ECLI:NL:RBLIM:2025:2043

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
ROE 25 / 297
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting woning en loods wegens hennepkwekerij

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 5 maart 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, een eigenaar en bewoner van een woning, hebben bezwaar gemaakt tegen de sluiting van hun woning en een loods voor de duur van respectievelijk drie en zes maanden, opgelegd door de burgemeester van de gemeente Landgraaf op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten tot sluiting na de ontdekking van een hennepkwekerij in de loods, waar 504 hennepplanten zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van functionele samenhang tussen de woning en de loods, aangezien de watervoorziening van de loods afkomstig was uit de woning. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om beide panden te sluiten, ondanks het feit dat in de woning zelf geen drugs zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, en dat de burgemeester niet verplicht was om met minder ingrijpende maatregelen te volstaan. De voorzieningenrechter overweegt ook dat de sluiting van de woning en de loods evenredig is, ondanks de gevolgen voor de verzoekers, waaronder hun minderjarig kind. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/297

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2025

in de zaak tussen
[namen], uit [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de burgemeester van de gemeente Landgraaf, de burgemeester

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de sluiting van de woning en het lokaal (de loods) voor de duur van respectievelijk drie en zes maanden.
1.1.
Met het besluit van 22 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet aan verzoekers voornoemde last onder bestuursdwang opgelegd. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoekers een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank schriftelijk laten weten dat de sluiting van de woning en de loods wordt opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (hierna: verzoeker), [naam] (hierna: verzoekster), de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is eigenaar en bewoner van de woning. Hij woont samen met verzoekster en hun minderjarig kind. [naam] (hierna: de B.V.) is eigenaar van de loods. Verzoeker is aandeelhouder van de B.V. (samen met zijn vader en zus) en daarmee mede-eigenaar van de loods. De woning en de loods liggen op twee verschillende kadastrale percelen en hebben ieder hun eigen huisnummer. De twee percelen zijn in zijn geheel omheind. De woning en de loods zijn te bereiken via een gemeenschappelijke inrit.
2.1.
Op 8 oktober 2024 heeft de politie een onderzoek verricht in de woning, de loods en de bijbehorende erven. Aanleiding hiervoor was een netmeting door Enexis B.V.. De politie heeft in de loods onder meer een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 504 hennepplanten. De politie heeft de burgemeester hierover geïnformeerd in een op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van 17 oktober 2024. Hierin staat dat de hennepkwekerij meteen is ontmanteld en dat alle relevante goederen in beslag zijn genomen en/of vernietigd. Ook blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat geknoeid is met de elektriciteits- en de watermeter en dat er sprake is geweest van diefstal van elektriciteit en water. Verder zijn er omstandigheden aangetroffen die wijzen op drie eerder gerealiseerde hennepoogsten.
2.2.
Naar aanleiding van de bevindingen van de politie heeft de burgemeester verzoekers laten weten voornemens te zijn de woning voor een periode van drie maanden te sluiten en de loods voor de duur van zes maanden. Op 23 december 2024 heeft verzoeker tijdens een gesprek zijn zienswijze tegen het voornemen kenbaar gemaakt. Hierna heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
Gelet op de aard van de zaak, een sluiting van een woning en een loods, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat over tot inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
Wat is het beoordelings- en het toetsingskader?
4. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is de woning of het lokaal te sluiten als – voor zover hier van belang – daarin een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is vermeld in lijst II van de Opiumwet (softdrugs).
4.1.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in [plaats] tegen te gaan. In het beleid, dat is vastgesteld op 28 september 2020 en in werking is getreden op 1 oktober 2020 staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning en een lokaal. Uit het beleid volgt dat bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid softdrugs dan wel het telen, bereiden of vervaardigen van softdrugs in een woning en/of bijbehorend erf dan wel lokaal en/of bijbehorende erf, de burgemeester de woning sluit voor een periode van drie maanden en het lokaal voor een periode van zes maanden. [1]
4.2.
Het toetsingskader voor (woning)sluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2019 [2] en nader aangevuld in de uitspraken van 6 juli 2022 [3] .
4.3.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Zij doet dat aan de hand van de gronden van verzoekers.
Is de burgemeester bevoegd om de woning en de loods te sluiten?
5. Verzoekers betwisten de bevoegdheid. Volgens verzoekers bestaat er geen dan wel onvoldoende verband tussen de overtreding van artikel 13b van de Opiumwet en de woning. Er bestaat naar de mening van verzoekers geen relatie tussen de aangetroffen hennepkwekerij in de loods en de te sluiten woning. In de woning zijn geen middelen of goederen gevonden, die verband houden met een overtreding van de Opiumwet, aldus verzoekers. Verder hebben verzoekers aangevoerd dat er geen bouwkundig verband bestaat tussen de woning en de loods (de panden zijn los van elkaar gelegen) en van een functionele samenhang is ook geen sprake. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijzen verzoekers naar een uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025 [4] . Verzoekers ontkennen iedere betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De loods was immers verhuurd. Verzoekers menen dan ook niet verwijtbaar te hebben gehandeld. Daarnaast dient de sluiting van de loods volgens verzoekers beperkt te blijven tot het gedeelte van de loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. Verzoekers hebben verder verwezen naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet, waaruit blijkt dat de Wet Damocles onder meer tot doel heeft om de ‘loop’ naar een pand eruit te halen en overlast en verloedering van de omgeving bij de locatie tegen te gaan. Volgens verzoekers is in hun geval geen sprake van ‘loop’ naar de woning en de loods en van overlast en verloedering, waardoor de bevoegdheid tot sluiting van de woning en de loods ook op deze grond ontbreekt.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of de woning en de loods een samenhangend geheel vormen, als gevolg waarvan de burgmeester bevoegd is beide gebouwen te sluiten. Van belang is dus of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Als een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid tot sluiting zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de Afdeling [5] .
5.2.
Partijen verschillen niet van mening dat in de woning geen zaken zijn aangetroffen, die direct verband houden met de hennepkwekerij in de loods. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2 al is vermeld, liggen de woning en de loods op twee verschillende kadastrale percelen en zijn deze percelen in zijn geheel omheind. Daarnaast zijn de woning en de loods te bereiken vanaf de openbare weg via een gemeenschappelijke inrit én dezelfde toegangspoort. Dit maakt dat de woning en de loods niet totaal van elkaar gescheiden zijn, ook al liggen beide panden niet op hetzelfde kadastraal perceel en hebben zij hun eigen huisnummer. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun stelling dat er geen sprake is van (kort gezegd) een samenhangend geheel. De burgemeester heeft in dit geval van doorslaggevend belang kunnen achten dat de watervoorziening van de hennepkwekerij vanuit de woning afkomstig was en dat met de watermeter in de woning was gefraudeerd. Daarmee was de woning direct betrokken bij de hennepkwekerij en – nu de loods geen eigen aansluiting heeft op de waterleiding – had de hennepkwekerij niet kunnen functioneren zonder de woning. Er is dus, anders dan verzoekers stellen, wel degelijk sprake van een functionele samenhang tussen de woning en de loods. De verwijzing door verzoekers naar de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025 [6] , geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat deze uitspraak niet ziet op een vergelijkbare situatie. In deze Afdelingsuitspraak ging het namelijk om een schuur die – net als de onderhavige loods – niet bouwkundig met de woning verbonden en zelfstandig toegankelijk was. Echter in die zaak wees er niets op dat de schuur op enigerlei wijze met de woonfunctie was verbonden of mede ten dienste van de woning stond of vice versa. Dat is anders dan in het onderhavige geval waarin de waterleiding van de woning ten dienste stond voor de loods en dus voor de hennepkwekerij.
5.3.
Voor wat betreft het standpunt van verzoekers dat de sluiting van de loods beperkt moet blijven tot het gedeelte van de loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, overweegt de voorzieningenrechter dat ook de loods moet worden geziens als een eenheid. Bovendien zijn in alle ruimtes van de loods goederen voor de hennepteelt aangetroffen dan wel twee diepvrieskisten met tonnetjes met resten, die positief testte op amfetamine dan wel maatbekers met restjes, die positief testte op heroïne. Een (eventuele) bevoegdheid tot sluiting beperkt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet tot het gedeelte van de loods waarin de hennepkwekerij zich bevond, maar strekt zich uit tot de loods als geheel.
5.4.
De burgemeester is in beginsel bevoegd om een pand te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een pand wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er in beginsel sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan vijf gram of meer dan vijf hennepplanten (het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) worden aangetroffen. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik.
5.5.
Omdat in de loods 504 hennepplanten zijn aangetroffen, zijnde een zeer ruime handelshoeveelheid, was de burgemeester in beginsel bevoegd om de gehele loods én de woning te sluiten.
5.6.
Voor zover verzoekers van mening zijn dat hen geen verwijt kan worden gemaakt dat een hennepkwekerij in de loods is aangetroffen, is dat iets dat enkel een rol kan spelen in het kader van de vraag of de burgemeester ook van de bevoegdheid tot sluiting gebruik mocht maken. Hetzelfde geldt voor verzoekers betoog dat er geen sprake zou zijn geweest van ‘loop’ naar de panden, verloedering en overlast. Op deze punten zal later in deze uitspraak nader op in worden gegaan.
Is er een noodzaak om de woning en de loods te sluiten?
6. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen of moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde.
6.1.
Verzoekers hebben naar voren gebracht dat er geen overlastmeldingen zijn gedaan. De drie MMA-meldingen uit 2021, 2022 en 2023 zijn volgens verzoekers gedateerd en erg vaag. Verder is niet gebleken van ‘een loop’ naar de woning en loods. Ook is er naar de mening van verzoekers geen sprake geweest van schending van de openbare orde en veiligheid. De woning en de loods staan niet bekend als drugsadres/drugspand. Het afgeven van een signaal dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit aan buurtbewoners en de bij deze panden betrokken drugscriminelen is daarom niet noodzakelijk, aldus verzoekers.
6.2.
In het geval van verzoekers is in de loods bij de woning een professionele hennepkwekerij met onder meer 504 hennepplanten aangetroffen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er aanwijzingen zijn om aan te nemen dat er drie eerdere oogsten hebben plaatsgevonden in de loods. Gelet op het voorgaande, heeft de burgemeester deze situatie als een ernstig geval mogen aanmerken, die de openbare orde aantast. De loods en de woning vervulde een rol binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als er geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd [7] . Dat er geen ‘loop’ is geconstateerd, maakt dus niet dat de noodzaak van sluiten er dan niet is. Ook heeft de burgemeester daarbij kunnen betrekken dat de woning en de loods gelegen zijn in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. De sluiting was een signaal richting de buurt en drugscriminelen dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit, wat bijdraagt aan het gevoel van veiligheid. Het betoog van verzoekers dat de MMA-meldingen gedateerd zijn en vaag, doet niets af aan wat er ter plaatste is aangetroffen (een grote hennepkwekerij). De voorzieningenrechter ziet hierin geen reden om te twijfelen aan de noodzaak om de woning en de loods te sluiten. Uit voorgaande omstandigheden volgt dat de burgemeester het noodzakelijk mocht achten de loods en de woning te sluiten. De burgemeester was niet gehouden om met een minder ingrijpend middel te volstaan, zoals een waarschuwing, een voorwaardelijke sluiting of partiële sluiting, zoals verzoekers stellen.
Is de sluiting van de woning en de loods evenredig?
7. Als sluiting van een pand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer van belang de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
7.1.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij samen met hun minderjarig kind in de woning wonen. Zij is schoolgaand in het dorp en het is in haar belang om in de woning te kunnen blijven wonen. Daarnaast hebben verzoekers twee honden, een kat en meerdere kippen, die niet elders kunnen worden ondergebracht. Verzoekers stellen dat zij niet ergens anders tijdelijk kunnen verblijven, ook niet bij familie en vrienden. Volgens verzoekers is het bestreden besluit in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit, omdat enig verband tussen de woning en de overtreding van de Opiumwet ontbreekt, iedere betrokkenheid bij de overtreding ontbreekt en in de woning geen middelen dan wel goederen zijn aangetroffen, die verband houden met de overtreding. Verzoekers menen dat de last onder bestuursdwang als punitief wordt ervaren, omdat de woning onderdeel is van het bestreden besluit. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat in het bestreden besluit onvoldoende in kaart is gebracht wat de gevolgen van de sluiting voor hen zijn. Verzoekers zijn van mening dat de burgemeester onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alternatieve huisvestingsmogelijkheden in het licht van hun bijzondere omstandigheden.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel – zoals hiervoor reeds is overwogen onder rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2 – dat de woning en de loods als een samenhangend geheel moeten worden gezien. Dat in de woning, in tegenstelling tot de loods, geen drugs zijn aangetroffen, doet – gelet op die samenhang – verder geen afbreuk aan de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten. Dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het proportionaliteits- en het subsidiariteitsbeginsel, omdat de woning niet betrokken zou zijn bij de overtreding van de Opiumwet, zoals verzoekers stellen, gaat dan ook niet op. Verder is de sluiting van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet aan te merken als een punitieve sanctie. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [8] .
7.3.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding van de Opiumwet, omdat zij niet op de hoogte waren van de hennepkwekerij. Verzoeker en verzoekster ontkennen zelfs iedere betrokkenheid bij de overtreding, omdat de loods was verhuurd.
7.4.
De voorzieningenrechter is met de burgmeester van oordeel dat verzoekers een verwijt kan worden gemaakt. Verzoeker draagt als eigenaar van de woning en mede-eigenaar van de loods en de B.V. als eigenaar van de loods de verantwoordelijk voor wat daar gebeurt. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt verder dat in de woning met de watermeter is gefraudeerd ten behoeve van de hennepkwekerij. De verklaring van verzoeker ter zitting dat hijzelf geknoeid heeft met de watermeter ten behoeve van het vullen van zijn zwembad in de zomer (en dus niet vanwege de hennepkwekerij), is niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter hecht aan deze verklaring niet de waarde, die verzoeker daaraan gehecht wenst te zien. De voorzieningenrechter plaatst verder vraagtekens bij de stelling van verzoekers dat de loods verhuurd werd. Verzoekers hebben geen huurovereenkomst overgelegd en op geen enkele andere wijze aangetoond dat er sprake was van verhuur. Zelfs in het geval er sprake zou zijn geweest van het verhuren van de loods en zij geen directe betrokkenheid hadden bij de aangetroffen hennepkwekerij, kan verzoekers toch een verwijt worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten de B.V. in haar hoedanigheid als eigenaar en verzoeker als aandeelhouder van de B.V. (en dus als mede-eigenaar van de loods) concreet toezicht houden op het gebruik van de loods. Dit hebben zij niet, althans onvoldoende, gedaan. Voor dit toezicht was des te meer reden nu – zo heeft verzoeker op zitting verklaard – de huur contant werd betaald en de huurder niet een getekende huurovereenkomst aan hem wilde overhandigen. Voor zover verzoeker stelt dat niet hij maar de B.V. de eigenaar is van de loods en hij niks te zeggen heeft over dit pand, volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet, vooral nu hij zichzelf wel bevoegd heeft geacht om de loods te verhuren.
7.5.
De sluiting van de woning heeft overduidelijk grote gevolgen voor verzoekers en hun minderjarig kind; zij hebben namelijk drie maanden geen toegang tot hun woning en het bijbehorende erf met loods. Dat is inherent aan de sluiting. De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende rekening gehouden met de belangen van het minderjarig kind. De burgemeester heeft kunnen overwegen dat onvoldoende is gebleken dat verzoeker en verzoekster niet in staat zouden zijn om gedurende de sluiting zelf in een ander onderkomen te voorzien. Verzoeker en verzoekster hebben niet onderbouwd dat zij door de sluiting van de woning voor drie maanden onevenredig financieel worden geraakt. Verzoeker en verzoekster hebben weliswaar financiële jaaroverzichten overgelegd van hun bank- en spaarrekeningen met daarop vermeld het begin- en eindsaldo van deze rekeningen over het jaar 2024, maar dit geeft geen inzicht in hun financiën, meer in het bijzonder hun inkomsten, hun vaste lasten en het bedrag dat er dan eventueel overblijft om vervangende woonruimte te kunnen betalen. Verzoeker en verzoekster hebben hun financiële situatie dus onvoldoende onderbouwd met verifieerbare stukken of andere concrete informatie. Verzoekers hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat zij hebben geprobeerd vervangende woonruimte te vinden, anders dan bij familie of vrienden, en dat dit niet mogelijk is. Verzoeker en verzoekster hebben beiden een baan en inkomen. Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat zij reeds duizenden euro’s hebben betaald om de stroom- en waterrekening te voldoen. Op de vraag hoe ze dit hebben kunnen betalen hebben verzoekers geantwoord dat deze kosten via een lening van de vader van verzoeker zijn betaald. Dit is echter niet aangetoond en zoals reeds overwogen, heeft de rechtbank geen concrete informatie of verifieerbare stukken over de financiële situatie van verzoekers. De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk dat verzoekers geen vervangende woonruimte in de buurt van de woning kunnen vinden en bekostigen om de sluitingsduur van drie maanden te overbruggen. De burgemeester heeft in het verweerschrift voldoende opties aan de hand gedaan voor tijdelijke opvang.
7.6.
Voor wat betreft de aanwezigheid van de honden, kat en kippen is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen bijzondere omstandigheid is om van woningsluiting af te zien. Verzoekers zijn zelf verantwoordelijk om onderdak te vinden voor hun huisdieren. Bij het zoeken naar vervangende woonruimte kunnen zij op zoek gaan naar een woning waarbij huisdieren zijn toegestaan. Ook kunnen verzoekers een beroep doen op hun sociaal netwerk of een pension gedurende de tijd van de sluiting. Dat één van de honden gevaarlijk is, zoals verzoeker stelt, is niet onderbouwd. Bovendien volgt uit de verklaring van verzoekers dat de hond wel eerder onder gebracht kon worden bij het dierenasiel van [naam] in [plaats] , die gespecialiseerd is in de opvang van honden met zwaardere gedragsproblemen. Verzoekers hebben daar in het verleden echter vanaf gezien omdat de hond dan gemuilkorfd werd. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat de hond wel ondergebracht kan worden, maar onder bepaalde voorwaarden in het kader van veiligheid. De voorzieningenrechter acht dit niet onredelijk.
7.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van sluiting van de woning en de loods dan aan het belang van verzoekers. Wat verzoekers hebben aangevoerd, maakt de sluiting van drie maanden voor de woning en zes maanden voor de loods niet onevenredig.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het door verzoekers gemaakte bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 5 maart 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 5, eerste en tweede lid, van het beleid.
5.Zie noot 4 en de uitspraken van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3947 en 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1993.
6.Zie noot 4.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:277.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.