ECLI:NL:RBLIM:2025:3337

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
ROE 25/577
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet na aantreffen van softdrugs en verboden wapens

Op 9 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een besluit van de burgemeester van de gemeente Heerlen om de woning van de verzoeker te sluiten voor de duur van zes maanden, na het aantreffen van 4,54 kilo hennep, 21 gram hasj en verboden wapens in de woning. De verzoeker, eigenaar van de woning, was het niet eens met dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening zodat hij in zijn woning kon blijven wonen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was en dat de persoonlijke belangen van de verzoeker niet zwaarder wogen dan de belangen van de openbare orde. De burgemeester had in zijn beleid vastgelegd dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs de woning zonder waarschuwing gesloten kan worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester in dit geval redelijkerwijs kon besluiten tot sluiting van de woning, gezien de ernst van de overtreding en de aanwezigheid van verboden wapens. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning kon doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/577

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 april 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.H.S. Brinkman),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen

(gemachtigde: mr. J.P.H.M. Quaedvlieg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang, waarin de burgemeester heeft besloten de woning van verzoeker met ingang van 12 maart 2025 te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening te treffen zodat hij in zijn woning kan blijven wonen tot zes weken nadat de burgemeester de beslissing op bezwaar heeft genomen. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat de sluiting noodzakelijk is en sprake is van een evenwichtig besluit. De door verzoeker aangevoerde gronden slagen daarom niet. Nu het verzoek wordt afgewezen kan de woning van verzoeker worden gesloten voor de duur van zes maanden.

Procesverloop

2. In het besluit van 3 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet besloten de woning van verzoeker in [woonplaats] te sluiten voor de duur van zes maanden.
2.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De burgemeester heeft de rechtbank laten weten dat hij wacht met sluiten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.3.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Feiten en omstandigheden

3. Verzoeker is eigenaar van de woning.
3.1.
De politie heeft de woning van verzoeker op 24 december 2024 doorzocht. Op diverse plekken in de woning zijn meerdere sealbags met hennep aangetroffen met een totaal (netto) gewicht van 4,58 kilogram. Ook is in de woning een bakje met daarin 21 gram (netto) hasj gevonden. De hennep en hasj zijn vermeld in lijst II van de Opiumwet (softdrugs). Verder zijn de volgende goederen in de woning aangetroffen: 10 kilogram F2 vuurwerk (afkomstig uit Polen), 1 stiletto, 1 luchtdrukwapen, 1 automatisch vuurwapen (Kalasjnikov), 1 volle patroonhouder, losse munitie, 1 imitatiewapen en onderdelen van een vuurwapen van het merk Luger. Alle hiervoor beschreven wapens zijn verboden in de Wet wapens en munitie. De bevindingen van de politie zijn opgenomen in de bestuurlijke rapportage van 31 januari 2024 (lees: 2025).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval voldoende spoedeisend, omdat hij niet in zijn woning kan wonen als die wordt gesloten.
Het toetsingskader
4.2.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning en het bijbehorende erf op te leggen, indien in een woning softdrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
4.3.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in Heerlen tegen te gaan. Dit beleid staat in het “Damoclesbeleid Heerlen (2024)” (het beleid), zoals vastgesteld op 7 juni 2024 en dat laatstelijk nog gewijzigd is op 21 januari 2025. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit het beleid volgt, voor zover hier van belang, dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs bij een eerste constatering als uitgangspunt een waarschuwing gegeven zal worden. [1] Hierop bestaan uitzonderingen, als gevolg waarvan in redelijkheid niet meer kan worden volstaan met een waarschuwing. Zo zal er, indien een significante handelshoeveelheid softdrugs voor opslag en of overslag in de woning wordt aangetroffen, waaronder mede wordt verstaan het op bedrijfsmatige schaal drogen/verwerken van hennep, de woning zonder voorafgaande waarschuwing worden gesloten voor de duur van zes maanden. [2]
De bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting van de woning over te gaan
4.4.
Verzoeker betwist de bevoegdheid. Verzoeker heeft aangevoerd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs bestemd was voor eigen gebruik vanwege zijn verslaving. Daarnaast zijn er volgens verzoeker geen andere indicatoren aangetroffen die duiden op handel in of vanuit de woning.
4.5.
De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er sprake van een handelshoeveelheid, als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Niet in geschil is dat 4,58 kilogram (netto) hennep is aangetroffen en 21 gram (netto) hasj. Dat er sprake zou zijn geweest van hennepgruis, zoals verzoeker stelt, maakt voor deze zaak verder niks uit, omdat onderscheid tussen hennep en hennepgruis voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet niet relevant is. Hennepgruis valt namelijk ook onder de omschrijving van hennep in lijst II van de Opiumwet. [3] De hoeveelheid aangetroffen hennep en hasj is een forse overschrijding van de grens van 5 gram. Een dergelijke overschrijding betekent dat er al sprake is van een handelshoeveelheid en dat is al voldoende om er vanuit te gaan dat de drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan verzoeker om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is.
4.6.
Verzoeker kan eigen gebruik aannemelijk maken als hij een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik, er geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen, die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. [4] De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker alleen stelt en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen drugs uitsluitend voor eigen gebruik waren en niet voor handel. Verzoeker heeft ook niet aangetoond met objectieve (medische) gegevens dat hij verslaafd is aan softdrugs. De voorzieningenrechter vindt de niet onderbouwde verklaring van verzoeker dan ook onvoldoende om niet uit te gaan van handel. Verzoeker heeft terecht gesteld dat er geen attributen zijn aangetroffen in de woning, die duiden op handel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld, telefoons en/of een boekhouding, maar dit wijst ook niet op uitsluitend eigen gebruik van de aangetroffen drugs. De burgemeester was – gelet op het voorgaande – dan ook bevoegd om de woning te sluiten.
De noodzaak om de woning te sluiten
4.7.
Vervolgens dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
4.8.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het sluiten van de woning niet noodzakelijk is en dat er minder ingrijpende middelen voorhanden zijn waar de burgemeester mee had kunnen en moeten volstaan, zoals een waarschuwing, last onder dwangsom of een kortere sluitingsduur. Volgens verzoeker was er geen sprake van ‘loop’ naar de woning en (drugs)overlast. De noodzaak voor de bescherming van het woon- en leefklimaat is dan ook beperkt. Verder meent verzoeker dat de in de woning aangetroffen wapens niet in verband staan met drugs of drugshandel. Verzoeker is een oud-militair en stelt dat hij een wapenfanaat is.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de woningsluiting noodzakelijk heeft mogen achten en geen aanleiding had hoeven zien om te volstaan met een waarschuwing of een ander minder ingrijpend middel. Daarbij is van belang dat in de woning een hoeveelheid softdrugs is gevonden die de gebruikershoeveelheid van 5 gram ruimschoots overschreed. Daarnaast heeft de burgemeester terecht meegewogen bij de beoordeling over de noodzaak dat in de woning verboden wapens en munitie zijn gevonden. Dat verzoeker een wapenfanaat is, is verder niet onderbouwd en doet ook niets af aan de ernst van dit feit. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de burgemeester dat de aanwezigheid van wapens een extra risico met zich brengt, omdat algemeen bekend is dat handel in drugs vaak hand in hand gaat met geweld en criminaliteit.
4.10.
Gelet op het voorgaande, heeft de burgemeester deze situatie als een ernstig geval mogen aanmerken, die de openbare orde aantast. De woning vervulde een rol binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als er geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [5] Dat er geen ‘loop’ is geconstateerd, maakt dus niet dat de noodzaak van sluiten er dan niet is. Ook heeft de burgemeester daarbij kunnen betrekken dat de woning gelegen is in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Zo heeft de burgemeester in de jaren 2020 tot en met 2024 in de directe omgeving (binnen een straal van 750 meter) van de woning 17 hennepplantages, 4 keer een handelshoeveelheid softdrugs en 19 keer een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. Anders dan verzoeker op de zitting heeft gesteld, is het niet relevant om in dit verband onderscheid te maken tussen het aantreffen van softdrugs en harddrugs. Het gaat namelijk om de handel in drugs in zijn geheel. Ook verzoekers stelling dat niet duidelijk is wat de burgemeester in deze gevallen heeft besloten, doet niet ter zake. De burgemeester heeft kunnen stellen dat een zichtbare sluiting van de woning – gelet op de problematiek in de wijk – voor drugscriminelen en buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit en om het woon- en leefklimaat de kans te geven om te herstellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het daarom noodzakelijk om tot sluiting van de woning over te gaan.
De evenwichtigheid van de sluiting
4.11.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
4.12.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen vervangende woonruimte ter beschikking heeft en dat zijn minderjarige zoon (sinds oktober 2023) feitelijk bij hem verblijft, ondanks het feit dat zijn ex-schoonmoeder de pleegzorg over zijn zoon heeft. Verder heeft verzoeker aangegeven dat hij zorgtaken verricht voor zijn moeder, omdat zij terminaal is. Een gedwongen verhuizing voor de duur van zes maanden zou een enorme impact hebben op hem en zijn zoon, aldus verzoeker. Verzoeker meent dat hij door de woningsluiting onevenredig wordt getroffen in zijn belangen en dat zijn belangen zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester.
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester – overeenkomstig zijn beleid – in redelijkheid heeft kunnen besluiten de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. De burgemeester heeft de negatieve gevolgen van de sluiting voor verzoeker afgewogen tegen de omstandigheden, die de sluiting noodzakelijk maken. De burgemeester heeft daarbij terecht aangenomen dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Verzoeker was bekend met de grote hoeveelheid softdrugs, die in zijn woning lag.
4.14.
Daarnaast kon de burgemeester zich ook op andere gronden redelijkerwijs op het standpunt stellen dat de sluiting, gelet op de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, niet onevenredig bezwarend is. Niet gesteld noch gebleken is dat verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Verzoeker heeft de woning in eigendom en kan na zes maanden hiernaar terugkeren. Voor wat betreft de periode van woningsluiting geldt als uitgangspunt dat hij zelf verantwoordelijk is voor het vinden van vervangende woonruimte. Verzoeker heeft niet aangetoond dat het vinden van vervangende woonruimte voor hem onmogelijk is, of dat – gelet op zijn financiën – hij daartoe niet in staat is. Op de zitting heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij bij zijn moeder terecht kan. De medische situatie van zijn moeder – hoe verdrietig ook – is echter geen reden om de sluiting van de woning niet door te zetten, omdat deze situatie niet de vraag raakt of de burgemeester zijn bevoegdheid mag uitoefenen. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de burgemeester uitgebreid is ingegaan op de situatie van verzoekers (minderjarige) zoon. Verzoekers zoon kan overeenkomstig de (vrijwillige) pleegzorgregeling door de week bij zijn andere oma (verzoekers ex-schoonmoeder) verblijven en om het weekend bij zijn moeder. Verzoekers zoon komt dan ook niet op straat te staan. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van deze pleegzorgregeling. Dat de zoon van verzoeker sinds oktober 2023 feitelijk bij hem verblijft, strookt niet met de gemaakte afspraken. De voorzieningenrechter ziet – evenals de burgemeester – niet in dat in de weekenden dat de zoon bij verzoeker verblijft overeenkomstig de pleegzorgregeling deze omgang per se in de woning moet plaatsvinden. Dit kan ook gebeuren in de vervangende woonruimte.
4.15.
De voorzieningenrechter vindt de sluiting van de woning – gelet op het voorgaande – niet onevenwichtig.
4.16.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat – gelet op de ernst van de overtreding en het feit dat verzoeker de overtreding kan worden verweten – het belang van de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat tegen de gevolgen van drugshandel groter is dan de belangen van verzoeker bij het niet sluiten van zijn woning. Er zijn geen onredelijke gevolgen aangetoond, die rechtvaardigen dat de burgemeester de belangen van verzoeker zwaarder had moeten laten wegen.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt en ziet geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Dat betekent dat de burgemeester op dit moment tot sluiting van de woning kan overgaan.
5.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 april 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 1, sub I , onder a, van het beleid.
2.Dit staat in artikel 1, sub I, onder b, van het beleid.
3.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:580.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1698.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:277.