latere slachtoffer, langs de verdachte loopt. Zij lopen in de richting van de ingang van het afhaalgedeelte van het bedrijfsrestaurant. Op de bewegende beelden is goed te zien dat de verdachte meteen op de vier passerende vrouwen reageert door in hun richting te kijken en dat de verdachte opstaat op hetzelfde moment als dat de vier vrouwen, waaronder het slachtoffer, de verdachte passeren.
Om 12:13:43 uur is te zien dat de verdachte achter de vier passerende vrouwen, waaronder het slachtoffer, aan loopt.
Om 12:13:44 uur is te zien dat de verdachte nog steeds achter de vier vrouwen, waaronder het slachtoffer, aan loopt. Om 12:13:48 uur is te zien dat de verdachte de vier vrouwen waaronder het slachtoffer volgt richting de ingang van het afhaalgedeelte van het bedrijfsrestaurant. Een van de vier vrouwen draait zich nog om en kijkt richting de verdachte.
Om 12:14:02 uur is te zien dat het slachtoffer in het afhaalgedeelte staat en dat de verdachte zich in dezelfde ruimte bevindt.
Om 12:17:23 uur is te zien dat het slachtoffer richting de kassa loopt en dat de verdachte zich ook richting de kassa begeeft.
Om 12:17:37 uur is te zien dat de verdachte de kassa passeert zonder bij de kassa te stoppen. Het slachtoffer staat bij de kassa. De verdachte loopt langs de kassa uit beeld. [7]
Camerabeelden eerste gedeelte kantine, gericht op de achteringang
Om 12:20:30 uur is te zien dat een viertal vrouwen, waaronder het slachtoffer, zich weer richting de achteringang van het bedrijfsrestaurant begeven. Op dit beeld is ook te zien dat de verdachte nu achter het viertal aan loopt. De verdachte heeft haar rechterhand mogelijk in haar rechter jaszak gestoken. Om 12:20:38 uur is te zien dat de vier vrouwen, waaronder het slachtoffer, het bedrijfsrestaurant verlaten via de achteringang. De verdachte loopt het viertal achterna en verlaat ook via de achteringang het bedrijfsrestaurant. [8]
Camerabeelden steekincident
Om 12:21:58 uur komen vijf personen uit de richting van het restaurant. Rechts voorin loopt het slachtoffer van het steekincident, rechts achter loopt de geïdentificeerde [verdachte] , hierna te noemen de verdachte. De overige drie personen betreffen de getuigen van het steekincident.
Om 12:22:06 uur passeert de verdachte de twee getuigen die achteraan lopen.
Om 12:22:08 uur heeft de verdachte haar rechterhand vermoedelijk in haar rechter jaszak, gezien de gebogen houding van de arm.
Om 12:22:19 uur draaien het slachtoffer en de persoon die naast haar staat zich, vlak voor de verdachte het slachtoffer nadert, plotseling om.
Om 12:22:20 uur zet de verdachte haar linkerbeen voorwaarts en haalt haar rechterhand uit de jaszak en zwaait richting het hoofd/de hals van het slachtoffer. [9]
Waarneming rechtbank
De rechtbank heeft met toestemming van de officier van justitie en de raadsman de camerabeelden in raadkamer bekeken en sluit zich aan bij hetgeen de verbalisanten op de verschillende camerabeelden hebben waargenomen, zoals hiervoor opgenomen. In aanvulling hierop heeft de rechtbank op de beelden van het steekincident het volgende waargenomen.
Om 12:13:40 uur passeren de vier vrouwen de verdachte en kijkt de verdachte in hun richting. Zij staat direct op en loopt achter hen aan het afhaalgedeelte van de kantine in.
Als de verdachte achter de vier vrouwen aan loopt en de kantine verlaat, heeft zij haar rechterhand in haar rechter jaszak.
Vlak voor het steekincident heeft de verdachte ook haar rechterhand in haar rechter jaszak.
Na het steekincident kijkt de verdachte, terwijl zij wegrent, meerdere malen om, in de richting van het slachtoffer. Zij heeft een voorwerp in haar rechterhand, dat grote gelijkenissen vertoont met een groot mes.
Camerabeelden vijver [naam horecagelegenheid]
De [naam horecagelegenheid] is gelegen aan de [adres] te Heerlen.
De camera stond nog ingesteld op wintertijd. Daarom dient, om tot de daadwerkelijke tijd te komen, een uur bij deze tijd geteld te worden.
Op de beelden is te zien dat om 11:22:45 uur rechtsboven in het beeld een persoon het beeld in komt lopen. De betreffende persoon loopt over het weggetje dat tussen de bomen doorloopt. Deze persoon draagt een donkerkleurige/zwarte jas of vest met daaronder iets lichtkleurigs als een broek of een legging. Als schoeisel draagt de persoon donkerkleurige of zwarte laarzen tot onder de knie. Om 11:23:01 uur is te zien dat de persoon zich kennelijk bedenkt door plotseling te stoppen en daarna links van het weggetje af te lopen. Hierna loopt de persoon enkele meters in de richting van de ter plaatse liggende vijver. Vervolgens maakt de persoon met de rechterhand/arm een ruime bovenhandse ‘gooibeweging’, in de richting van de vijver. Het lijkt alsof iets weggegooid wordt in de vijver. Qua tijdstip, locatie en signalement lijkt het aannemelijk dat de hierboven omschreven persoon de verdachte betreft welke enkele minuten daarvoor een medewerkster van Mondriaan heeft gestoken en daarna weggevlucht is in de richting van voornoemde horecagelegenheid [naam horecagelegenheid] . [10]
Naar aanleiding van deze laatst beschreven beelden is een onderwaterzoeking ingesteld in deze vijver. Na de tweede track zat er een mes aan één van de magneten van de magneetdreg. [11]
Van het aangetroffen mes in de vijver werden foto’s gemaakt. [12]
Een van deze foto’s is aan getuige [slachtoffer 4] getoond en zij heeft hierover het volgende verklaard.
Het mes op de foto die u mij toont lijkt op het mes dat [verdachte] gebruikte. [13]
Schouwverslag
De overdracht vanuit de ambulancedienst luidde dat het slachtoffer op haar werk een
steekwond in de hals links had opgelopen. Het slachtoffer was aanspreekbaar toen zij op
15 april 2024 om 12:42 uur werd binnengebracht in het ziekenhuis, maar haar ademweg en ademhaling waren ernstig bedreigd. Na enkele dagen waarin verschillende (chirurgische) ingrepen plaatsvonden, bleek dat er schade aan het brein was ontstaan als gevolg van zuurstoftekort. De schade bleek dusdanig dat de neuroloog uitsprak dat er geen verwachting was dat het slachtoffer uit het coma zou ontwaken en er enige kwaliteit van leven zou zijn.
Er is sprake van een niet natuurlijke dood: ten gevolge van een steekincident is er letsel aan de luchtpijp ontstaan, waardoor betrokkene ademnood kreeg en niet adequaat te intuberen was en gedurende te lange periode te weinig zuurstof via de longen heeft kunnen opnemen. Ondanks medisch handelen trad er een hartstilstand op en leidde het zuurstoftekort in het bloed tot beschadiging van de hersenen. Uiteindelijk werd de medische behandeling gezien de slechte prognose gestaakt, waarop betrokkene snel overleed. [14]
Radiologisch onderzoek
Op 11 juli 2024 heeft radiologisch onderzoek plaatsgevonden. In het verslag van dit onderzoek is het volgende te lezen.
Het is zeer onwaarschijnlijk dat de uitgebreide hersenafwijkingen zoals zichtbaar op de laatste CT-hersenen van 20 april 2024 verenigbaar zijn met het leven. [15]
Overlijden slachtoffer
Op 23 april 2024 kreeg verbalisant [verbalisant 4] van collega [verbalisant 5] , de familierechercheur, de mededeling dat hij van de vader en broer van het slachtoffer te horen had gekregen dat [slachtoffer 1] op 23 april 2024 was overleden. [16]
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 8 oktober 2024 verklaard:
Ik ben mishandeld door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft mijn haren uit mijn hoofd getrokken en liep daarna met mijn haren op haar hoofd rond. Daarom heb ik haar gestoken.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 22 september 2025 verklaard:
Ik was die ochtend al boos omdat ik ervan overtuigd was dat [slachtoffer 1] mijn haar had gestolen. Ik werd gaandeweg de ochtend steeds bozer.
Bewijsoverweging
Was er sprake van voorbedachte raad?
Juridisch kader voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezenverklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat – als vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad – het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in zo’n geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad. [17]
De rechtbank maakt uit de camerabeelden van de kantine op dat de verdachte om 12:12:59 uur aan een lange tafel nabij de ingang van het afhaalgedeelte van het restaurant zit en geen aandacht schenkt aan andere passerende vrouwen. Het kan niet anders dan dat de verdachte toen al het mes waarmee zij het slachtoffer heeft gestoken, bij zich had. Om 12:13:40 uur loopt het slachtoffer met haar collega’s langs de verdachte, waarop zij direct in hun richting kijkt, opstaat en hen achterna loopt het afhaalgedeelte in. Bij het verlaten van de kantine hield zij haar hand bij het mes dat in haar jaszak zat, gereed om te gebruiken. Zij heeft het slachtoffer achtervolgd, eerst door het afhaalgedeelte en later ook buiten. Buiten heeft zij eerst twee collega’s van het slachtoffer gepasseerd om vervolgens doelgericht op het slachtoffer af te gaan en haar om 12:22:20 uur te steken.
De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat de verdachte vanaf het eerste contact, zijnde 12:13:40 uur, tot het moment van steken, zijnde 12:22:20 uur, negen minuten de tijd heeft gehad om na te denken over haar voorgenomen daad en eventueel tot inkeer te komen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor het bestaan van contra-indicaties. De verdachte heeft in dit verband weliswaar verklaard in een plotselinge drift te hebben gehandeld, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. Het zijn juist de doelgerichtheid en kalmte die opvallen in de handelingen van de verdachte. Het achterna lopen van de vrouwen het afhaalgedeelte in, het met haar hand in de zak alwaar het mes zat naar buiten achtervolgen van het slachtoffer, het passeren van de twee collega’s van het slachtoffer, het neersteken van het slachtoffer, het daarna weggooien van het mes in de vijver, het zijn allemaal handelingen die duiden op doelgerichtheid en niet op plotselinge drift. Het procesdossier biedt voor het overige ook geen aanwijzingen die het verhaal van de verdachte ondersteunen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1] , met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 15 april 2024 tot en met 23 april 2024 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (met kracht) met een mes, in de hals van die Vrancken te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De vraag die de rechtbank nu zal beantwoorden is of de moord aan de verdachte kan worden toegerekend.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het rapport van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: ‘PBC’) en acht de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
De raadsman stelt -kort gezegd- dat met de in het rapport gebruikte formulering ‘ten minste sterk verminderd toerekeningsvatbaar’ ruimte overblijft om de verdachte het feit geheel niet toe te rekenen. Dit houdt verband met het ontbreken van objectieve informatie over een paranoïde waan die specifiek op het slachtoffer gericht was, zoals de rapporteurs vermelden. De raadsman heeft betoogd dat het bestaan van de waan met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, dan wel op zijn minst genomen voldoende aannemelijk is geworden en dat als de verdachte al in staat was om de wederrechtelijkheid van haar handelen te beseffen, zij niet in staat was daar naar te handelen.
Juridisch kader toerekening
In het Nederlandse strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader in beginsel verantwoordelijk gehouden kan worden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan in beginsel dus aan de dader worden toegerekend. In de Nederlandse strafrechtspleging geldt ook, dat als een dader zijn handelingen niet kunnen worden aangerekend, deze dan ook geen straf verdient. Dat is het geval als de verdachte ten tijde van het delict aan een zodanige ernstige psychische stoornis leidt dat hij dientengevolge van elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn en dit vormt dan ook de uitzondering op eerder genoemd uitgangspunt.
Bij het beoordelen van de vraag of strafbare feiten aan een verdachte kunnen worden toegerekend, dient de rechtbank drie vragen te beantwoorden:
Was er ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte?
Zo ja, is causaal verband tussen de stoornis en het strafbare feit voldoende aannemelijk?
Zo ja, welk oordeel moet – gelet op de eerste twee vragen en gelet op alle omstandigheden van de casus – over de toerekening worden gegeven?
De beantwoording van de eerste vraag is een medisch oordeel. Omdat rechters doorgaans niet deskundig zijn op het gebied van geestelijk welzijn, wordt voor het beoordelen van iemands psychische gesteldheid de hulp van deskundigen ingeroepen. Ook wordt aan hen de vraag voorgelegd of de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de ten laste gelegde feiten beïnvloedde en zo ja, in welke mate dit gebeurde en of dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate dan wel geheel niet toe te rekenen aan een verdachte. Bezien vanuit hun medische deskundigheid, geven de deskundigen in hun rapport dus ook een advies aan de rechter over de toerekeningsvatbaarheid. Het uiteindelijke oordeel over de toerekenbaarheid is echter een juridisch oordeel waarbij de rechter alle omstandigheden van de strafzaak dient te betrekken.
In het arrest van 17 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1295) kwam de Hoge Raad tot een nadere invulling van voornoemd kader. De Hoge Raad oordeelde dat het ten laste gelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis zoals hierboven omschreven en de verdachte als gevolg daarvan niet kon begrijpen dat het feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.
Advies deskundigen
De verdachte is gedurende zeven weken geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Gedurende die tijd is er door een team van deskundigen, bestaande uit onder andere een psycholoog en een psychiater, onderzoek gedaan naar de psyche van de verdachte. De betrokken psychiater, [naam psychiater] , en de betrokken psycholoog, [naam psycholoog] , zijn ter terechtzitting gehoord over hun bevindingen en hebben bij die gelegenheid hun bevindingen nader toegelicht.
Het diagnostisch onderzoek heeft de deskundigen gebracht tot de volgende bevindingen.
Bij de verdachte was al reeds jarenlang sprake van recidiverende psychoses, al dan niet in combinatie met chronisch drugsgebruik. Zowel akoestische hallucinaties en uitgebreide religieuze en paranoïde wanen worden sinds zeer jonge leeftijd in de GGZ correspondentie vermeld. De chronische psychotische stoornis en een ernstige verslaving aan cannabis hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar in negatieve zin. Door de desorganisatie in haar denken en de gestoorde realiteitstoetsing is de keuze die zij maakt ten aanzien van (opnieuw) gebruik van middelen nauwelijks nog weloverwogen te noemen. Alle beperkingen tezamen maken dat zij nauwelijks in staat is tot het overzien van situaties, eventuele gevolgen van haar acties niet goed kan overzien, laat staan haar handelen daarnaar kan richten. Zij maakt zelf melding van een paranoïde waan naar het slachtoffer die haar onder andere zou hebben mishandeld. Of deze psychotische overtuiging ook aanwezig was in de aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde is moeilijk te reconstrueren.
Samengenomen is er sprake van een floride psychotisch beeld in de aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde met ernstige oordeel- en kritiekstoornissen. Of dit ook de vorm van een paranoïde waan richting het slachtoffer heeft aangenomen die haar denken, voelen en handelen volledig bepaald heeft ten tijde van het tenlastegelegde valt niet met zekerheid vast te stellen.
De deskundigen adviseren dan ook om haar ten minste als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het haar tenlastegelegde.
Oordeel van de rechtbank
Uit hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld, het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het rapport van de deskundigen leidt de rechtbank af dat er geen sprake was van een situatie waarbij de verdachte niet kon begrijpen dat het feit wederrechtelijk was of dat zij niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit. Met andere woorden: zij kon, zij het beperkt, begrijpen dat wat zij deed wederrechtelijk was en overeenkomstig dit begrip handelen. De rechtbank acht daarvoor met name redengevend het navolgende. De verdachte heeft haar slachtoffer bewust uitgekozen, zij koesterde immers een wrok tegen haar omdat zij, zo heeft de verdachte verklaard, haar haren zou hebben gestolen. Het mes had de verdachte meegenomen naar de kantine alwaar zij het slachtoffer uiteindelijk tegen is gekomen. Niet alleen de persoon van het slachtoffer, ook het moment van het handelen heeft zij bewust bepaald. In de kantine heeft zij ervoor gekozen om het slachtoffer (nog) niet te steken, maar te achtervolgen. Zij is daarna achter het slachtoffer aan gelopen met haar rechterhand bij het mes dat in haar jaszak zat. Na de collega’s gepasseerd te zijn is zij recht op haar doel afgegaan en heeft zij het slachtoffer gestoken, zonder aarzeling, met één krachtige uithaal. Vervolgens is zij weggerend, meerdere malen achterom kijkend en heeft zij zich ontdaan van het mes door het in een vijver te gooien. Ter terechtzitting van 22 september 2025 heeft zij verklaard dat zij meteen na het plegen van het feit besefte dat wat zij gedaan had niet mocht.
Dit alles duidt op het besef bij de verdachte van de wederrechtelijkheid van haar daad. Het achterom kijken tijdens het wegrennen, het zich ontdoen van het mes en haar verklaring dat zij besefte dat zij iets had gedaan wat niet mocht: allemaal feitelijkheden die de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte heel goed wist dat zij iets deed wat wederrechtelijk was. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, anders dan de raadsman heeft betoogd, de verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar kan worden verklaard.
Het advies van de deskundigen over de toerekenbaarheid van een verdachte werd voorheen in vijf gradaties aangegeven, maar sinds een aantal jaren worden niet vijf maar drie gradaties van toerekeningsvatbaarheid gehanteerd (volledig toerekenen, verminderd toerekenen en niet toerekenen). De rechtbank zal bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte deze driepuntsschaal hanteren en komt op basis daarvan tot het oordeel dat het feit aan de verdachte
in verminderde matetoe te rekenen is en zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid geheel uitsluiten acht de rechtbank de verdachte strafbaar.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd naast een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van het voorarrest, een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen, alsmede een maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, vanwege de door hem bepleite ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte, verzocht om aan de verdachte alleen een ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de duur van de op te leggen gevangenisstraf te matigen en/of de minister het advies te geven de tbs-maatregel eerder dan te doen gebruikelijk te laten starten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
Maandag 15 april 2024. Een dag die de nabestaanden en overige slachtoffers nooit zullen vergeten. Een dag waarop hun leven voorgoed veranderde. Die dag pleegde de verdachte de koelbloedige moord op [slachtoffer 1] . Niet alleen een echtgenote, moeder, dochter, zus, collega, vriendin en jonge vrouw in de bloei van haar leven, maar ook een hulpverleenster die de verdachte had behandeld voor haar psychische problemen. Iemand die zich, vanuit haar professie dag in dag uit en met hart en ziel inzette voor de meest kwetsbaren in onze samenleving en nota bene zelf die samenleving veiliger probeerde te maken door het toepassen van risicogestuurde behandelingen. [slachtoffer 1] was nietsvermoedend op wat een doodgewone werkdag leek met haar collega’s een broodje gaan halen in de kantine en werd op de terugweg door de verdachte in het bijzijn van haar collega’s neergestoken. Dat juist deze jonge vrouw haar inzet voor de medemens met de dood heeft moeten bekopen, valt nauwelijks te bevatten. Na het steekincident was [slachtoffer 1] nog bij bewustzijn, besefte zij dat zij doodging en heeft nog een week lang voor haar leven gevochten. Deze dagen moeten voor de nabestaanden onverdraaglijk zijn geweest en deze vreselijke periode zal voor altijd in hun geheugen gegrift staan.
Gevolgen voor de nabestaanden en de overige slachtoffers
Het behoeft geen betoog dat aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed is toegebracht doordat de verdachte haar van het leven heeft beroofd. Haar partner zal zijn echtgenote moeten missen en hun twee zonen zullen zonder hun moeder moeten opgroeien. Haar ouders zullen verder moeten zonder hun dochter en haar broer en schoonzus zullen geen nieuwe herinneringen meer met haar kunnen maken. Bij toekomstige familiegebeurtenissen zal zij ontbreken. Voor hen is het onbegrijpelijk waarom juist hun [slachtoffer 1] dit lot moest treffen.
Onherstelbaar leed is ook toegebracht aan de collega’s, tevens vriendinnen, van [slachtoffer 1] die het vreselijke voorval hebben aanschouwd en die getuigen zijn geweest van het begin van de doodsstrijd die [slachtoffer 1] vanaf dat moment en in de dagen erna heeft moeten voeren. Het leven van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zal nooit meer hetzelfde zijn na deze, ieders verstand te boven gaande gebeurtenis die zij van zo dichtbij hebben moeten meemaken.
De nabestaanden en de overige slachtoffers hebben ter terechtzitting toegelicht welke impact het feit op hen heeft gehad. Deze verklaringen hebben een diepe indruk gemaakt.
De broer van [slachtoffer 1] heeft treffend beschreven dat er al vele belangrijke momenten zijn geweest en nog zullen komen waarbij de familie de leegte en het gemis door haar afwezigheid heeft gevoeld en nog zal voelen.
De vader van [slachtoffer 1] heeft naar voren gebracht dat haar dood niet alleen een groot persoonlijk verlies is, maar ook een verlies voor vele anderen die zij probeerde te ondersteunen. Zij had een hart van goud en haar werk was haar roeping.
De slachtoffers kampen, anderhalf jaar na dato, nog steeds met psychische klachten. Slachtoffer [slachtoffer 4] beschrijft:
“het beeld van [slachtoffer 1] op de IC, vechtend voor haar leven met de knuffel van haar zoontje in de hand, omringd door haar lieve familie en vrienden, zal mij altijd bij blijven,”De slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] kampen met angsten, nachtmerries, herbelevingen en horen nog steeds de laatste woorden van het slachtoffer:
“Ik ga dood, ik ga dood”. Slachtoffer [slachtoffer 6] heeft eerste hulp verleend en beschrijft dat ze het geschreeuw van [slachtoffer 1] nooit meer zal vergeten.
“Het leek uren te duren voordat de ambulance er was. Het waren momenten van pure angst en machteloosheid. [slachtoffer 1] hield mijn handen stevig vast en vroeg me meerdere keren in paniek om niet los te laten. Ze had het over haar kinderen en dat ze niet dood mocht gaan voor hen. ‘Ik heb haar niet kunnen redden’ is een gedachte die steeds bij [slachtoffer 6] terug blijft komen.”
Bij dit alles komt dat de slachtoffers hun werkzaamheden binnen het Forensisch FACT-team niet meer kunnen uitvoeren. Dit werk hebben ze altijd met veel toewijding verricht, maar dat is nu niet meer mogelijk. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte -rekening houdend met de mate van toerekening- zwaar aan.
Straf en/of maatregel
De vraag is welke straf en/of maatregel aan de verdachte moet worden opgelegd.
Moord is het zwaarste misdrijf in het Nederlandse strafrecht. Voor een enkelvoudige moord, het meest ernstige delict dat het Wetboek van Strafrecht kent, kan een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste 30 jaren worden opgelegd. Het opleggen van een straf dient verschillende doelen. Een van die doelen is vergelding. Dit betekent dat tegenover het gepleegde strafbare feit een straf staat die in verhouding is tot de ernst van het feit en die de dader treft in een belang dat hem dierbaar is, bijvoorbeeld zijn vrijheid. Vergelding dient daarnaast ook in het licht van de belangen van de slachtoffers te worden geplaatst. Door de verdachte in zijn meest dierbare belangen te treffen, krijgen slachtoffers genoegdoening voor het leed dat zij ondergaan. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat de verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar is, is er ook ruimte voor de oplegging van een straf en dus voor vergelding.
Naast de generale preventie is een ander doel van strafoplegging speciale preventie. Hiermee wordt bedoeld dat voorkomen moet worden dat een dader nog een keer in de fout gaat.
De rechtbank laat zich, bij de bepaling van de strafmaat, leiden door voornoemde twee doelen.
Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de volgende strafverzwarende en strafverminderende factoren.
De verdachte heeft aan [slachtoffer 1] op het terrein van Mondriaan, op klaarlichte dag, het leven ontnomen door haar met een mes in haar hals te steken. Het slachtoffer had geen schijn van kans gelet op het zeer ernstige en fatale letsel dat de verdachte haar had toegebracht. Haar collega’s hebben deze vreselijke gebeurtenis moeten aanschouwen en ook anderen die te hulp schoten zijn ongewild geconfronteerd met de zeer ernstige gevolgen van deze koelbloedige daad. Bovendien was het slachtoffer hulpverlener bij Mondriaan. Deze gruwelijke daad heeft niet alleen beroering veroorzaakt onder de medewerkers van Mondriaan, maar ook de gevoelens van veiligheid van deze medewerkers en van hulpverleners in het algemeen en hun vertrouwen in een veilige werkomgeving direct aangetast. Hulpverleners moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen doen. De levens van de nabestaanden en de slachtoffers zijn door deze gebeurtenis ernstig beschadigd. De slachtoffers kunnen hun werkzaamheden niet meer uitvoeren en zijn noodgedwongen elders binnen Mondriaan geplaatst. Hun levens zullen nooit meer hetzelfde zijn. Het beschadigen van de levens van de nabestaanden van [slachtoffer 1] neemt de rechtbank de verdachte bijzonder kwalijk. Dit heeft dan ook een strafverzwarend effect op de op te leggen straf. Dat het slachtoffer een hulpverlener was, die haar leven had gewijd aan het helpen van personen zoals de verdachte, en dat haar collega’s, die ook hulpverleners zijn, ernstig beschadigd zijn door de vreselijke daad van de verdachte, legt naast het voorgaande ook -in strafverzwarende zin- behoorlijk gewicht in de schaal bij de bepaling van de strafmaat.
De verminderde toerekenbaarheid weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee.
Naar het oordeel van de rechtbank komt in de gevorderde gevangenisstraf de ernst van het feit, de gruwelijke omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de gevolgen voor de nabestaanden en slachtoffers onvoldoende tot uitdrukking. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van het voorarrest passend en zal de verdachte hiertoe veroordelen.
Maatregel
Ter voorkoming van recidive is door de eerder genoemde deskundigen geadviseerd om een tbs-maatregel op te leggen met dwangverpleging. Zij constateren en adviseren het volgende.
Gezien het slechts minimaal aanwezige ziektebesef, het ontbreken van een duurzame en consistente wens om een (langdurige) behandeling te ondergaan, medicatie volgens voorschrift te nemen en abstinentie van middelen vol te houden, de tot dusver beperkte responsiviteit van behandeling in de afgelopen jaren, in combinatie met het hoge recidiverisico waarbij er rekening moet worden gehouden dat ook binnen een behandelsetting voldoende beveiliging moet zijn voor mensen in haar buurt, adviseren de deskundigen de verdachte de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Hierbij is het van belang dat zij behandeld wordt in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau zoals een FPC.
Een behandeling in een voorwaardelijk kader wordt door de deskundigen niet als toereikend geacht, vanwege het gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht en in combinatie met de verwachte lange behandelduur en hoge mate van beveiliging die noodzakelijk is tijdens de behandeling.
Ter terechtzitting gehoord zijn de deskundigen bij deze bevindingen en adviezen gebleven.
Wettelijk is voor de oplegging van een tbs-maatregel vereist dat de verdachte leed aan een stoornis van geestvermogens ten tijde van het feit. Hiervan was sprake zoals hiervoor reeds is opgemerkt. Nu dit bovendien een misdrijf is waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en duidelijk is dat de algemene veiligheid van personen de maatregel van tbs eist, kan de tbs-maatregel worden opgelegd. Ook vereist, naar het oordeel van de rechtbank, de algemene veiligheid van personen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Andere, minder ingrijpende, opties zijn er niet om het gevaar dat de verdachte vormt tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen. Zo adviseren ook de deskundigen. De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen en adviezen van deze deskundigen. Voorkomen moet worden dat de verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij.
De rechtbank zal daarom, naast de hiervoor genoemde gevangenisstraf van achttien jaren, tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
De op te leggen maatregel kan een periode van vier jaren te boven gaan, omdat deze wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De vraag die rijst -de verdediging heeft uitgebreid verweer hierop gevoerd- is of een langdurige gevangenisstraf zich verdraagt met het opleggen van een tbs-maatregel. Het doel van een tbs-maatregel is tweeledig: de samenleving beveiligen tegen daders met een ernstige psychische stoornis die een misdrijf hebben gepleegd, en tegelijkertijd deze persoon behandelen om de kans op herhaling te verkleinen, zodat deze uiteindelijk veilig kan terugkeren in de samenleving. En dit laatstgenoemde doel lijdt, aldus de verdediging, onder de oplegging van een lange gevangenisstraf.
Het kan, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet zo zijn dat door de oplegging van een tbs-maatregel de doelen die met een oplegging van een straf worden gediend niet nagestreefd mogen worden. De verdachte heeft behandeling nodig die haar uiteindelijke resocialisatie mogelijk zou moeten maken. De doelen die met de straf worden beoogd blijven daarbij echter overeind. Met name vergelding weegt voor de rechtbank zwaar. De verdachte zal moeten worden getroffen in haar meest dierbare belangen voor hetgeen zij gedaan heeft. De nabestaanden en slachtoffers zullen genoegdoening moeten krijgen voor het feit dat hun levens, door het toedoen van de verdachte, nooit meer zelfde zullen zijn. Daarbij heeft ook te gelden dat een straf passend dient te zijn: deze moet, met andere woorden, in de juiste verhouding staan tot de ernst van het feit, de belangen van de nabestaanden en slachtoffers, maar ook oog hebben voor de belangen van de verdachte, zoals de noodzakelijke behandeling. Een straf die lager is dan de door de rechtbank opgelegde straf leidt, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot die juiste verhouding. Het verweer van de verdediging zal daarom worden gepasseerd.
De rechtbank maakt, gelet op het voorgaande, geen gebruik van de mogelijkheid een advies te geven omtrent de aanvang van de tbs-behandeling. In de afweging van alle belangen, ook het belang van het zo vroeg mogelijk kunnen beginnen aan een behandeling, staat in deze zaak de vergelding voorop.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De officier van justitie heeft tevens gevorderd om een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen, teneinde toezicht op en begeleiding van de verdachte te verzekeren na beëindiging van de tbs-maatregel. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking is voldaan. De terbeschikkingstelling van de verdachte wordt gelast en naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. De rechtbank zal daarom ook deze maatregel opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[echtgenoot slachtoffer 1] (echtgenoot) verzoekt, tevens namens zijn twee minderjarige kinderen [zoon 1 slachtoffer 1] en [zoon 2 slachtoffer 1] , voor ieder vergoeding van € 20.000,- voor affectieschade, en
€ 30.000,- voor vererfde (door [slachtoffer 1] zelf) geleden immateriële schade, subsidiair een bedrag vast te stellen in goede justitie; € 851.220,-, subsidiair € 625.524,- voor geleden overlijdensschade (derving van levensonderhoud) en € 4.475,79 voor de kosten van de berekening door het Nederlands Rekencentrum Letselschade (hierna: NRL).
[vader slachtoffer 1] (vader) en [moeder slachtoffer 1] (moeder) verzoeken vergoeding van ieder € 17.500,- voor affectieschade en ieder € 20.000,- voor geleden immateriële (schok)schade.
[slachtoffer 4] verzoekt vergoeding van € 817,43 voor geleden materiële schade, € 10.000,- voor geleden schokschade en € 1.228,- voor gemaakte proceskosten. De materiële schade bestaat uit de posten: slaapmedicatie, reiskosten en verlenging van een cursus.
[slachtoffer 2] verzoekt vergoeding van € 6.768,10 voor geleden materiële schade,
€ 10.000,- voor geleden schokschade en € 1.228,- voor gemaakte proceskosten. De materiële schade bestaat uit de posten: verlies aan verdienvermogen, gemiste crisisdiensten en reiskosten.
[slachtoffer 3] verzoekt vergoeding van € 526,61 voor geleden materiële schade, € 10.000,- voor geleden schokschade en € 1.228,- voor gemaakte proceskosten. De materiële schade bestaat uit de posten: verlies aan verdienvermogen en reiskosten.
[slachtoffer 5] verzoekt vergoeding van € 1.982,38 voor geleden materiële schade, € 10.000,- voor geleden schokschade en € 1.228,- voor gemaakte proceskosten. De materiële schade bestaat uit de posten: verlies aan verdienvermogen en reiskosten.
[slachtoffer 6] verzoekt vergoeding van € 1.028,63 voor geleden materiële schade,
€ 10.000,- voor geleden schokschade en € 1.228,- voor gemaakte proceskosten. De materiële schade bestaat uit de posten: medische kosten en reiskosten.
De benadeelde partijen hebben verzocht om de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en hebben verzocht aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle verzoeken tot schadevergoeding integraal toe te wijzen. Subsidiair vordert de officier van justitie de benadeelde partij [echtgenoot slachtoffer 1] in het verzoek tot schadevergoeding met betrekking tot de post overlijdensschade niet-ontvankelijk te verklaren, meer subsidiair deels niet-ontvankelijk te verklaren, mocht de rechtbank deze post te ingewikkeld achten.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het merendeel van de vorderingen tot schadevergoeding. Hij heeft verzocht de door de ouders gevorderde en toe te wijzen bedragen voor geleden schokschade te matigen, gelet op de samenloop met de toe te wijzen bedragen voor geleden affectieschade.
Ten aanzien van de post gederfde inkomsten van de echtgenoot van het slachtoffer heeft de verdediging als volgt betoogd.
Twee punten uit het rapport die door de verdediging zijn betwist betreffen de huishoudelijke hulp en de zelfredzaamheid. Bij de onderbouwing van de huishoudelijke hulp wordt de Richtlijn Huishoudelijke Hulp aangehaald, maar daaruit blijkt niet dat deze ook ziet op nabestaanden en de Richtlijn ziet alleen op een periode van zes maanden na de gebeurtenis.
De deskundige van het NRL gaat uit van een berekening tot een leeftijd van 75 jaar, terwijl de Richtlijn van de Letselschaderaad uitgaat van een eindleeftijd van 70 jaar.
Nu de rapporten op deze - eenvoudig te verifiëren - twee punten reeds niet juist kan zijn, kan, volgens de raadsman, niet uitgegaan worden van de juistheid van de overige punten in de rapporten en de juistheid van de complexe onderdelen van de berekeningen.
De verdediging heeft voorts betoogd dat het, nu het om een uiterst omvangrijke en complexe berekening gaat waarbij een zeer hoog bedrag wordt gevraagd, de rechtbank meer oog dient te hebben voor de positie van en de financiële gevolgen voor de verdachte en de mogelijkheid om daartegen adequaat verweer te voeren. In dat verband geldt dat de verdediging voor de complexere onderdelen niet de benodigde expertise heeft om inhoudelijk verweer te kunnen voeren, zodat niet voldaan is aan het in artikel 6 EVRM vastgelegde recht op equality of arms. De verdediging verzoekt subsidiair, indien de rechtbank tot een ander oordeel mocht komen, het onderzoek ter terechtzitting (op dit punt) te heropenen de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris, teneinde een externe deskundige aan te wijzen die de juistheid van de berekening beoordeelt. Uiterst subsidiair wordt verzocht de vordering fors te matigen tot een bedrag van € 200.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de opgevoerde kosten voor de yogalessen en de hiermee samenhangende reiskosten van het slachtoffer [slachtoffer 6] dienen te worden afgewezen nu het rechtstreeks verband met het strafbare feit onvoldoende is komen vast te staan.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade (echtgenoot, ouders en kinderen)
Affectieschade is immateriële schade die secundaire slachtoffers lijden door het verdriet dat door de verdachte door het begane misdrijf bij hen is veroorzaakt. Affectieschade vindt zijn grondslag in artikel 6:108 lid 3 BW. In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden, waarbij een door de wetgever vastgesteld forfaitair bedrag kan worden toegekend. Hierbij worden onder andere ouders, kinderen en partners van de overledene genoemd. Zij zijn secundair slachtoffer van degene die verantwoordelijk is voor de dood van hun naaste.
De ouders vorderen ieder € 17.500,- en de echtgenoot en kinderen van het slachtoffer vorderen ieder € 20.000,- voor geleden affectieschade. Zij hebben hier, op grond van het door de wetgever vastgestelde bedrag in het Besluit vergoeding affectieschade, recht op. De rechtbank zal dit gedeelte van de vorderingen dan ook toewijzen.
Schokschade (ouders en collega’s)
Van schokschade is sprake als bij een secundair slachtoffer een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, waaruit vervolgens geestelijk letsel voortvloeit. De Hoge Raad [18] heeft – kort gezegd – bepaald dat de rechter aan de hand van verschillende gezichtspunten, zoals de aard en ernst van de primaire normschending, de wijze van confrontatie en de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer, moet beoordelen of ook jegens het secundaire slachtoffer onrechtmatig gehandeld is. Verder is vereist dat er sprake is van naar objectieve maatstaven vastgesteld geestelijk letsel.
De vraag is dus of in deze zaak door de ouders en collega’s voldoende onderbouwd is dat voldaan is aan deze vereisten, ook al heeft de verdediging de grondslag niet betwist, maar alleen de hoogte van het toe te kennen bedrag.
De ouders van het slachtoffer zijn in het ziekenhuis geconfronteerd met de aanblik van hun zwaar gewonde dochter, de impact van het misdrijf op haar hoofd en lichaam en het proces naar haar overlijden. Beelden die hen niet loslaten. Ook de collega’s van het slachtoffer zijn ter plekke direct geconfronteerd met de destructieve impact en ernstige gevolgen van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben het misdrijf immers zien gebeuren en de slachtoffers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] hebben eerste hulp verleend. De aard en hechtheid van de relatie tussen hen en het slachtoffer is door de collega’s toegelicht en is door de verdediging niet betwist.
Bovendien is door de ouders en collega’s onderbouwd dat zij kampen met psychische klachten als gevolg van de confrontatie met het zwaar gewonde slachtoffer. Daartoe hebben zij stukken van deskundigen overgelegd waaruit blijkt dat zij onder meer met posttraumatische stressstoornis zijn gediagnostiseerd en daarvoor in behandeling zijn of zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de ouders en slachtoffers voldoende hebben onderbouwd dat voldaan is aan de hiervoor genoemde vereisten en zal een vergoeding van schokschade toekennen. De rechtbank beschouwt een bedrag van € 20.000,- voor de vader en € 20.000,- voor de moeder en € 10.000,- voor ieder slachtoffer als een billijke vergoeding.
Vererfde immateriële schade (echtgenoot)
De eerste vraag is of de gevorderde immateriële schade voor toewijzing in aanmerking komt.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat,
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
[slachtoffer 1] heeft immateriële schade geleden doordat zij als gevolg van de aanval lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij is immers zwaar gewond geraakt en heeft daarna nog enige tijd onder vreselijke omstandigheden geleefd. Zij heeft dit voor een deel bewust meegemaakt en zich gerealiseerd dat haar zeer ernstig letsel was toegebracht en zij mogelijk zou komen te overlijden, zoals blijkt uit de getuigenverklaringen en het verslag van het ziekenhuis waaruit blijkt dat zij aanspreekbaar was. Doordat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen door de onrechtmatige daad die haar is aangedaan, komt de vordering voor geleden immateriële schade reeds voor toewijzing in aanmerking.
De vraag is vervolgens of de nabestaanden hierop aanspraak kunnen maken.
De echtgenoot van het slachtoffer, zijnde nabestaande, vordert mede namens zijn twee kinderen als rechtsopvolger van het slachtoffer onder algemene titel vergoeding van door het slachtoffer zelf geleden immateriële schade.
Als het primaire slachtoffer overleden is ten gevolge van het strafbare feit, kunnen de erfgenamen zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering van het slachtoffer. De erfgenamen nemen dan de positie van het slachtoffer, de benadeelde partij, over.
Als de vordering niet is ingediend door het slachtoffer zelf, kunnen de erfgenamen een vordering indienen, maar dan moet wel voldaan zijn aan het mededelingsvereiste, zoals bedoeld in artikel 6:95 lid 2 BW. Dit houdt in dat voor overgang onder algemene titel voldoende is dat de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding van schade aanspraak te maken. De raadsman van de benadeelde partij heeft deze mededeling, namens het slachtoffer, op 17 april 2024 gedaan.
Het gaat hier niet om schade ten gevolge van het overlijden van het slachtoffer, maar om het leed dat door de verdachte voorafgaand aan haar dood is toegebracht. Het kan niet anders dan dat dit handelen van de verdachte dat voorafgaand aan het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer voor haar bijzonder traumatisch is geweest en dat zij een recht op immateriële schadevergoeding toekwam, had zij het overleefd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het slachtoffer rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door de verdachte, dat de verdachte hiervoor aansprakelijk is en dat die schade vergoed moet worden. Het gevorderde kan op grond van artikel 106 lid 1 aanhef en onder b BW worden toegewezen. Het bedrag van € 30.000,- acht de rechtbank ook zonder meer een billijk bedrag. De rechtbank acht de vordering dan ook toewijsbaar.
Overlijdensschade, derving levensonderhoud (echtgenoot)
De raadsman van de benadeelde partij [echtgenoot slachtoffer 1] heeft materiële schadevergoeding gevorderd voor gederfd levensonderhoud wegens het overlijden van zijn echtgenote.
Aan het gevorderde bedrag aan gederfd levensonderhoud zijn door de benadeelde partij twee rapporten van het NRL van 14 en 17 maart 2025 ten grondslag gelegd. De rechtbank dient te beoordelen in hoeverre deze aan de schadeberekening ten grondslag gelegde gegevens aanvaardbaar zijn.
Vorderingen ter zake van gederfd levensonderhoud hebben veelal, zoals ook hier, een substantiële omvang en zijn complex van aard. De omvang van de schade laat zich daardoor niet eenvoudig binnen het bestek van een strafproces vaststellen. Deze vorderingen zullen immers moeten worden begroot aan de hand van een aantal – deels onzekere – factoren, waaronder de verwachtingen omtrent toekomstige inkomsten. Deze verwachtingen zijn doorgaans in hoge mate afhankelijk van inkomensgegevens en andere informatie, waaronder op dat moment bestaande vooruitzichten betreffende het slachtoffer en de nabestaande in de periode voorafgaand aan het strafbare feit. Het gaat hierbij om informatie die zich doorgaans geheel in het domein van de benadeelde partij bevindt. De taak van het rechtbank is om te beoordelen of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen. Als dit aan de zijde van de verdachte niet zo is, dient de rechtbank te beoordelen of eigen onderzoek naar de toewijsbaarheid van de vordering daarvoor binnen een strafproces voldoende compensatie biedt.
De rechtbank acht zich vanwege de aard en omvang van het gevorderde bedrag, de gegevens die ten grondslag zijn gelegd aan de berekening daarvan, mede in het licht van de complexiteit van die berekeningen, in deze zaak niet voldoende voorgelicht en in staat om binnen de kaders van een strafproces een gedegen beslissing te nemen op de vordering.
De rechtbank stelt vast dat aan de hand van de door de benadeelde partij aangeleverde gegevens niet tot een meer objectiveerbare benadering van de inkomensgegevens kan worden gekomen. De rechtbank kan dan ook evenmin een gemotiveerde, verantwoorde schatting maken van een in elk geval toe te wijzen bedrag.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat behandeling en onderzoek van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank overweegt daarbij dat zij geen ruimte ziet om nader onderzoek door een onpartijdige deskundige te laten plaatsvinden, zonder daarmee het strafproces onevenredig te belasten.
De benadeelde partij [echtgenoot slachtoffer 1] kan daarom in zijn vordering, voor zover deze betrekking heeft op het gederfde levensonderhoud, niet worden ontvangen en kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aan het voorwaardelijk verzoek van de raadsman komt de rechtbank, gelet op deze beslissing, niet toe.
Materiële schade (echtgenoot en collega’s) en proceskosten (collega’s)
[echtgenoot slachtoffer 1]
De kosten voor de berekening van de overlijdensschade door het NRL van € 4.475,79 zijn volgens de raadsman reeds vergoed door de rechtsbijstandverzekering. Derhalve wijst de rechtbank de vordering voor wat betreft deze schadepost af.
Collega’s
Dit gedeelte van de vorderingen is door de verdediging, op één post na, niet weersproken en de vorderingen komen de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank acht de vorderingen voor wat betreft de materiële schade dan ook toewijsbaar.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor wat betreft de schadepost ‘yogalessen’ (€ 24,-) en de daarmee samenhangende reiskosten (€ 24,-) in haar vordering niet-ontvankelijk. Deze schade houdt geen rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit.
Proceskosten
De gevorderde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand zullen worden begroot op basis van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, conform de nieuwe indexering met ingang van 1 februari 2024. In dit tarief wordt, in zaken met een geldswaarde van € 10.000,- tot € 20.000,-, ieder punt gewaardeerd op € 614,- met een maximum van 6 punten. Voor wat betreft de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] wordt een bedrag gevorderd van € 1.228,-, conform 2 punten (voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding en de aanwezigheid van de raadsvrouw ter terechtzitting). Nu de rechtbank hen schadevergoedingen tussen de € 10.000,- en € 20.000,- toekent, zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van deze proceskosten toewijzen, ieder voor een bedrag van € 1.228,-.
Opsomming van alle toe te wijzen bedragen collega’s
Voor [slachtoffer 2] betreft dit € 6.768,10 voor geleden materiële schade en € 1.228,- aan proceskosten.
Voor [slachtoffer 4] betreft dit € 817,43 voor geleden materiële schade en € 1.228,- aan proceskosten.
Voor [slachtoffer 3] betreft dit € 526,61 voor geleden materiële schade en € 1.228,- aan proceskosten.
Voor [slachtoffer 5] betreft dit € 1.982,38 voor geleden materiële schade en € 1.228,- aan proceskosten.
Voor [slachtoffer 6] betreft dit € 980,63 voor geleden materiële schade en € 1.228,- aan proceskosten.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank ziet tevens aanleiding om ter zake van de toegewezen bedragen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd twee voorwaardelijk opgelegde straffen ten uitvoer te leggen. De vordering in de zaak met parketnummer 03.056071.23 heeft betrekking op een op 26 juni 2023 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren en de vordering in de zaak met parketnummer 15.231195.23 heeft betrekking op een op 8 december 2023 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar standpunt in deze gewijzigd in die zin dat zij thans de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de taakstraf vordert en de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. De taakstraf is immers niet binnen afzienbare tijd uit te voeren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de vordering tot tenuitvoerlegging van de taakstraf af te wijzen nu de verdachte deze taakstraf voorlopig niet uit zal kunnen voeren. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf dient volgens de raadsman eveneens te worden afgewezen, nu deze straf zich niet verhoudt tot de ernst van het feit waarvoor de verdachte veroordeeld wordt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijden van beide voorwaardelijk opgelegde straffen heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit is de rechtbank van oordeel dat, in beginsel, de tenuitvoerlegging van deze straffen op haar plaats is. Toch zal de rechtbank de vordering die betrekking heeft op de taakstraf afwijzen. Immers, de verdachte zal deze taakstraf niet binnen een afzienbare tijd kunnen afronden.
Dit is anders ten aanzien van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Deze vordering zal de rechtbank toewijzen. De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht geen aanleiding tot een andere beslissing.

9.Het beslag

Het inbeslaggenomen mes zal de rechtbank verbeurd verklaren, nu dit mes een voorwerp betreft met behulp van welke het feit is begaan.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel tbs
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Maatregel 38z Sr
- legt veroordeelde op de maatregel strekkende tot
gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[echtgenoot slachtoffer 1]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [echtgenoot slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 20.000,- voor geleden affectieschade en € 30.000,- voor geleden vererfde immateriële schade van het slachtoffer, de affectieschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en de vererfde immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst af de vordering voor wat betreft de post berekening van de overlijdensschade door het NRL;
  • verklaart de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de post materiële schade voor gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [echtgenoot slachtoffer 1] van een bedrag van € 20.000,- voor geleden affectieschade en € 30.000 voor gelden vererfde immateriële schade van het slachtoffer, de affectieschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 en de vererfde immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 180 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [echtgenoot slachtoffer 1] heeft voldaan;
[zoon 1 slachtoffer 1]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [zoon 1 slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 20.000,- voor geleden affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [zoon 1 slachtoffer 1] van een bedrag van € 20.000,- voor geleden affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 100 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [zoon 1 slachtoffer 1] heeft voldaan;
[zoon 2 slachtoffer 1]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [zoon 2 slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 20.000,- voor geleden affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [zoon 2 slachtoffer 1] van een bedrag van € 20.000,- voor geleden affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 100 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [zoon 2 slachtoffer 1] heeft voldaan;
[vader slachtoffer 1]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [vader slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 17.500,- voor geleden affectieschade en € 20.000,- voor geleden schokschade, de affectieschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en de schokschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [vader slachtoffer 1] van een bedrag van € 17.500,- voor geleden affectieschade en
€ 20.000,- voor geleden schokschade, de affectieschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en de schokschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 150 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [vader slachtoffer 1] heeft voldaan;
[moeder slachtoffer 1]
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [moeder slachtoffer 1] , van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder slachtoffer 1] van een bedrag van € 17.500,- voor geleden affectieschade en
€ 20.000,-voor geleden schokschade, de affectieschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en de schokschade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 150 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [moeder slachtoffer 1] heeft voldaan;
[slachtoffer 2]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
€ 16.768,10,
bestaande uit € 6.768,10 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.228,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 16.768,10,-, bestaande uit € 6.768,10 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 80 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [slachtoffer 2] heeft voldaan;
[slachtoffer 4]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van
€ 10.817,43,
bestaande uit € 817,43 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.228,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 10.817,43,-, bestaande uit € 817,43 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 80 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [slachtoffer 4] heeft voldaan;
[slachtoffer 3]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van
€ 10.526,61,
bestaande uit € 526,61 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.228,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 10.526,61,-, bestaande uit € 526,61 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 80 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [slachtoffer 3] heeft voldaan;
[slachtoffer 5]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van
€ 11.982,38,
bestaande uit € 1.982,38 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.228,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 11.982,38 bestaande uit € 1.982,38 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 80 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [slachtoffer 5] heeft voldaan;
[slachtoffer 6]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] van een bedrag van
€ 10.980,63,
bestaande uit € 980,63 voor geleden materiële schade en
€ 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘yogalessen’ en de daarbij behorende reiskosten in haar vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.228,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag van € 10.980,63 bestaande uit € 980,63 voor geleden materiële schade en € 10.000,- voor geleden schokschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 80 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover zij aan de betalingsverplichting jegens [slachtoffer 6] heeft voldaan;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- mes, goednummer: 1697496;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
  • beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Limburg van 21 februari 2025, gewezen onder parketnummer 15.231195.23, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van één week;
  • wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 03.056071.23 van 21 februari 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, in of omstreeks de periode van 15 april 2024 tot en met 23 april 2024 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (met kracht) met een mes, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of de nek van die Vrancken te steken en/of te snijden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024060485, gesloten d.d. 5 juli 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 383.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2024, pagina 29 en 30.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] d.d. 16 april 2024, pagina 38 en 39.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 16 april 2024, pagina 49 en 50.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2024, pagina 54 en 55.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2024, pagina 136 tot en met 140.
7.Het proces-verbaal van bevindingen bedrijfsrestaurant Mondriaan d.d. 18 april 2024, pagina 125 tot en met 130.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2024, pagina 130.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 118 tot en met 120.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, beschrijving camerabeelden bij vijver ‘ [naam horecagelegenheid] ’ d.d. 19 april 2025, pagina 151 en 152.
11.Het proces-verbaal onderwaterzoeking d.d. 21 april 2024, pagina 162 en 163.
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2024, pagina 196, 200 en 201.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] d.d. 16 april 2024, pagina 38 en 39.
14.Het schriftelijk bescheid, het schouwverslag d.d. 23 april 2024, pagina 209 tot en met 212.
15.Het schriftelijk bescheid, het verslag radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 11 juli 2024, pagina 397 tot en met 400.
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2024, pagina 204.