ECLI:NL:RBLIM:2025:3843

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ROE 24/362
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering toeslag op grond van de Toeslagenwet wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 24 april 2025, wordt de terugvordering van een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) behandeld. De eiser, die een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), heeft de inkomsten van zijn echtgenote niet doorgegeven aan het Uwv. Hierdoor kwam het gezamenlijk inkomen boven het sociaal minimum, wat leidde tot de intrekking van de toeslag en een terugvordering van € 66.480,24 over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 mei 2022. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verjaring van de vordering, aangezien het Uwv pas in 2023 op de hoogte was van de gewijzigde inkomenssituatie. De rechtbank vindt de matiging van de terugvordering met 20% tot € 52.000,- door het Uwv niet onevenredig en verklaart het beroep van de eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de terugvordering en stelt het terug te vorderen bedrag vast op € 52.000,-. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/362
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Sarkis),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), het Uwv
(gemachtigden: mr. E.C.H. Coenen en mr. R. Boonstra).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Volgens het Uwv heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden omdat hij de inkomsten van zijn echtgenote niet aan het Uwv heeft doorgegeven. Gebleken is dat het gezamenlijk inkomen van eiser en zijn echtgenote hoger is dan het sociaal minimum met als gevolg dat eiser geen recht heeft op een toeslag. Het Uwv heeft de onverschuldigd betaalde toeslag over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 mei 2022 ter hoogte van
€ 66.480,24 bruto teruggevorderd. Eiser is het niet eens met de terugvordering. Hij voert in beroep aan dat sprake is van verjaring van de vordering en van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de terugvordering van de toeslag.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde toeslag van eiser heeft teruggevorderd; er is geen sprake van verjaring van de vordering en de rechtbank vindt de matiging van de vordering met 20% (tot afgerond € 52.000,-), zoals het Uwv ter zitting heeft aangegeven niet onevenredig. Eiser krijgt dus gedeeltelijk gelijk en het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2. Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of sprake is van verjaring van de vordering en of sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien danwel de terugvordering verder te matigen dan het Uwv heeft gedaan. Aan het eind (onder 6) staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.2.1. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesverloop
2. Het Uwv heeft bij besluit van 15 mei 2023 (besluit 1) het recht op toeslag vanaf
1 januari 2009 ingetrokken omdat de totale inkomsten van eiser en zijn echtgenote hoger zijn dan het sociaal minimum. Bij besluit van 22 mei 2023 (besluit 2) heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde toeslag over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 mei 2022 ter hoogte van € 66.480,24 bij eiser teruggevorderd. Het Uwv heeft bij besluit van 31 mei 2023 (besluit 3) eiser verzocht om het bedrag van € 66.480,24 binnen zes weken terug te betalen.
2.1. Met het bestreden besluit van 21 december 2023 is het Uwv bij de besluiten 1 en 2 gebleven en is de invordering voorlopig stopgezet. Eiser is daarbij tevens verzocht om contact op te nemen met de afdeling invorderen om een betalingsregeling te treffen als hij het bedrag niet in één keer kan terugbetalen.
2.2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft vanaf 20 februari 1983 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en vanaf 1 januari 1992 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangen. Vanaf
1 januari 1987 heeft eiser een toeslag op grond van de TW ontvangen omdat zijn inkomen en dat van zijn partner onder het sociaal minimum ligt.
3.1. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juni 2022 de toeslag vanaf 1 juni 2022 stopgezet omdat het Uwv informatie heeft ontvangen dat het gezamenlijk inkomen van eiser en zijn echtgenote hoger dan het sociaal minimum is. Het Uwv heeft daarbij medegedeeld dat de periode vóór 1 juni 2022 nog beoordeeld zal worden en dat eiser daarover een afzonderlijk besluit zal ontvangen.
3.2. Het Uwv heeft het Suwi Bedrijvenregister geraadpleegd en heeft in april en mei 2023 informatie bij de Belastingdienst opgevraagd en verkregen. Gebleken is dat de echtgenote van eiser bestuurder is van een bedrijf (B-S Express) dat op 20 oktober 2005 is gevestigd en vanaf 22 september 2016 is voortgezet als Besloten Vennootschap (BV). De echtgenote is vanaf oktober 2016 directeur-grootaandeelhouder van genoemd bedrijf. Tevens is de echtgenote bestuurder van Pamana Logistics, dat is gevestigd op
6 maart 2020. De Belastingdienst heeft gegevens verstrekt van de winst en de zelfstandigenaftrek over de jaren 2009 tot en met 2016. Verder zijn er opgaves van het maandelijks loon voor de loonbelasting/premies volksverzekering vanaf 1 oktober 2016 tot en met 30 april 2018 en vanaf 1 januari 2018 tot en met maart 2023.
3.3. Het Uwv heeft vervolgens de onder 2 vermelde besluiten en het onder 2.1. vermelde bestreden besluit genomen.
Is sprake van verjaring?
4. Volgens eiser is de vordering verjaard omdat het Uwv het inkomen van de echtgenote al vóór 2017 had kunnen achterhalen, nu het gaat om structurele, openbare gegevens van de Kamer van Koophandel en Inkomstenbelasting-aangiften. Het Uwv is pas in 2022 tot actie overgegaan en dat betekent niet dat het Uwv de verjaring eenzijdig kan opschorten of doorbreken. Verder moet de verjaring proactief worden gestuit door bijvoorbeeld een aanmaning of mededeling. De eerste terugvorderingshandeling dateert van 15 mei 2023, waardoor op zijn minst de periode vóór 15 mei 2018 als verjaard moet worden beschouwd.
4.1. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van verjaring van de vordering. Het Uwv heeft in het verweerschrift toegelicht dat de vordering pas in 2023 bij het Uwv bekend is geworden. Het was wat anders geweest als eiser het Uwv al veel eerder had geïnformeerd over de gewijzigde inkomenssituatie en het Uwv langer dan vijf jaar had stilgezeten. Daarvan is volgens het Uwv geen sprake.
4.2. In artikel 20 van de TW zijn geen verjaringstermijnen met betrekking tot terugvorderingen opgenomen. Dat betekent dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW) analoog van toepassing zijn. [1]
4.2.1. In artikel 3:309 van het BW is bepaald dat een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden en in ieder geval twintig jaar nadat de vordering is ontstaan.
4.3. De stelling van eiser dat het Uwv zelf actie had kunnen ondernemen en al vóór 2017 bekend had kunnen zijn met de inkomsten van de echtgenote deelt de rechtbank niet. Het ligt namelijk op de weg van eiser om het Uwv te informeren over wijzigingen in het gezinsinkomen. Een toeslag is een individuele uitkering, waarbij op het Uwv geen verplichting rust om na te gaan of sprake is van eventuele inkomsten van de partner van een betrokkene. Eiser is als ontvanger van die toeslag op grond van artikel 12, eerste lid, van de TW gehouden om alle feiten en omstandigheden – waarvan het duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op onder meer het recht op en de hoogte van de toeslag – aan het Uwv te melden (inlichtingenplicht). De inlichtingenplicht geldt evenwel niet als het feiten en omstandigheden betreft die het Uwv zelf kan vaststellen op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriele regeling aan te wijzen administratie, zoals vastgesteld in de Regeling uitzondering inlichtingenplicht [2] . Het gaat dan ingevolge artikel 4a om een adreswijziging van de klant of gegevens over het verblijfsrecht van een vreemdeling. De omstandigheid dat de echtgenote van eiser inkomen ontvangt, valt hier niet onder. Eiser had de wijziging in het gezinsinkomen dus zelf moeten doorgeven.
4.4. Vaststaat dat het Uwv in juni 2022 een signaal heeft ontvangen dat de echtgenote van eiser inkomen heeft. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juni 2022 de toeslag vanaf
1 juni 2022 stopgezet en aangekondigd dat de periode vóór 1 juni 2022 nog beoordeeld zal worden en dat eiser daarover een afzonderlijk besluit zal ontvangen. Na ontvangst in april en mei 2023 van gegevens van de Belastingdienst is bij het Uwv duidelijk geworden dat eiser (in ieder geval) vanaf 1 januari 2009 geen recht meer had op toeslag vanwege de inkomsten van de echtgenote over die jaren. Het Uwv heeft op 15 mei 2023 het besluit tot stopzetting van de toeslag vanaf 1 januari 2009 en bij besluit van 22 mei 2023 het besluit tot terugbetaling van de toeslag genomen. Bij het Uwv was naar het oordeel van de rechtbank in mei 2023 bekend dat op grond van de inkomensgegevens van de echtgenote vanaf
1 januari 2009 geen recht op toeslag bestond. Het terugvorderingsbesluit van 22 mei 2023 is (ruim) binnen de vijfjaarstermijn uit artikel 3:309 van het BW genomen. De beroepsgrond dat sprake is van verjaring van de vordering slaagt dus niet.
Is sprake van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien?
5. Niet in geschil is dat vanwege de inkomsten van eiser en zijn echtgenote in de te beoordelen periode -1 januari 2009 tot en met 31 mei 2022- geen recht bestond op een toeslag. Ook is niet in geschil dat eiser deze inkomsten niet heeft gemeld aan het Uwv en dat hij de daardoor de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de intrekking van de toeslag en de terugvordering als zodanig. Eiser heeft alleen omstandigheden naar voren gebracht die volgens eiser als dringende redenen zijn aan te merken om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Die omstandigheden betreffen zijn medische situatie, het te lang stilzitten van het Uwv, het onopzettelijk schenden van de inlichtingenverplichting, zijn financiële situatie en de lange periode waarover wordt teruggevorderd.
5.1. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij zijn tussenuitspraak van
18 april 2024 [3] zijn rechtspraak met betrekking tot het begrip ‘dringende reden’ gewijzigd. De CRvB legt dit begrip voortaan ruimer uit, waarbij betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Niet alleen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving. Bij het nemen van een besluit over herziening of terugvordering is het Uwv verplicht om een belangenafweging te maken waarvan de uitkomst niet onevenredig mag zijn.
5.2. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter een herzienings- of terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, waarbij de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, als achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld.
5.3. De rechtbank heeft het Uwv schriftelijk verzocht om uiterlijk op de zitting aan te geven wat de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 betekent voor de terugvordering in deze zaak.
5.4. Het Uwv heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de terugvordering wordt gematigd met 20% en dat het terug te vorderen bedrag daardoor (afgerond) € 52.000,- wordt. Het Uwv heeft toegelicht dat bij deze matiging is betrokken dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door de inkomsten van zijn echtgenote niet te melden terwijl hij wel op diverse momenten is gewezen door het Uwv op de inlichtingenverplichting. Het Uwv heeft verder betrokken dat misschien eerder een controle had kunnen worden opgepakt omdat er algemene informatie in Suwinet beschikbaar is, namelijk dat de echtgenote vanaf oktober 2016 directeur-grootaandeelhouder is. Het Uwv heeft voorts laten meewegen dat het onderzoek naar de periode vóór juni 2022 pas in 2023, een jaar na het stopzetten van de toeslag in juni 2022, heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft verder ter zitting medegedeeld dat de medische en de financiële situatie van eiser geen aanleiding vormt om de vordering verder te matigen. Het Uwv heeft in beroep een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd op grond waarvan het Uwv het standpunt inneemt dat de medische situatie van eiser geen dringende reden vormt om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het Uwv heeft over de financiële situatie ter zitting opgemerkt dat eiser nog niet heeft gereageerd op brieven van het Uwv om de inkomensgegevens van hem en zijn echtgenote door te geven zodat het Uwv bij gebrek aan informatie geen rekening kan houden met de eisers’ financiële situatie. Het Uwv heeft ten slotte opgemerkt dat eiser de bescherming geniet van de beslagvrije voet en dat de vordering kan worden kwijtgescholden als aan de voorwaarden voor kwijtschelding wordt voldaan.
5.5. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de vordering meer gematigd moet worden, ook vanwege de lange periode van terugvordering. Eiser heeft verder ter zitting aangevoerd dat hij ook een tijd onder bewind heeft gestaan, dat hij begrijpt dat hij ten onrechte toeslag heeft gehad, maar dat hij het niet ziet zitten om ruim vijftigduizend euro terug te betalen.
Medische situatie
5.6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat vanwege zijn medische situatie en de ernst van de gevolgen van het terugvorderingsbesluit sprake is van een dringende reden waardoor het Uwv van terugvordering moet afzien danwel verder moet matigen. Het Uwv heeft bij de terugvordering geen rekening met zijn medische situatie gehouden, namelijk de meerdere TIA’s tussen 2014 en 2018, een herseninfarct in december 2020 en als gevolg van de aanhoudende stress een blindedarmontsteking met een opname van meerdere dagen in het ziekenhuis in januari 2024. Eiser heeft een brief van de chirurg van 1 februari 2024 overgelegd. Artsen hebben eiser verteld dat langdurige stress een rol speelt bij het ontstaan van deze ontsteking. De gezondheidsklachten zijn in nog geen maand na het bestreden besluit verergerd, waarbij het nu is gebleven bij een blindedarmontsteking. Het handhaven van het bestreden besluit kan echter zwaardere consequenties met zich meebrengen zoals weer een TIA en/of een herseninfarct met misschien onomkeerbare gevolgen. Het Uwv heeft de medische stukken (van de huisarts en de neuroloog) niet aan een arts voorgelegd waardoor sprake is van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
5.7. Het Uwv heeft in beroep een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep G.M.J. Hanssen (Hanssen) van 29 mei 2024 overgelegd en zich op basis van dat rapport op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een medisch dringende reden om van terugvordering af te zien.
5.7.1. Hanssen heeft op grond van de ter beschikking staande medische informatie de medische situatie van eiser in kaart gebracht. Uit de informatie is gebleken dat eiser in 2016 een TIA heeft gehad en dat er geen restverschijnselen zijn. Uit de informatie van de neuroloog en de huisarts blijkt dat eiser in december 2020 een herseninfarct (CVA) heeft gehad. Volgens Hanssen kan dit wel restklachten geven, maar er zijn geen aanwijzingen dat bij eiser sprake is van zodanig ernstige restklachten dat eiser lichamelijk danwel mentaal of cognitief niet zelfredzaam zou zijn. De huisarts heeft aangegeven behoudens ADHD geen informatie over geestelijke klachten te hebben. Volgens Hanssen suggereert dit dat eiser zich met eventuele mentale klachten/problemen, anders dan de gekende ADHD, nooit tot de huisarts heeft gericht. Volgens Hanssen is het goed voorstelbaar dat eiser stress en spanningen ondervindt van de terugvordering, maar het is volgens Hanssen nogal suggestief om te stellen dat door de chronische stress door de terugvordering het zéér plausibel is dat het eerstvolgende infarct fataal zal zijn. Hanssen stelt dat hij op geen enkele manier de uitkomst van een potentieel herseninfarct, of het nu een eerste herseninfarct of een recidief is, kan voorspellen. Verder is er geen reden om aan te nemen dat de terugvordering per definitie tot een recidief herseninfarct zal leiden. Er is geen 1 op 1 correlatie van de mate van ervaren stress of spanningen op het optreden van een ziekte, in dit geval specifiek een herseninfarct. Ook de suggestie dat stress de oorzaak van de blindedarmontsteking (januari 2024) is geweest vindt Hanssen vergezocht en is medisch gezien niet aannemelijk. Enkel stress en spanningen is volgens Hanssen geen gangbare oorzaak voor het ontstaan van blindedarmontstekingen. Er zijn volgens Hanssen weinig redenen om te veronderstellen dat de medische toestand van eiser in dergelijke mate zou komen te veranderen dat het onverantwoord is om te volharden in de terugvordering.
5.8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met het rapport van Hanssen een toereikende onderbouwing heeft gegeven dat er vanuit medisch oogpunt geen dringende reden is om van terugvordering af te zien danwel om de terugvordering verder te matigen. Eiser heeft daar onvoldoende tegenovergesteld om tot een ander oordeel te komen.
Andere omstandigheden
5.9. Volgens eiser zijn er ook nog andere omstandigheden die dringende redenen vormen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Zo heeft het Uwv pas in 2023 de inkomsten onderzocht, heeft eiser de inlichtingenplicht onopzettelijk geschonden, heeft het Uwv eiser niet in de tussentijd, al dan niet periodiek, schriftelijk geïnformeerd over de inlichtingenplicht over gewijzigde financiële omstandigheden van eiser en/of zijn partner, had het Uwv de inkomsten van eiser en zijn partner eerder kunnen controleren en ziet de terugvordering op een lange periode met een uitzonderlijk hoog bedrag.
5.10. De rechtbank stelt vast dat het Uwv bij de matiging van de vordering heeft betrokken dat het Uwv eerder een controle had kunnen verrichten en het onderzoek pas in 2023, dus een jaar later na het stopzetten van de toeslag in juni 2022, heeft opgepakt. De rechtbank vindt de matiging van 20% (tot afgerond € 52.000,-) die het Uwv daarom toepast niet onevenredig en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de terugvordering nog verder had moeten worden gematigd. De rechtbank betrekt daarbij dat eisers aandeel in de vordering aanzienlijk is, ook al heeft het Uwv door de matiging ook een deel daarvan voor zijn rekening genomen. Vast staat namelijk dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Dit is wellicht niet opzettelijk geweest maar er is op zijn minst toch sprake geweest van nalatigheid. Eiser is bij het toekenningsbesluit immers geïnformeerd dat hij wijzigingen in het inkomen van hem en zijn partner moet doorgeven. Ter zitting heeft het Uwv naar voren gebracht dat op de betaalspecificaties in de jaren 2014 – 2018 ook was vermeld dat wijzigingen in de (financiële) situatie binnen een week dienen te worden doorgegeven. De toeslag is een aanvulling op de Wajong-uitkering tot 100% van het voor hem geldende sociaal minimum. Vanaf het moment dat zijn echtgenote inkomsten heeft, had eiser moeten weten dat dit van invloed kan zijn op het recht op toeslag en dat hij dit had moeten melden bij het Uwv. Uit de ter beschikking staande gegevens van de Belastingdienst vanaf 2009 blijkt dat vanaf 2009 sprake was van winst uit onderneming en dat een zelfstandigenaftrek werd geclaimd. De Belastingdienst heeft het Uwv bericht dat er geen gegevens meer zijn van vóór 2009. Gezien de winst vanaf 2009 en de hoogte van de maandelijkse verdiensten van de partner vanaf oktober 2016 als directeur-grootaandeelhouder had het eiser toch duidelijk moeten zijn dat hij mogelijk geen recht op toeslag meer had. Eiser heeft dat ook niet betwist. Dat hij geen weet had van de verdiensten van zijn partner lijkt de rechtbank onwaarschijnlijk. Hij heeft in ieder geval moeten begrijpen dat die verdiensten van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag. Uit de medische informatie is verder niet gebleken dat eiser niet de geestelijke vermogens heeft om te begrijpen dat hij inkomsten van zijn partner moet doorgeven en dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag. De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldig handelen van het Uwv zoals eiser ter zitting naar voren heeft gebracht. Zoals al bij 4.3 is overwogen, rust op het Uwv geen verplichting om na te gaan of sprake is van eventuele inkomsten van de partner van een betrokkene. Het Uwv hoeft ook niet tussentijds een betrokkene te wijzen op zijn inlichtingenplicht. Ook de lange periode van terugvordering en de hoogte van de terugvordering zijn in deze zaak geen factoren die aanleiding zouden moeten zijn om de terugvordering verder te matigen. Dat komt namelijk ook omdat eiser al die tijd niet heeft gemeld dat zijn partner verdiensten had, terwijl hij dat wel had moeten doen. Voor wat betreft eisers financiële situatie is ter zitting gebleken dat eiser (nog) niet heeft gereageerd op brieven van het Uwv om de inkomensgegevens van hem en zijn echtgenote door te geven, zodat het Uwv bij de matiging danwel bij de invordering geen rekening kan houden met de eisers’ financiële situatie. Ook in deze beroepszaak heeft eiser zijn financiële situatie niet inzichtelijk gemaakt. In zijn financiële situatie ligt dus ook geen reden om nog verder te matigen dan het Uwv al heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat het Uwv met de matiging van de vordering van 20% tot (afgerond)
€ 52.000,- een geschikte, noodzakelijke en evenwichtige belangenafweging heeft verricht en vindt de uitkomst van die belangenafweging niet onevenredig.
Conclusie en gevolgen
6. Omdat het Uwv pas in beroep een motivering heeft gegeven op de door eiser al in bezwaar aangevoerde medische dringende redenen en omdat het Uwv het standpunt heeft gewijzigd door de vordering te matigen tot € 52.000,-, verklaart de rechtbank het beroep gegrond wegens strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt voor wat betreft de hoogte van het terugvorderingsbedrag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de terugvordering en stelt de hoogte van de terugvordering van de toeslag vast op € 52.000,-. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift tegen het bestreden besluit, 1 punt voor het verschijnen op zitting met een wegingsfactor 1). Die punten hebben een waarde van € 907,-. Toegekend wordt € 1.814,- (2 x 1 x € 907,-).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond:
- vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de terug te vorderen toeslag;
- stelt het terug te vorderen bedrag aan toeslag vast op € 52.000,- bruto;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden; - veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,- (wegens kosten van rechtsbijstand).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, mr. P.H. Broier en
mr. C.L.G.F.H. Albers, rechters, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 24 april 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Toeslagenwet

Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 20
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Regeling uitzondering inlichtingenplicht

Artikel 4a
1. De inlichtingenplicht van degene die aanspraak maakt op toeslag, of zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 12 van de Toeslagenwet, geldt niet ten aanzien van gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen ten aanzien van:
een adreswijziging als bedoeld in artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen;
gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 5°, van de Wet basisregistratie personen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2354.
2.Stcrt. 2017, 52905