ECLI:NL:RBLIM:2025:1313

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
ROE 23/1394
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een wapenverlof op basis van vrees voor misbruik en burenconflict

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 13 februari 2025, werd het beroep van eiser tegen de weigering van een wapenverlof behandeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een wapenverlof ten behoeve van de schietsport, maar deze was door de korpschef van de politie afgewezen op 25 oktober 2022. De korpschef had geconstateerd dat er redenen waren om te vrezen voor misbruik van het wapenverlof, mede door een langdurig conflict met zijn buren en recalcitrant gedrag van eiser. De minister van Justitie en Veiligheid had het administratieve beroep van eiser tegen deze weigering op 12 mei 2023 ongegrond verklaard.

De rechtbank beoordeelde de zaak aan de hand van de beroepsgronden van eiser en concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat er vrees bestond voor misbruik van het wapenverlof. De rechtbank baseerde zich op de inhoud van verschillende mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2020, waaruit bleek dat eiser in de periode van 2019 tot 2021 meerdere conflicten had gehad met zijn buren. Eiser had niet aangetoond dat de inhoud van deze rapporten onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op basis van deze rapporten op het standpunt had mogen stellen dat er twijfels bestonden over het vermogen van eiser om verantwoord om te gaan met wapens.

De rechtbank benadrukte dat van een wapenverlofhouder verwacht wordt dat hij zich de-escalerend opstelt in conflictsituaties, en dat eiser hierin niet had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat eiser geen wapenverlof kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. Eiser werd wel de mogelijkheid geboden om in de toekomst een nieuwe aanvraag in te dienen, waarbij de minister de ontwikkelingen in de periode na de laatste overlastmelding zou moeten meewegen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid (de minister)

(gemachtigden: mr. V.N. Chaudron en mr. R.S. Tenge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (in administratief beroep gehandhaafde) weigering om aan eiser het door hem gevraagde wapenverlof te verlenen.
1.1.
De korpschef van de politie (de korpschef) heeft eisers aanvraag voor een wapenverlof met het besluit van 25 oktober 2022 (het primaire besluit) geweigerd.
1.2.
In het besluit van 12 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het administratieve beroep van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De minister heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 25 juni 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een wapenverlof ten behoeve van de schietsport. De aanvraag had betrekking op een pistool (merk: Browning, type: Buck Mark, kaliber: .22 LR). De korpschef heeft deze aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat ten aanzien van eiser grond is voor vrees voor misbruik van het wapenverlof en omdat het voorhanden hebben van wapens en munitie hem niet kan worden toevertrouwd. De korpschef heeft daartoe van belang geacht dat uit meerdere mutatierapporten blijkt dat sprake is van een langdurig conflict tussen eiser en zijn buren. Daarbij is sprake van overlast van harde muziek, treiterijen over en weer en verbale agressie. Eiser heeft hiervoor een ‘gele kaart’ mogen ontvangen van de politie. De politie heeft verder vastgesteld dat eiser recalcitrant gedrag vertoont. Voor dit gedrag is eiser op 31 januari 2020 aangehouden door de politie. Op basis van voorgaande politie-informatie heeft de korpschef niet de overtuiging dat eiser de (wapen)wettelijke voorschriften stipt zal naleven.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het administratieve beroep ongegrond verklaard. Volgens de minister heeft de korpschef het door eiser aangevraagde wapenverlof terecht geweigerd. De minister stelt dat de feiten en omstandigheden, zoals deze zijn opgenomen in de mutatierapporten en waarvan een aantal zijn toegelicht in het bestreden besluit, voldoende zijn om de conclusie van de korpschef te onderschrijven. Naar de mening van de minister is eiser niet in staat om passend te reageren in conflictsituaties. De minister stelt zich op het standpunt dat van een wapenverlofhouder wordt verlangd dat hij zich
de-escalerend opstelt in conflictsituaties. Van een dergelijke houding is in het geval van eiser volgens de minister niet gebleken. Het vertrouwen in eiser als toekomstig wapenverlofhouder is daarom geschaad en de minister twijfelt dan ook of het voorhanden hebben van wapens en munitie aan hem kan worden toevertrouwd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de verlening van eisers wapenverlof. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Het beroep is ongegrond. De minister heeft de verlening van het wapenverlof terecht geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het juridisch kader?
4. Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet wapens en munitie (Wwm) bepaalt dat een wapenverlof wordt geweigerd als er reden is om te vrezen dat de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.
4.1.
Het beleid dat de minister voert ter uitvoering van de Wwm is neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm). Volgens de Cwm komt degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Tegen de achtergrond van het grote maatschappelijke veiligheidsbelang, is geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het wapenverlof al voldoende reden om een verlof niet te verlenen, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is. [1]
4.2.
Uit onderdeel B/1.2 van de Cwm volgt dat de psychische gesteldheid een te beoordelen aspect is bij de aanvraag. In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die – door oorzaken van zowel interne als externe aard – onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie toe te vertrouwen. Als risicofactor betreffende psychische gesteldheid met het oog op potentieel misbruik zijn onder meer stressvolle omstandigheden genoemd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit op basis van de inhoud van de verschillende mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2020 op het standpunt heeft mogen stellen dat hij op zijn minst geringe twijfel mocht hebben over het aan eiser kunnen toevertrouwen van het onder zich hebben van een wapen (of munitie). Uit voornoemde mutatierapporten en proces-verbaal is gebleken dat eiser in de periode half 2019 tot en met half 2021 meermaals ruzie heeft gehad met zijn buren. Dit wordt niet door eiser betwist. De rechtbank merkt in dit verband op dat het niet van belang is hoe dit langlopende conflict is ontstaan of wie gelijk had. De minister heeft zich enkel gebaseerd op hoe eiser heeft gereageerd naar de buren toe én naar de politie. De mutatierapporten geven in dat kader blijk van diverse verhitte en escalerende reacties van eiser.
5.1.
Het is vaste rechtspraak dat de minister in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de op ambtseed of -belofte opgemaakte processen-verbaal. Mutatierapporten zijn geen op ambtseed of -belofte processen-verbaal. Toch mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een mutatierapport. Wel kan de bewijskracht daarvan door gemotiveerde betwisting worden aangetast. [2]
5.2.
Eiser heeft in zijn beroepschrift en op de zitting uitgebreid toegelicht hoe hij de situatie heeft ervaren. Volgens eiser is hij – kort gezegd – van meet af aan in de mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2020 weggezet als de dader. Hij heeft geen gehoor en hulp gekregen van de politie en is oneerlijk door hen behandeld. Eiser is daarom wel eens boos geworden, maar dat was een reactie op het gedrag van de betrokken agenten en daarvoor heeft hij bovendien achteraf zijn excuses aangeboden.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee niet heeft aangetoond dat de inhoud van de mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2020 onjuist is. Hij heeft dit niet daadwerkelijk weerlegt met tegenbewijs. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat uit de mutatierapporten en het hiervoor genoemde proces-verbaal het beeld naar voren komt dat eiser agressief verbaal en recalcitrant gedrag heeft vertoond zowel naar de buren als naar de politie toe. De mutatierapporten geven geen aanleiding om te veronderstellen dat dit gedrag door de betrokken agenten is uitgelokt door een vervelende benadering van eiser en zijn echtgenote, maar zelfs indien daar vanuit zou worden gegaan is het vervolgens (ook) aan eiser om de situatie niet uit de hand te laten lopen en zichzelf in de hand te houden.
5.4.
Het betoog van eiser dat dit recalcitrant gedrag gezien moet worden als zijnde gewoon duidelijk en mondig naar de politie toe, kan de rechtbank niet volgen. Uit de mutatierapporten en het proces-verbaal blijkt zichtbaar dat eiser onvoldoende in staat was om zijn emoties te reguleren. Een goed gesprek met eiser was op die momenten niet mogelijk en eiser is omwille van zijn gedrag zelfs aangehouden door de politie. [3] Van een (toekomstig) wapenverlofhouder mag worden verlangd dat deze in conflictsituaties terughoudend is in zijn gedrag en zijn opmerkingen. Daarvan is in het geval van eiser niet gebleken. Gelet op het voorgaande, heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat er ten tijde van het bestreden besluit nog steeds sprake was van vrees voor misbruik, omdat het voorhanden hebben van wapens (of munitie) eiser niet kon worden toevertrouwd.
5.5.
De minister heeft ook mogen meewegen dat er ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit nog niet veel tijd was verstreken sinds de laatste overlastmelding op 3 juni 2021. Nu er sprake is geweest van een reeks van incidenten verspreid over een periode van twee jaar, is de rechtbank het met de minister eens dat hij een langere termijn kan hanteren om te bezien of eisers gedrag is gewijzigd. De rechtbank merkt daarbij op dat – zoals op zitting ook is besproken – de huidige weigering van het wapenverlof niet inhoudt dat eiser in de toekomst geen wapenverlof kan verkrijgen. Hij kan een nieuwe aanvraag indienen en bij de beoordeling van die nieuwe aanvraag moet de minister het tijdverloop vanaf 3 juni 2021 tot de datum waarop de minister op de nieuwe aanvraag beslist, meewegen.
6. Voor wat betreft de beroepsgrond van eiser over de kwaliteit van het primaire besluit van de korpschef, overweegt de rechtbank dat een beoordeling van dit besluit niet in deze procedure ter beoordeling voorligt. Niet gebleken is dat er zich gebreken hebben voorgedaan die niet al in de administratieve beroepsprocedure zijn gerepareerd. Hetzelfde geldt voor de problemen, die eiser heeft ervaren met de privacy desk van de politie. De stukken die ten grondslag zijn gelegd aan de besluitvorming zijn in het kader van deze procedure op tijd aan eiser verstrekt. Er zijn geen aanknopingspunten voor het betoog van eiser op zitting dat er nog andere stukken zouden moeten zijn.
7. Voor zover eiser in beroep zijn zienswijze en in administratief beroep aangevoerde gronden heeft herhaald en ingelast, overweegt de rechtbank dat het integraal herhalen en inlassen zonder er specifiek op te wijzen waarin de reactie op die gronden in het bestreden besluit tekortschiet of onjuist is, is onvoldoende om van een gemotiveerde beroepsgrond te spreken. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen wapenverlof krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 februari 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1719.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3709.
3.Zie bijvoorbeeld de voorvallen van 31 januari 2020 (registratienummer PL2300-2020017164) en 8 april 2021 (PL2300-2021052503).