ECLI:NL:RBLIM:2025:4128

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
03.081474.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met geweld en andere feitelijkheden in Maastricht

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 december 2021, waarbij de verdachte het slachtoffer, een jonge vrouw, heeft verkracht in zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw door geweld en andere feitelijkheden heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft ontkend dat er sprake was van verkrachting en heeft aangevoerd dat de seksuele handelingen met wederzijdse instemming plaatsvonden. De rechtbank heeft echter de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld, waarbij zij heeft gewezen op de consistentie en detail in haar verklaringen, evenals op het steunbewijs van getuigen en forensisch bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, door de vrouw te slaan en haar te dwingen tot seksuele handelingen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar heeft gedwongen in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en heeft tevens de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op €10.822,55, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer een aanzienlijke straf rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.081474.23
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2001,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 april 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is op de zitting gehoord, bijgestaan door mr. M.M. de Boer, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 10 december 2021 te Maastricht [slachtoffer] heeft verkracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster consistent, gedetailleerd en authentiek zijn. Dit maakt haar verklaringen betrouwbaar. Voorts is er voldoende steunbewijs. Zo hebben de moeder en een vriendin van aangeefster verklaard over de gemoedstoestand van aangeefster kort na het voorval.
De verklaringen van de verdachte dat er geen sprake was van verkrachting maar van ruige seks met wederzijdse instemming, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat aangeefster de feiten heeft verdraaid en tegenover de politie bewust een ander beeld van de avond heeft geschetst. Gedurende de avond en totdat zij met de verdachte op zijn studentenkamer arriveerde, hadden zij met elkaar geflirt. Over wat vervolgens op de studentenkamer is gebeurd, lopen de verklaringen van de verdachte en van aangeefster zeer uiteen. Volgens de verklaring van de verdachte vonden de handelingen plaats met volledige wederzijdse instemming, zonder elementen van dwang of wederrechtelijkheid. De verklaringen van aangeefster zijn op belangrijke punten niet consistent. Aangeefster is een begenadigd en gediplomeerd toneelspeelster die rond de tijd van het tenlastegelegde zich aan het voorbereiden was op een rol in een toneelstuk met de naam ‘ [naam toneelstuk] ’, met het thema grensoverschrijdend gedrag. Mogelijk zijn werkelijkheid en fictie bij de aangeefster door elkaar gaan lopen. Steunbewijs voor haar verklaringen ontbreekt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
[slachtoffer]heeft
aangiftegedaan en – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [2]
Plaats delict: [adres]
Pleegdatum/tijd: tussen vrijdag 10 december 2021 om 00:30 uur en vrijdag 10 december 2021 om 03:45 uur
Het was de nacht van donderdag op vrijdag, van 9 op 10 december 2021.
[verdachte] woont op de [straatnaam 1] en [achternaam] is zijn achternaam.
[…]
In de woning van [verdachte] hebben we eerst gekletst.
Toen wilde hij gitaar spelen, maar de stereo werkte niet en toen merkte ik voor het eerst zijn agressieve kant. Toen schrok ik wel van die kant van hem.
[…]
Hij kwam naar mij toe en toen werd het fysieker. Al vrij snel raakte hij mijn vagina aan, maar daar was ik nog niet aan toe. Al vrij snel ging het grof en trok hij aan mijn haren en duwde hij mijn gezicht weg. Hij speelde de baas. Hij hield de achterkant van mijn hoofd vast en duwde mij naar achteren en trok mij naar voren. Ik merkte dat de sfeer grimmig was.
Hij had al eerder mijn rits open gedaan. Die stond dus open. Hij duwde mij op bed en hij deed zijn shirt en broek uit. Ik had nog niets gedaan. Ik droeg een body en een groene slip. Hij trok/schoof dat opzij aan de onderkant. Hij trok het opzij zodat mijn vagina beschikbaar was en stopte gelijk zijn piemel erin zonder condoom.
Met zijn vlakke hand sloeg hij mij meerdere malen in mijn gezicht. Op mijn wangen, bij mijn ogen, overal eigenlijk. Hij sloeg gewoon roekeloos. Hij schold mij ook de hele tijd uit. Dingen als; sletje, fucking hoer, vieze bitch, vies wijf. Gewoon vieze dingen.
Ik wilde niet op die manier seks hebben. Vanaf het eerste penetreren al niet. Ik had
geen zeggenschap. Alles wat ik zelf wilde bepalen werd door hem verboden.
Op het moment dat hij op mijn vagina sloeg en ongeveer na de vijfde klap heb ik er iets van gezegd; "stop dat doet pijn”.
Ik had geen macht over mijzelf, ik durfde niets. Toen pakte hij mij vast en deed mijn broek volledig uit en mijn sokken.
Dan weet ik nog dat hij mij van achteren nam, doggy. Mijn billen gingen er toen
echt aan. Hij ging daar echt hard op slaan. Ik kwam met mijn hoofd bij elke stoot een
beetje tegen de muur aan. Ik moest toen ook erg huilen. Hij reageerde niet. Ik denk zeker dat hij het kon horen. Één van de buren heeft ook iets gehoord en heeft later aangeklopt vanwege geluidsoverlast.
Ik begon te huilen, omdat ik het niet wilde en weg wilde. Ik heb nog geprobeerd hem weg te duwen.
[…]
Vanaf dat moment begon hij mij op mijn vagina te slaan, met zijn rechterhand en scheldend. Ik reageerde er niet op, ik was aan het huilen. Het waren harde klappen, het deed ook echt pijn en toen heb ik gezegd; "Stop, het doet pijn". Hij stopte niet.
Ik heb zijn hand, toen hij mij meerdere keren sloeg op mijn vagina, vast gepakt en weggeduwd, maar daarna sloeg hij mij weer. Hij probeerde zijn piemel weer in mij te krijgen maar dat lukte niet. Toen stopte hij een vinger in mijn anus.
Dat slaan op mijn vagina en die vinger in mijn anus, heb ik meerdere keren gezegd
dat ik het niet wilde en zijn hand weggehaald en zijn vinger eruit getrokken.
Met zijn ene hand sloeg hij op mijn vagina en met de andere hield hij mij vast.
Toen hij met zijn vinger in mijn anus ging hield hij met zijn andere hand mij vast.
[naam 1]heeft als getuige – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [3]
Ik lag in bed te slapen en midden in de nacht ging de telefoon. Ik weet nog dat
het 03:.. nog wat was, dat zag ik op de display van mijn klokje dus het was na 03:00
uur. Ik had [slachtoffer] overstuur aan de telefoon en ze was aan het huilen. Ze zei dat ik
haar nu moest komen halen.
Ze stond bij het [straatnaam 2] in Maastricht. Op de heenweg, vlak voor het
[straatnaam 2] zag ik een jongen lopen, donker gekleed. Ik dacht nog: 'zou die er iets mee te maken hebben'?
Toen vertelde ze me dat ze met een jongen aan de praat was geraakt en de avond mee had doorgebracht. Ze is meegegaan naar zijn huis. In het begin nog normaal, maar daarna werd hij handtastelijk en steeds dwingender, later agressief en gooide hij haar neer. Hij trok haar kleren uit. Ze had een paar keer gezegd dat ze dat niet wilde. Hij was door gegaan, hij was steeds agressiever geworden en hij was heel sterk dus ze kon zich niet goed verzetten. Hij is toen toch bij haar binnen gekomen, gepenetreerd. Uiteindelijk is ze van hem weg kunnen gaan.
Toen heeft ze mij gebeld. Toen ik met [slachtoffer] in de auto wegreed liep die jongen daar weer. Ik vroeg aan haar of dat die jongen was en [slachtoffer] reageerde: "rij door, rij door, rij door". Ze was bang dat ik ging stoppen.
Ze was overstuur en in paniek. Ze was verdrietig en ik dacht dat er iets ergs was gebeurd. Ik had haar nog nooit zo gehoord. Paniek en een bibberende stem.
Ik zag aan haar gezicht dat ze bang was. Ze deed alsof ze achtervolgt werd, ze stapte heel snel in de auto.
Ze had een paar keer gezegd dat ze dat niet wilde. Dat hij haar moest laten
gaan en dat hij moest stoppen. Dat hij moest stoppen heeft ze letterlijk tegen mij
gezegd. Hij ging door. Ze heeft hem ook geprobeerd weg te duwen. Hij hield haar vast en ging door.
Die nacht nog zag ik een rode plek op haar wang. En toen liet [slachtoffer] ook haar bil zien. Op de bil had ze een flinke rode plek. En haar bovenarm had ook een rode plek.
In het
letselrapportagevan forensisch arts M. Nysten staat – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: [4]
Datum onderzoek: 12-12-2021
Betrokkene: [slachtoffer]
Er is sprake van enkele onderhuidse bloeduitstortingen en striemen aan het hoofd, de linkerarm, de linker bil en het rechter been.
Enkele van deze letsels, zoals de roodheid aan de achterkant van de nek, de bloeduitstortingen aan de linkerarm, de billen en het rechterbeen zijn waarschijnlijker toegebracht van aard dan accidenteel van aard.
De door betrokkene gemelde toedracht kan een passende verklaring vormen voor de beschreven letsels.
In
bijlage 2bij het verhoor van getuige [naam 2] staat – zakelijk weergegeven – het volgende: [5]
Bericht van verzender (de rechtbank begrijpt [naam 2] ) naar [slachtoffer] op 10 december 2021 om 01:08 uur: ‘Ben jij oke daar?’
Bericht van [slachtoffer] naar verzender op 10 december 2021 om 03:24 uur: ‘Nee’
Bericht van [slachtoffer] naar verzender op 10 december 2021 om 03:24 uur: ‘Helemaal niet’
Bericht van [slachtoffer] naar verzender op 10 december 2021 om 03:26 uur: ‘Sta op straat’
Bericht van [slachtoffer] naar verzender op 10 december 2021 om 03:49 uur: ‘Het was echt een tyfusMongool’
Bericht van [slachtoffer] naar verzender op 10 december 2021 om 03:49 uur: ‘Heb geprobeerd om bij mensen nog binnen te komen en nu maar mama gebeld’
Bericht van [slachtoffer] naar verzender op 10 december 2021 om 03:49 uur: ‘Ze komt me ophalen’.
De
verdachteheeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [6]
[slachtoffer] en ik hebben in de nacht van 9 op 10 december 2021 seks gehad.
Bewijsoverweging
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die aangever/getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier echter tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren.
De vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn hiervoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs ‘voldoende steun’ geven aan de verklaring van de getuige. Dit betekent dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van de getuige. Het steunbewijs mag in beginsel niet afkomstig zijn van dezelfde bron, in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat hem of haar is overkomen. Een dergelijke
de auditu-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen die de
de auditu-getuige persoonlijk heeft gedaan, voldoende steunbewijs opleveren. Ook kunnen eigen waarnemingen van getuigen, die weliswaar niet het kernverwijt, bijvoorbeeld de verweten seksuele handelingen, bevestigen, binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden een rol van betekenis te kunnen spelen als steunbewijs naast de verklaring van het slachtoffer.
Geloofwaardigheid aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig. Aangeefster heeft gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent verklaard. Zij heeft de seksuele handelingen die tussen hen plaatsvonden, met inbegrip van haar eigen aandeel daarin, in detail beschreven. Haar aangifte op 21 december 2021, het informatief gesprek zeden en haar verklaring bij de rechter-commissaris op 29 mei 2024 komen in essentie met elkaar overeen. De inconsistenties waarop de raadsman heeft gewezen, zijn niet van dien aard dat daarom aan de betrouwbaarheid van de verklaringen moet worden getwijfeld. Verder draagt aan de geloofwaardigheid van aangeefster bij dat zij ook aan haar moeder direct heeft verteld dat zij tegen haar wil seks heeft gehad, dat ze een paar keer heeft gezegd dat ze niet wilde, dat hij haar moest laten gaan en dat hij moest stoppen, en dat ze heeft geprobeerd om hem weg te duwen. Ook heeft aangeefster dezelfde nacht naar haar vriendin [naam 2] geappt dat het niet ‘oke’ was, en dat de verdachte een ‘tyfusmongool’ is. Voorts heeft haar moeder verklaard over de hevige gemoedstoestand waarin de aangeefster verkeerde toen zij haar belde. Ook dit ondersteunt de verklaringen van aangeefster en past niet bij de verklaring van de verdachte dat de seks vrijwillig en plezierig was.
Dwang, opzet
Voor een bewezenverklaring van ‘dwang’ in de zin van artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het geweld en/of de andere feitelijkheden voor degene die eraan blootstaat, leidt tot het ondergaan van wat zij of hij zonder dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben laten gebeuren. Van ‘dwingen’ kan ook sprake zijn als het slachtoffer zich door het onverhoedse (in betekenis van onverwachte) van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten of in het geval dat nadat de seksuele handelingen aanvankelijk zonder dwang zijn aangevangen, het slachtoffer door geweld of een andere feitelijkheid wordt gedwongen tot voortzetting daarvan. Ten slotte is slechts aan ‘dwingen’ voldaan indien het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte – dat in ‘dwingen’ besloten ligt – mede omvat dat de verdachte het slachtoffer handelingen, die bestaan of mede bestaan uit seksueel binnendringen, doet ondergaan tegen zijn of haar wil. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. [7]
Uit zowel de aangifte als de verklaring van de verdachte komt naar voren dat de seks aanvankelijk vrijwillig en met instemming van de aangeefster plaatsvond. In de loop van de seks krijgt deze echter een steeds gedwongener karakter. Ofschoon aangeefster blijkens haar verklaringen de seks vanaf het begin als dwingend heeft ervaren, kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat de verdachte hierop van meet af aan (voorwaardelijk) opzet had. Vanaf het moment dat hij aangeefster meermalen op haar vagina had geslagen en herhaaldelijk een vinger in haar anus had geduwd, en aangeefster duidelijk verbaal en non-verbaal te kennen had gegeven dat zij dit niet wilde en dat dit pijn deed, moet voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat zij niet langer instemde met de seksuele handelingen. Door desondanks door te gaan en haar vast te pakken, te slaan, uit te schelden en ‘doggy’ te penetreren waarbij haar hoofd zo hard de muur raakte dat zij hieraan een blauwe plek overhield, heeft de verdachte minstgenomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangeefster daarmee heeft ‘gedwongen’ in de zin van artikel 242 van het Wetboek van strafrecht om de daarin omschreven handelingen tegen haar zin verder te ondergaan.
De rechtbank acht aldus het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek raadsman
De raadsman heeft de rechtbank voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, verzocht om opdracht te geven het script van het toneelstuk ‘ [naam toneelstuk] ’ (en andere daarmee samenhangende correspondentie) aan het dossier toe te voegen.
De rechtbank acht toevoeging van de gevraagde stukken niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, en wijst het verzoek af.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 10 december 2021 in de gemeente Maastricht door geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] (meermalen) in het gezicht heeft geslagen en
- die [slachtoffer] (meermalen) heeft uitgescholden en
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en
- die [slachtoffer] (meermalen) op haar vagina heeft geslagen en
- een vinger in de anus van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en
- die [slachtoffer] (meermalen) op haar billen heeft geslagen terwijl hij haar penetreerde
en
- ( telkens) voorbij is gegaan aan de (verbale en non-verbale) signalen van die [slachtoffer]
dat zij dit niet wilde en
- ( aldus) een dreigende situatie heeft gecreëerd waarin die [slachtoffer] zich niet kon en/of
durfde verzetten tegen en/of kon onttrekken aan en/of weerstand bieden tegen de
handelingen van verdachte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
verkrachting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 30 maanden. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een jonge vrouw die hij diezelfde avond had leren kennen, bij hem thuis verkracht. Hij heeft haar ongevraagd geslagen en geknepen tijdens de seks, en haar verbale en non-verbale signalen waarmee ze te kennen gaf dat ze wilde dat hij zou stoppen, genegeerd. Daarmee heeft de aanvankelijk vrijwillig gestarte seks een gedwongen karakter gekregen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat een verkrachting vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Het slachtoffer in deze zaak heeft ter terechtzitting op aangrijpende wijze toegelicht welke gevolgen van de verkrachting zij heeft ondervonden en nog steeds ondervindt.
De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij ook achteraf geen enkel begrip heeft getoond voor het slachtoffer. Hij heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft verklaard dat het slachtoffer zelf had gevraagd om de ruige aanpak, en het element dwang kennelijk achteraf heeft verzonnen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor andere zedendelicten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 2 april 2025. Vanwege de ontkenning van de verdachte heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico. De reclassering heeft zich onthouden van een strafadvies met als opmerking dat reclasseringsinterventies niet geïndiceerd zijn.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Hij lijkt zijn leven op orde te hebben. Ook zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houden met het tijdsverloop.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die het voor het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft, kan echter niet worden volstaan met een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Overschrijding redelijke termijn
Volgens de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. [8] De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte is verhoord te weten 1 februari 2023. Omdat het eindvonnis op 30 april 2025 wordt gewezen en de rechtbank niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn met bijna drie maanden overschreden. De rechtbank weegt dit mee bij het bepalen van de op te leggen straf en zal op de anders passend geachte straf een korting van 1 maand toepassen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij vordert schadevergoeding tot een bedrag van 10.822,55 euro. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
eigen risico: € 612,55
gemiste inkomsten: € 2.210,-
immateriële schade: € 8.000,-
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadeposten, vermeerderd met de wettelijke rente, en gevorderd over het toe te wijzen bedrag de schadevergoeding op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in lijn met de bepleite vrijspraak, zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Subsidiair heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de kosten van het eigen risico. Ten aanzien van de gemiste inkomsten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, en de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering te ingewikkeld is voor de strafprocedure, en de benadeelde partij ook hierin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Niet kan worden vastgesteld dat de geschetste psychische problemen van de benadeelde partij uitsluitend het gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Dit bedrag is opgebouwd uit de posten:
eigen risico: € 612,55
gemiste inkomsten: € 2.210,-
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De wet regelt in artikel 6:106 BW de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 lid 1 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel in aanmerking:
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Op grond van de onderbouwing en hetgeen ter terechtzitting door de benadeelde partij naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd. Voldoende is komen vast te staan dat de beschreven psychische problematiek bij de benadeelde partij een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal ook deze vordering tot een bedrag van € 8.000,- in haar geheel toewijzen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het sinds 1 juli 2024 geldende artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht waarin het bewezenverklaarde strafbaar is gesteld, levert voor de verdachte geen gunstiger regeling op en blijft daarom buiten beschouwing.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 maanden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.A.M. Philippart, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. K.G. Witteman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Tubée, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2025.
Buiten staat
Mr. Beije en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 december 2021 in de gemeente Maastricht
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken en/of
- het gezicht van die [slachtoffer] heeft weggeduwd en/of
- die [slachtoffer] naar voor heeft getrokken en/of naar achteren heeft geduwd, terwijl hij
haar hoofd vasthield en/of
- die [slachtoffer] (op haar rug) op het bed heeft geduwd en/of
- de body en/of de onderbroek van die [slachtoffer] opzij heeft geschoven en/of getrokken
en/of de broek van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) in het gezicht heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) heeft uitgescholden en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) op haar vagina heeft geslagen en/of
- een vinger in de anus van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer] heeft omgedraaid op haar buik en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) op haar billen heeft geslagen, terwijl hij haar penetreerde
en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- ( telkens) voorbij is gegaan aan de (verbale en non-verbale) signalen van die [slachtoffer]
dat zij dit niet wilde en/of
- ( aldus) een dreigende situatie heeft gecreëerd waarin die [slachtoffer] zich niet kon en/of
durfde verzetten tegen en/of kon onttrekken aan en/of weerstand bieden tegen de
handelingen van verdachte.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, registratienummer 2379-2021194347, gesloten d.d. 21 maart 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 92.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 21 december 2021, pagina 7, 9, 10 en 11.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] d.d. 13 januari 2023, pagina 48, 49, 50 en 51.
4.Forensisch medische letselrapportage d.d. 4 januari 2022, pagina 64 en 69.
5.Bijlage 2 van proces-verbaal van verhoor [naam 2] d.d. 20 december 2022 pagina 40 e.v.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 februari 2023, pagina 81 en 84.
7.vgl. o.a. HR 3 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC9311/NJ 1999, 125; HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494; HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:842 en HR 14 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:865.