ECLI:NL:RBLIM:2025:3366

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
ROE 23/924 EN ROE 24/3588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning en buiten behandeling laten tweede aanvraag voor het bouwen van een bijgebouw ten behoeve van stalling van voertuigen en opslag van materialen voor klauwbekapservice

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 10 april 2025 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bijgebouw ten behoeve van de stalling van voertuigen en opslag van materialen voor zijn klauwbekapservice. De rechtbank oordeelde dat de eerdere weigering van de omgevingsvergunning door verweerder onterecht was, omdat het gebruik van het bijgebouw voor de klauwbekapservice in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de vergunning van rechtswege was ontstaan, omdat verweerder niet tijdig had beslist op de aanvraag. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van eiser. De rechtbank stelde ook een dwangsom vast voor het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23 / 924 en ROE 24 / 3588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij (in zaak ROE 23 / 924 ) neemt deel:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], uit [woonplaats 2] , (gemachtigde: mr. D.N. Lavain).

Procesverloop

In het besluit van 29 augustus 2022 (primaire besluit I) heeft verweerder een omgevingsvergunning aan eiser verleend voor het bouwen van een bijgebouw op het perceel aan de [adres 1] in [plaats 1] .
Bij besluit van 15 maart 2023 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij tegen het verlenen van de omgevingsvergunning gegrond verklaard en de omgevingsvergunning geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld (ROE 23 / 924) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (ROE 23 / 1479). De voorzieningenrechter heeft het verzoek, vanwege het ontbreken van spoedeisend belang, bij uitspraak van 31 juli 2023 afgewezen. [1]
Op 26 oktober 2023 heeft eiser een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Die aanvraag heeft verweerder bij besluit van 24 januari 2024 (primaire besluit II) buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft op 2 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet bekend maken van een vergunning van rechtswege (ROE 24 / 605). Bij uitspraak van 12 maart 2024 heeft de rechtbank dat beroep, vanwege het feit dat het bezwaar van eiser aanhangig is tegen het (reële) primaire besluit II, niet-ontvankelijk verklaard. [2]
Bij besluit van 27 juni 2024 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag ongegrond verklaard en het primaire besluit II in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II op 9 juli 2024 beroep ingesteld (ROE 24 / 3588). Dat beroep van eiser is ook gericht tegen het niet bekend maken van een vergunning van rechtswege.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 februari 2025 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en [adviseur] (adviseur), de gemachtigden van verweerder en [derde-partij 2] namens de derde-partij en haar gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze zaken vooraf?
1. Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] in [plaats 1] . Eiser bedrijft een klauwbekapservice, bekend onder de naam ‘ [bedrijfsnaam] ’. Hij heeft op 17 april 2019 bij verweerder een principeverzoek ingediend voor het uitbreiden van de garage/berging op het perceel aan de [adres 1] in [plaats 1] . Op dat moment gold voor de locatie het bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas (hierna: het bestemmingsplan Buitengebied) en de bestemmingen ‘Agrarisch met Waarden’ en ‘Wonen’. Het verzoek zag op een aanbouw aan een bestaande garage voor de opslag van werktuigen en voor de stalling van vrachtauto’s. Bij het principeverzoek heeft eiser een tekening ingediend met daarop een uitsnede van de aan te bouwen berging, waarin twee stallingsplaatsen voor vrachtwagens zijn ingetekend onder vermelding van de aanduiding ‘uitbreiding opslag werktuigen t.b.v. klauwbekapverzorging / stalling vrachtauto’. Met de aanvraag werd beoogd om (in totaal) vanwege de gevraagde uitbreiding meer dan 150 m² aan bijbehorende bouwwerken te realiseren.
2. Op 19 juni 2019 heeft verweerder schriftelijk op het principeverzoek van eiser gereageerd en medegedeeld dat geen medewerking kan worden verleend aan het plan omdat met het plan de maximale toegestane bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 150 m² op grond van het bestemmingsplan Buiengebied voor de bestemming ‘Agrarisch met Waarden’ werd overschreden. Verweerder heeft eiser daarbij in de gelegenheid gesteld om een aangepaste aanvraag in te dienen om meer bebouwing op het perceel mogelijk te maken. Eiser had op dat moment al een aangepast verzoek ingediend. Op 6 mei 2019 heeft eiser een nieuw verzoek ingediend bij verweerder voor een uitbreiding van de bebouwing op het perceel in afwijking van de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
3. Op 12 september 2019 heeft verweerder besloten in principe medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan Buitengebied door middel van een omgevingsvergunning met uitgebreide procedure of een bestemmingsplanwijziging om de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte op het perceel mogelijk te maken. Verweerder heeft daarbij de voorwaarden gesteld dat:
  • voor het realiseren van de uitbreiding van de garage/berging elders bouwwerken worden gesloopt als kwaliteitsverbeterende maatregel om het teveel aan bijgebouwen op het perceel te compenseren; en
  • het nieuwe bijgebouw landschappelijk wordt ingepast.
4. Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad het huidige vigerende bestemmingsplan ‘ [adres 1] , [plaats 1] en [adres 2] , [plaats 2] ’ (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Daarbij is de bestemming van het deel van het perceel van eiser met de bestemming ‘Agrarisch met Waarden’ gewijzigd naar de bestemming ‘Wonen’. In dat bestemmingsplan is onder meer bepaald dat de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd zijn voor: a) wonen in een woning en b) een klauwbekapservice, welke ondergeschikt is aan de woonfunctie.
Eerste aanvraag omgevingsvergunning
5. Eiser heeft op 3 mei 2022 bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Die ziet op het bouwen van een bijgebouw, een loods van 163 m², (deels) ten behoeve van de stalling van voertuigen en materialen voor de klauwbekapservice van eiser. De aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Het bouwen van het bijgebouw is namelijk in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [adres 1] , [plaats 1] en [adres 2] , [plaats 2] ’ omdat de goothoogte van het bijgebouw hoger is (namelijk 4,13 meter) dan de in de planregels toegestane goothoogte (3,5 meter).
6. Bij het primaire besluit I heeft verweerder de omgevingsvergunning voor de aangevraagde activiteiten verleend. Daarbij heeft verweerder voor de afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van de goothoogte toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling) in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht (Bor).
7. De derde-partij heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt. De afstand tussen het geplande bijgebouw en de woning van de derde-partij aan de Horsterdijk 65 is ca
115 meter. De rest van het perceel van de derde-partij is via een weg gescheiden van het perceel van eiser en is daarmee (nagenoeg) als aangrenzend te beschouwen aan de locatie. Niet (meer) in geschil is en de rechtbank stelt vast dat de derde-partij daarmee (in zaak ROE 23 / 924) ) als belanghebbend is te beschouwen.
Bestreden besluit I
8 Bij het bestreden I besluit heeft verweerder, na en met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard, de verleende omgevingsvergunning herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Verweerder heeft daaraan primair ten grondslag gelegd dat het gebruik van het bijgebouw voor opslag van materialen en de stalling van voertuigen voor de klauwbekapservice in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er geen sprake is van een aan huis verbonden bedrijf of een klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie. Daarnaast heeft verweerder nog enkele andere bezwaren van de derde-partij gegrond verklaard.
Tweede aanvraag omgevingsvergunning
9. Op 26 oktober 2023 heeft eiser, mede naar aanleiding van het bestreden besluit I, een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning bij verweerder ingediend. Ook deze
aanvraag ziet op het bouwen van een bijgebouw, een loods van 163 m², (deels) ten behoeve van de stalling van voertuigen en materialen voor de klauwbekapservice van eiser. De aanvraag van 26 oktober 2023 heeft eiser ingediend voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. In de aanvraag is opgenomen dat het te bouwen bijgebouw ten behoeve van wonen wordt gebruikt en ten behoeve van de klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie. De goothoogte is in deze aanvraag verlaagd tot 3,85 meter in plaats van de eerder door eiser aangevraagde goothoogte van 4,13 meter.
10. Bij brief van 4 december 2023 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het feit dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. [3] Verweerder heeft eiser daarbij laten weten dat de aanvraag niet past binnen de regels van het bestemmingsplan, omdat volgens verweerder geen sprake is van een klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie. In dit verband heeft verweerder verwezen naar de procedure over het bestreden besluit I, waarin verweerder het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van een aan huis gebonden bedrijf alsook dat geen sprake is van ondergeschiktheid aan de woonfunctie, nu sprake is van een nieuw op te richten bijgebouw van 163 m² waarvan 115 m² aan oppervlakte is bedoeld voor de stalling van voertuigen en opslag voor de klauwbekapservice. Uit de aanvraag blijkt volgens verweerder daarom niet dat de aangevraagde activiteit nu wel past binnen het bestemmingsplan. Nu de aanvraag volgens verweerder om die reden niet regulier te vergunnen is, heeft verweerder in deze brief aan eiser verzocht om een ruimtelijke onderbouwing aan te leveren binnen een termijn van vier weken.
11. Bij brief van 8 december 2023 heeft verweerder verdere ontbrekende gegevens bij eiser opgevraagd, waaronder een bouwkostenberekening en principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk. Verweerder heeft daarbij de beslistermijn onderbroken met vier weken op grond van artikel 4:15 van de Awb en eiser in kennis gesteld van het feit dat de beslistermijn weer begint te lopen vanaf de dag dat deze gegevens worden aangeleverd. Verder heeft verweerder bij deze brief eiser nogmaals gewezen op de vereiste ruimtelijke onderbouwing.
12. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiser van
26 oktober 2023 buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij de beoordeling van de aanvraag is gebleken dat de vergunning niet met de reguliere procedure kan worden verleend en dat de uitgebreide procedure van toepassing is. Daarvoor was volgens verweerder een ruimtelijke onderbouwing vereist die niet binnen de gestelde termijn is aangeleverd. Door het ontbreken van deze gegevens is volgens verweerder niet voldaan aan de indieningsvereisten, zoals die zijn opgenomen in de Ministeriele regeling omgevingsrecht. Verweerder heeft daarom besloten de aanvraag van eiser op grond van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen.
Bestreden besluit II
13 Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn tweede aanvraag ongegrond verklaard en het primaire besluit II in stand gelaten.
Omvang geschil
14. Het geschil in het beroep over de geweigerde omgevingsvergunning (ROE 23 / 924) spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit I de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren. Partijen verschillen van mening over de vraag of het gebruik van het bijgebouw (deels) voor opslag van materialen en de stalling van voertuigen voor de klauwbekapservice in strijd is met het bestemmingsplan.
14.1.
Het beroep (ROE 24 / 3588) over de buiten behandeling stelling van de tweede aanvraag is gericht tegen enerzijds het buiten behandeling stellen van de aanvraag en anderzijds tegen het niet bekend maken van de vergunning van rechtswege. Eiser is namelijk van mening dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling heeft mogen stellen vanwege de vereiste ruimtelijke onderbouwing omdat het aangevraagde plan volgens eiser (nog steeds) voldoet aan het bestemmingsplan. Daarnaast stelt eiser dat als gevolg daarvan niet de uitgebreide maar de reguliere procedure van toepassing was en dat de vergunning van rechtswege is verleend omdat verweerder niet binnen de daarvoor geldende termijn op de aanvraag heeft beslist.
14.2.
De rechtbank beoordeelt in het navolgende (r.o. 15 t/m 17) eerst het beroep tegen de geweigerde omgevingsvergunning en daarna (r.o. 18 t/m 22) het beroep tegen de buiten behandeling stelling van de tweede aanvraag en de volgens eiser verleende vergunning van rechtswege. Daarna is er een (eind)conclusie en wordt ingegaan op de gevolgen van het oordeel van de rechtbank (r.o. 23 t/m 28).
Beoordeling van het beroep tegen de geweigerde omgevingsvergunning (ROE 23 / 924)
15. De rechtbank stelt voorop dat de bij het primaire besluit I verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’ alleen ziet op de vergunde goothoogte voor de loods van 4,13 meter in afwijking van de in het bestemmingsplan opgenomen maximale goothoogte van 3,5 meter. Die uitbreiding heeft verweerder bij de verleende omgevingsvergunning aangemerkt als een verhoging van de dakopbouw waaraan met toepassing van artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Bor medewerking kan worden verleend. Verweerder heeft die afwijking bij het primaire besluit I vergund.
15.1.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder, na advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard, het primaire besluit I herroepen en de vergunning geweigerd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat (primair) het beoogd gebruik van het te bouwen bijgebouw (deels) voor opslag van materialen en de stalling van voertuigen voor de klauwbekapservice van eiser in strijd is het bestemmingsplan. Verweerder vindt dat het beoogd gebruik van de loods voor opslag van materialen en de stalling van voertuigen voor de klauwbekapservice niet kan worden aangemerkt als een klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie, waarin het bestemmingsplan voorziet.
15.2.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning bij het bestreden besluit I heeft mogen weigeren in het licht van de beroepsgronden die eiser daartegen heeft aangevoerd.
15.3.
Voor die beoordeling acht de rechtbank de regels (wetgeving en bestemmingsplan) van belang, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Voor de duidelijkheid wordt hier al vermeld dat op basis van het overgangsrecht nog steeds de Wabo van toepassing is ook al is deze per 1 januari 2024 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan?
16. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit I en voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het gebruik voor de stalling van voertuigen en opslag van materialen voor de klauwbekapservice in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eiser kan het gebruik worden aangemerkt als gebruik ben behoeve van de klauwbekapservice, dat ondergeschikt is aan de woonfunctie zoals dat door verweerder bij het bestemmingsplan positief is bestemd. Verder heeft eiser onder meer aangevoerd dat verweerder de omgevingsvergunning onder voorschriften had kunnen verlenen en wijst hij er op dat met het bouwplan de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op grond van het bestemmingsplan niet wordt overschreden en dat het plan voldoet aan het (positieve) advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Het bestreden besluit is op deze punten volgens eiser onvoldoende gemotiveerd.
16.1.
De derde-partij stelt zich op het standpunt dat de gevraagde omgevingsvergunning bij het bestreden besluit I terecht is geweigerd. De derde-partij voert daartoe onder meer aan dat de feitelijke activiteiten onvoldoende in de omgevingsvergunning zijn betrokken en dat in de omgevingsvergunning niet is genoemd welke activiteiten er plaatsvinden en welke restricties er gelden voor het gebruik. De derde-partij wijst er daarbij op dat uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat er drie bedrijven op het betreffende adres zijn ingeschreven.
16.2.
Verweerder heeft er bij het bestreden besluit I op gewezen dat uit de bij de aanvraag behorende tekening (bestektekening van 11 mei 2022) kan worden afgeleid dat 115 m² wordt gebruikt voor de opslag van materialen en de stalling van voertuigen ten behoeve van de klauwbekapservice ‘ [bedrijfsnaam] ’, die op het perceel aan de [adres 1] in [plaats 1] is gevestigd. Het overige deel van de te bouwen loods staat op de tekening bij de aanvraag ingetekend als gebruik ten behoeve van het woonhuis. Wat betreft de oppervlakte van 115 m² heeft verweerder het beoogd gebruik van de loods voor de opslag van materialen en stalling van voertuigen ten behoeve van de klauwbekapservice in strijd geacht met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het bedrijf van eiser weliswaar formeel op het perceel [adres 1] in [plaats 1] is gevestigd maar dat de werkelijke activiteiten van de klauwbekapservice (klauwverzorging) niet plaatsvinden op het perceel van eiser. Verweerder vindt dat het beoogde gebruik van het bijgebouw voor de opslag en de stalling van voertuigen niet kan worden gekwalificeerd als de bedrijfsactiviteit van de klauwbekapservice, nu deze bedrijfsactiviteit elders, op locaties van derden, plaatsvindt. Het gaat namelijk niet om het (kleinschalig) uitoefenen van een klauwbekapservice bij de woonfunctie, maar om een nieuw op te richten loods van 163 m² waarvan 115 m² wordt gebruikt voor de stalling van voertuigen en de opslag ten behoeve van klauwverzorging op locaties bij derden. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit I verder op het standpunt gesteld dat een zodanige klauwbekapservice niet voldoet aan bedrijfsactiviteiten die passend zijn binnen de bestemming ‘Wonen’. Verweerder heeft daarbij de aard en omvang van de bedrijfsmatige activiteiten van belang geacht en heeft er onder meer op gewezen dat het bedrijf van eiser inmiddels minimaal drie personeelsleden heeft en dat het te bouwen bijgebouw wordt gebruikt om twee vrachtwagens te stallen waarop klauwbekapboxen worden geplaatst om ze te kunnen vervoeren naar de veehouderijen. Volgens verweerder is daarom sprake van een agrarisch hulpbedrijf en is de activiteit niet aan te merken als een klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie. De ruimtelijke impact van de aangevraagde activiteiten zorgen er volgens verweerder voor dat de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie wordt aangetast.
16.3.
De rechtbank vindt dat deze motivering van verweerder niet deugt / het bestreden besluit I daardoor niet gedragen kan worden. Verweerder heeft zich volgens de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie / in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.
16.4.
De rechtbank stelt voorop dat het perceel op grond van het bestemmingsplan de enkelbestemming ‘Wonen’ en dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 4’ heeft en bestemd is - voor zover hier aan de orde - voor: een klauwbekapservice, welke ondergeschikt is aan de woonfunctie. Daarmee is voorzien in een positieve bestemming voor de klauwbekapservice van eiser, in die zin dat het gebruik ten behoeve van de klauwbekapservice rechtstreeks is toegestaan als dat gebruik kan worden aangemerkt als ondergeschikt aan de woonfunctie.
16.5.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is de bestemming van het deel van het perceel met de bestemming ‘Agrarisch met Waarden’ gewijzigd naar de bestemming ‘Wonen’ (zie r.o. 3). Aanleiding hiervoor is het principeverzoek geweest dat eiser heeft ingediend. Uit de behandeling ter zitting en de gedingstukken is de rechtbank gebleken dat dat principeverzoek zag op een aanbouw aan een bestaande garage voor (deels) de opslag van werktuigen en de stalling van vrachtauto’s ten behoeve van de klauwbekapservice van eiser. Op de bij het principeverzoek behorende tekening zijn de betreffende twee vrachtwagens (waar verweerder - zie r.o. 16.2 - naar verwijst) ingetekend. Daaruit blijkt ook duidelijk dat de gevraagde aanbouw zal worden gebruikt voor de opslag van werktuigen voor de klauwbekapservice. Op de tekeningen bij het principeverzoek zijn namelijk bij de uitsnede van de aanbouw ook twee stallingsplaatsen voor vrachtwagens ingetekend en is de volgende vermelding opgenomen: ‘uitbreiding opslag werktuigen t.b.v. klauwbekapverzorging / stalling vrachtauto’. Het gaat hier volgens de rechtbank dus, en dat is ook niet weersproken door verweerder ter zitting, om dezelfde situatie(tekening) als waarop de aanvraag voor de eerste omgevingsvergunning ziet.
16.6.
Door vervolgens het gebruik van deze klauwbekapservice als ondergeschikt aan de woonfunctie positief te bestemmen in het bestemmingsplan, mocht eiser er naar het oordeel van de rechtbank van uit gaan dat daaronder ook het gebruik voor de stalling van de twee vrachtwagens en opslag van materialen wordt begrepen. Daarbij acht de rechtbank ook de toelichting bij het bestemmingsplan van belang, waarin (op pagina 5) het volgende is opgenomen:
‘de initiatiefnemer is voornemens om de reeds aanwezige woonbestemming aan de [adres 1] te [plaats 1] te vergroten en een groter bijgebouw t.b.v. het aan huis gebonden bedrijf te realiseren’.Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat verweerder er bij de bestemmingsplanwijziging van uit is gegaan dat de vergroting van de loods van eiser gericht was op bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de klauwbekapservice. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat het bedrijf in de huidige omvang volgens verweerder (ook) niet voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan voor een aan huis gebonden bedrijf, maar dat laat onverlet dat verweerder de klauwbekapservice naar aanleiding van het principeverzoek destijds al positief heeft bestemd als zijnde ondergeschikt aan de woonfunctie. Daarbij is voorts van belang (zie r.o. 3) dat er ter compensatie aan de
[adres 2] te [plaats 2] bouwwerken gesloopt moesten worden. Als verweerder van mening is dat het gebruik niet langer passend is binnen de positieve bestemming voor de klauwbekapservice, kan dat (zoals eiser ook heeft aangegeven) voor verweerder aanleiding geven om het gebruik te reguleren door bijvoorbeeld nadere voorschriften te stellen maar vormt dat naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Uit de ingediende vergunningaanvraag is namelijk niet af te leiden dat het gebruik voor de klauwbekapservice ter plaatse zodanig geïntensiveerd zou zijn ten opzichte van de bestemmingsplanprocedure, dat dit niet langer binnen de positieve bestemming zou vallen. Verweerder heeft dat ook niet met gegevens of stukken onderbouwd. Het gaat bij de vergunningaanvraag (zie ook r.o. 16.5) om dezelfde afmetingen en dezelfde oppervlakte als in het principeverzoek / het bestemmingsplan.
16.7.
In de stelling van verweerder dat de op te richten loods wordt gebruikt voor de stalling van voertuigen en de opslag van materialen ten behoeve van klauwverzorging op locaties bij derden, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Duidelijk is namelijk - en niet in geschil is - dat de stalling van voertuigen en opslag in het bijgebouw plaatsvindt ten behoeve van de klauwbekapservice van eiser, zodat dat gebruik als gebruik ten behoeve van de klauwbekapservice kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de klauwverzorging als bedrijfsactiviteit niet op het perceel van eiser maar ergens anders plaatsvindt op locaties bij derden, doet daaraan niet af. Bovendien heeft dat juist tot gevolg dat de woonfunctie in mindere mate in het geding komt ten opzichte van de situatie waarin de klauwverzorging eveneens ter plaatse zou worden uitgevoerd en het vee van / door derden moet worden gebracht en opgehaald. Ook hierin ziet de rechtbank daarom geen grond voor het oordeel dat de klauwbekapservice niet als ondergeschikt aan de woonfunctie zou kunnen worden aangemerkt. De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie zaak ROE 23 / 924
17. Gelet op het voorgaande (r.o. 16 t/m 16.7) concludeert de rechtbank dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning bij het bestreden besluit I ten onrechte heeft geweigerd vanwege strijd met het bestemmingsplan. Het beroep daartegen is dus gegrond. Voor de (eind)conclusie en de gevolgen verwijst de rechtbank naar r.o. 23 en 24.
Beoordeling van het beroep tegen de buiten behandeling stelling (ROE 24 / 3588)
18. Onder verwijzing naar r.o. 14.1. staat hier centraal of de door verweerder gevraagde ruimtelijke onderbouwing nodig was voor de beoordeling van de tweede aanvraag, of verweerder de aanvraag op die grond buiten behandeling heeft mogen stellen en of een vergunning van rechtswege is ontstaan.
Verloop van de tweede aanvraag
19. De rechtbank stelt voorop dat de tweede aanvraag van eiser, anders dan de eerste aanvraag, (alleen) ziet op de activiteit ‘bouwen’. Een dergelijke aanvraag dient aan het bestemmingsplan te worden getoetst. Verweerder heeft de aanvraag in strijd met het bestemmingsplan bevonden. Verweerder heeft het beoogd gebruik van de te bouwen loods ten behoeve van de stalling van voertuigen en de opslag van materialen voor de klauwbekapservice van eiser in strijd geacht met de bestemming ‘Wonen’. In de aanvraag was weliswaar opgenomen dat het te bouwen bijgebouw ten behoeve van wonen wordt gebruikt en ten behoeve van de klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie, maar verweerder heeft dat niet gevolgd en stelt dat het beoogde gebruik van de loods, net als bij de eerste aanvraag, in strijd is met het bestemmingsplan. [4] Verweerder heeft daarom de tweede aanvraag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, mede in behandeling genomen als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het ‘afwijken van het bestemmingsplan’.
19.1.
Verweerder heeft voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’ een ruimtelijke onderbouwing bij eiser opgevraagd. Bij brief van 4 december 2023 heeft verweerder, onder verwijzing naar de motivering van het bestreden besluit I, aan eiser kenbaar gemaakt dat het gebruik volgens verweerder niet gewijzigd is ten opzichte van de eerdere aanvraag en daarom in strijd moet worden geacht met de bestemming ‘Wonen’ om dezelfde reden, namelijk dat het gebruik van de loods voor de stalling van voertuigen en materialen voor de klauwbekapservice van eiser niet kan worden aangemerkt als klauwbekapservice die ondergeschikt is aan de woonfunctie. Daarom kon de aanvraag volgens verweerder niet via de reguliere procedure worden vergund en heeft verweerder een ruimtelijke onderbouwing van eiser gevraagd om te kunnen beoordelen of de vergunning via de uitgebreide procedure kan worden vergund. [5] Verweerder heeft eiser bij die brief een termijn van vier weken gegeven om de ruimtelijke onderbouwing aan te leveren en aangekondigd dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling wordt gelaten als de ruimtelijke onderbouwing niet binnen die termijn is aangeleverd.
19.2.
Bij brief van 8 december 2023 heeft verweerder de beslistermijn met vier weken onderbroken vanaf de datum van verzending in verband met ontbrekende gegevens. Verweerder heeft daarbij naast de ruimtelijke onderbouwing voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’, onder verwijzing naar de eerdere brief van 4 december 2023, ook een bouwkostenberekening bij eiser opgevraagd en principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk voor de activiteit ‘bouwen’. Daarin heeft verweerder eveneens aangegeven dat de aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling wordt gesteld als de ontbrekende gegevens niet binnen vier weken worden ontvangen.
19.3.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Awb vanwege de nog ontbrekende ruimtelijke onderbouwing. Bij het bestreden besluit II is verweerder, met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, bij dat besluit gebleven.
19.4.
De rechtbank beoordeelt in het navolgende eerst of verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft mogen stellen op grond van de gevraagde en ontbrekende ruimtelijke onderbouwing. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of een vergunning van rechtswege is verleend.
19.5.
De rechtbank acht daarbij het wettelijk kader van belang, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht verweerder de tweede aanvraag buiten behandeling stellen?
20. Eiser vindt dat er geen noodzaak was voor het aanvullen van de aanvraag met een ruimtelijke onderbouwing. Omdat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan hoefde volgens eiser ook geen ruimtelijke onderbouwing te worden overgelegd. De aanvraag is daarom volgens eiser ten onrechte op die grond buiten behandeling gesteld.
20.1.
De rechtbank stelt voorop dat de tweede aanvraag ten aanzien van het beoogd gebruikt niet verschilt van de eerste aanvraag die eiser heeft ingediend. De tweede aanvraag ziet, net als de eerste aanvraag, ook op het bouwen van een bijgebouw, een loods van 163 m² (deels) ten behoeve van de stalling van voertuigen en opslag van materialen voor de klauwbekapservice van eiser. Het enige verschil met de eerste aanvraag is dat eiser de goothoogte heeft verlaagd tot 3,85 meter met - zoals ter zitting door eiser toegelicht - als doel om de aanvraag te laten passen in de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van het bestemmingsplan in plaats van de eerder benodigde buitenplanse afwijking met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling).
20.2.
De rechtbank volgt verweerder, gelet op hetgeen reeds is overwogen over de gebruiksregels van het bestemmingsplan (zie tussenconclusie r.o. 17), niet in zijn standpunt dat het aangevraagde bouwplan vanwege het beoogd gebruik ten behoeve van de klauwbekapservice van eiser niet voldoet aan het bestemmingsplan. Uit de behandeling ter zitting is de rechtbank namelijk gebleken dat het beoogd gebruik bij de tweede aanvraag (feitelijk) niet verschilt met de eerste aanvraag (en het principeverzoek). Het was eiser namelijk, net als bij de eerste aanvraag, te doen om het bouwen van een bijgebouw ten behoeve van de stalling van voertuigen en de opslag van materialen voor zijn klauwbekapservice. In dat licht is derhalve de uitgebreide procedure niet van toepassing en is een ruimtelijke onderbouwing niet vereist.
20.3.
Van een (andere) afwijking van het bestemmingsplan, waarvoor de uitgebreide procedure moest worden gevolgd, is de rechtbank voorts niet gebleken. Verweerder heeft ter zitting ook niet nader kunnen toelichten op basis waarvan hij heeft geconcludeerd dat, indien al sprake zou zijn van strijd met het bestemmingsplan vanwege het gebruik voor de klauwbekapservice van eiser zoals verweerder stelt, daarvoor een ruimtelijke onderbouwing was vereist en waarom dat gebruik niet met toepassing van een buitenplanse afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling) had kunnen worden vergund. [6]
20.4.
De rechtbank concludeert daarom dat verweerder ten onrechte een ruimtelijke onderbouwing heeft opgevraagd bij eiser en dat verweerder de aanvraag ten onrechte op die grond buiten behandeling heeft gesteld. Nu evenmin is gebleken van andere voor beoordeling van de aanvraag ontbrekende gegevens - zie ook r.o. 21.4 -, heeft verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. De beroepsgrond slaagt. In het navolgende beoordeelt de rechtbank of dit heeft geleid tot een vergunning van rechtswege.
Is er een omgevingsvergunning van rechtswege?
21. Eiser stelt verder dat de gevraagde tweede vergunning van rechtswege is verleend. Op de aanvraag had namelijk de reguliere voorbereidingsprocedure moeten worden toegepast en niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Op de aanvraag is volgens eiser niet beslist binnen de termijn die geldt voor de reguliere procedure. Op het moment dat de beslistermijn van de reguliere procedure verstreek, is daarom volgens eiser van rechtswege een vergunning verleend.
21.1.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande (r.o. 20.3 en 20.4), van oordeel dat verweerder ten onrechte de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft toegepast. De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder niet zelf mag bepalen welke procedure wordt toegepast. Het stelsel van de Wabo bepaalt exclusief welke procedure op een aanvraag om een omgevingsvergunning van toepassing is. Verweerder is daarbij gebonden aan de toepassing van de voorbereidingsprocedure zoals die uit de Wabo voortvloeit. [7]
21.2.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo geldt voor de beoordeling van een aanvraag waarop de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is een beslistermijn van acht weken die ingevolge het tweede lid eenmaal met ten hoogste zes weken kan worden verlengd. De rechtbank overweegt verder dat in artikel 3.9, derde lid, van de Wabo de regeling uit de Awb dat bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag van rechtswege een vergunning is gegeven, van toepassing is verklaard op omgevingsvergunningen die met de reguliere voorbereidingsprocedure tot stand komen. Bij overschrijding van de beslistermijn in de reguliere procedure ontstaat dus een vergunning van rechtswege. [8] De inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft in dit geval tot gevolg dat een van rechtswege verleende omgevingsvergunning alleen nog aan de orde kan zijn, als het besluit vóór 1 januari 2024 van rechtswege tot stand is gekomen. [9]
21.3.
De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat de aanvraag dateert van
26 oktober 2023 en ook door verweerder op die datum is ontvangen. Daaruit valt voor de rechtbank verder af te leiden dat verweerder de beslistermijn per 8 december 2023 met vier weken heeft opgeschort. Bij brief van 8 december 2023 heeft verweerder naast de ruimtelijke onderbouwing voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’, onder verwijzing naar de eerdere brief van 4 december 2023, ook een bouwkostenberekening bij eiser opgevraagd en principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk voor de activiteit ‘bouwen’.
21.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de beslistermijn onterecht heeft opgeschort. Nu de ruimtelijke onderbouwing niet was vereist, heeft verweerder de beslistermijn gelet op het voorgaande op die grond ten onrechte opgeschort. Ten aanzien van de door verweerder gevraagde bouwkostenberekening en principedetails concludeert de rechtbank eveneens dat verweerder de beslistermijn ten onrechte heeft opgeschort. Deze gegevens waren namelijk bij verweerder bekend uit de eerder door eiser aangevraagde omgevingsvergunning, die in eerste instantie ook door verweerder is verleend. Verweerder heeft ter zitting ook niet kunnen toelichten waarom die gegevens, ondanks de eerder aangevraagde en verleende omgevingsvergunning, opnieuw zijn opgevraagd en op welke (wettelijke) indieningsvereisten die gevraagde gegevens zien. De rechtbank betrekt de opschorting van de beslistermijn, voor zover die zag op de gevraagde bouwkostenberekening en principedetails, dan ook niet bij de beoordeling van de vraag of de beslistermijn is overschreden. De beslistermijn is dus niet verlengd of opgeschort / verweerder had dat niet mogen doen. De beslistermijn van acht weken heeft hierdoor vanaf 27 oktober 2023 (de dag na de indiening van de tweede aanvraag) ononderbroken gelopen, zonder dat verweerder een inhoudelijke beslissing heeft genomen op de aanvraag. De laatste dag
21.5.
De rechtbank stelt vast dat de eerste dag van de beslistermijn van acht weken
27 oktober 2023 is (de dag na de indiening van de tweede aanvraag). De laatste dag
is 21 december 2023. Omdat verweerder niet mocht opschorten / niet tijdig op de aanvraag heeft beslist is op 22 december 2023 een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan voor de bouw van het bijgebouw / de loods voor de klauwbekapservice. De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie zaak ROE 24 / 3588
22. Gelet op het voorgaande (r.o. 20 t/m 21.5) concludeert de rechtbank het volgende. Verweerder heeft de tweede aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Anders dan verweerder vindt de rechtbank dat er sprake is van een omgevingsvergunning van rechtswege. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. Voor de (eind)conclusie en de gevolgen verwijst de rechtbank naar r.o. 25 t/m 28.
(Eind)conclusie en gevolgen
Zaak ROE 23 / 924
23. Gelet op het voorgaande (r.o. 16 t/m 17) is het beroep van eiser gegrond.
De rechtbank zal het bestreden besluit I vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daarover is gesproken ter zitting met partijen mede in het licht dat verweerder ook om andere redenen dan strijd met het bestemmingsplan bij het bestreden besluit I tot weigering van de vergunning is overgegaan. Ter zitting is naar voren gekomen dat het bestreden besluit I mogelijk (eveneens) daardoor niet gedragen kan worden. Die (nadere) beoordeling is evenwel aan verweerder en niet aan de rechtbank. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van de derde-partij moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
24. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. De kosten van hem voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en met wegingsfactor 1). Verweerder moet tevens aan eiser het door hem voor dit beroep betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.
Zaak ROE 24 / 3588
25. Gelet op het voorgaande (r.o. 20 t/m 22) is het beroep van eiser gegrond.
De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb ook zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit II alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit II te herroepen.
26. Verweerder dient de omgevingsvergunning van rechtswege binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. [10] In dit verband bepaalt de rechtbank voorts dat verweerder met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de voormelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt tevens met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de door eiser (aan verweerder) gevraagde dwangsom vast. Op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen. De rechtbank neemt in aanmerking dat de geldige ingebrekestelling dateert van 15 januari 2024. Verweerder is dus meer dan 42 dagen in gebreke geweest, waardoor de maximale dwangsom van in totaal € 1.442,- wordt verbeurd. [11]
27. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. De kosten van hem voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en met wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden, zoals door eiser verzocht, om een hogere wegingsfactor toe te passen. Het door eiser betaalde en door verweerder aan hem te vergoeden griffierecht bedraagt in dit beroep € 187,-
28. Omdat de rechtbank het aan eiser gerichte primaire besluit II herroept, moet verweerder ook de proceskosten van eiser voor de bezwaarfase vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten vast op een bedrag € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-, en met wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
In zaak ROE 23 / 924
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • draagt verweerder op om een nieuwe beslissing op het bezwaar van de derde-partij te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 1.814,-;
  • bepaalt dat verweerder het voor het beroep betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser vergoedt.
In zaak ROE 24 / 3588
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • verklaart het door eiser tegen het primaire besluit II ingediende bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit II;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de omgevingsvergunning van rechtswege van 22 december 2023 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van (in totaal) € 3108,-;
  • bepaalt dat verweerder het voor het beroep betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening te treffen.
BIJLAGE
ROE 23 / 924
Omgevingswet
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken. Gelet op artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. Dat is de Wabo.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is - voor zover hier van belang - bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met (1) een goede ruimtelijke ordening en (2) in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van Bijlage II van het Bor bepaalt – voor zover van belang - dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard.
Bestemmingsplan ‘ [adres 1] , [plaats 1] en [adres 2] , [plaats 2] ’ (bestemmingsplan)
Op grond van het bestemmingsplan ligt op het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’ en dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 4’. Op grond van artikel 4.1. van het bestemmingsplan zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor:
wonen in een woning;
een klauwbekapservice, welke ondergeschikt is aan de woonfunctie;
aan huis verbonden beroepen, onder de voorwaarden zoals opgenomen in lid 9.3;
Op grond van artikel 4.2.2. van het bestemmingsplan mag de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3,5 meter bedragen.
ROE 24 / 3588
Omgevingswet
Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en de Omgevingswet in werking getreden. Het oude recht blijft op grond van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet van toepassing op de aanvraag van eiser, totdat het besluit onherroepelijk wordt.
De wetgever heeft geregeld dat aanvragen om omgevingsvergunningen die vóór 1 januari 2024 zijn ingediend nog volgens de Wabo worden afgehandeld, maar heeft de regeling voor van rechtswege verleende omgevingsvergunningen per die datum met onmiddellijke werking laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat van rechtswege verleende omgevingsvergunningen alleen nog aan de orde kunnen zijn, als het besluit vóór 1 januari 2024 van rechtswege is gegeven in de zin van artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. Indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag (…).
Op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo is paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (…).
Op grond van artikel 3.9, vierde lid, doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Op grond van artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
Bestemmingsplan ‘ [adres 1] , [plaats 1] en [adres 2] , [plaats 2] ’ (bestemmingsplan)
Zie de bijlage onder
ROE 23 / 924
In artikel 11.1, onder a, van het bestemmingsplan is bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het plan ten behoeve van het vergroten van de bij recht in de regels geven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van de maten, afmetingen en percentages, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb - voor zover hier van belang - kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Op grond van artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan: de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
In de artikelen 4.20a t/m 4.20f van de Awb is de beschikking van rechtswege geregeld.
In artikel 8:55c van de Awb is bepaald dat als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vaststelt.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, opgenomen in afdeling 4.1.3, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is gesteld, doch voor ten hoogste 42 dagen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de tweede veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag bedraagt.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, de bestuursrechter bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb volgt dat de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

Voetnoten

2.ECLI:NL:RBLIM:2024:1174. De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 maart 2024 (ROE 24 / 365) beslist dat het door verweerder doorgezonden beroepschrift als bezwaarschrift moet worden behandeld, ECLI:NL:RBLIM:1173.
3.Het gaat hier om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure - hierna ook: uitgebreide (voorbereidings)procedure - van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie met name r.o. 16.2.
5.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo in combinatie met afdeling 3.4 van de Awb.
6.Zie r.o. 20.1, waaruit blijkt dat bij de tweede aanvraag nog een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan (goothoogte) aan de orde is op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2935.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:179.
9.Zie ook de bijlage bij deze uitspraak.
10.Artikel 3.9, vierde lid, van de Wabo en artikel 4:20 van de Awb.
11.De rechtbank verwijst in verband met r.o. 26 naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:891.