21.5.De rechtbank stelt vast dat de eerste dag van de beslistermijn van acht weken
27 oktober 2023 is (de dag na de indiening van de tweede aanvraag). De laatste dag
is 21 december 2023. Omdat verweerder niet mocht opschorten / niet tijdig op de aanvraag heeft beslist is op 22 december 2023 een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan voor de bouw van het bijgebouw / de loods voor de klauwbekapservice. De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie zaak ROE 24 / 3588
22. Gelet op het voorgaande (r.o. 20 t/m 21.5) concludeert de rechtbank het volgende. Verweerder heeft de tweede aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Anders dan verweerder vindt de rechtbank dat er sprake is van een omgevingsvergunning van rechtswege. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. Voor de (eind)conclusie en de gevolgen verwijst de rechtbank naar r.o. 25 t/m 28.
(Eind)conclusie en gevolgen
23. Gelet op het voorgaande (r.o. 16 t/m 17) is het beroep van eiser gegrond.
De rechtbank zal het bestreden besluit I vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daarover is gesproken ter zitting met partijen mede in het licht dat verweerder ook om andere redenen dan strijd met het bestemmingsplan bij het bestreden besluit I tot weigering van de vergunning is overgegaan. Ter zitting is naar voren gekomen dat het bestreden besluit I mogelijk (eveneens) daardoor niet gedragen kan worden. Die (nadere) beoordeling is evenwel aan verweerder en niet aan de rechtbank. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van de derde-partij moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
24. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. De kosten van hem voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en met wegingsfactor 1). Verweerder moet tevens aan eiser het door hem voor dit beroep betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.
25. Gelet op het voorgaande (r.o. 20 t/m 22) is het beroep van eiser gegrond.
De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb ook zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit II alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit II te herroepen.
26. Verweerder dient de omgevingsvergunning van rechtswege binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.In dit verband bepaalt de rechtbank voorts dat verweerder met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de voormelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt tevens met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de door eiser (aan verweerder) gevraagde dwangsom vast. Op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen. De rechtbank neemt in aanmerking dat de geldige ingebrekestelling dateert van 15 januari 2024. Verweerder is dus meer dan 42 dagen in gebreke geweest, waardoor de maximale dwangsom van in totaal € 1.442,- wordt verbeurd.
27. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. De kosten van hem voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-, en met wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden, zoals door eiser verzocht, om een hogere wegingsfactor toe te passen. Het door eiser betaalde en door verweerder aan hem te vergoeden griffierecht bedraagt in dit beroep € 187,-
28. Omdat de rechtbank het aan eiser gerichte primaire besluit II herroept, moet verweerder ook de proceskosten van eiser voor de bezwaarfase vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten vast op een bedrag € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-, en met wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- draagt verweerder op om een nieuwe beslissing op het bezwaar van de derde-partij te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 1.814,-;
- bepaalt dat verweerder het voor het beroep betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser vergoedt.
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- verklaart het door eiser tegen het primaire besluit II ingediende bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit II;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de omgevingsvergunning van rechtswege van 22 december 2023 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van (in totaal) € 3108,-;
- bepaalt dat verweerder het voor het beroep betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 april 2025