ECLI:NL:RBLIM:2025:4351

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
ROE 23/3542
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en strijd met het motiveringsbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie. Eiseres had op 30 november 2021 een verzoek ingediend, maar dit werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op een voornemen tot intrekking van haar verblijfsvergunning. De rechtbank heeft op 9 april 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft niet voldoende onderbouwd waarom het niet onredelijk bezwarend zou zijn om de uitkomst van de intrekkingsprocedure af te wachten. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/3542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap (naturalisatie).
1.1.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 24 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek van eiseres om verkrijging van het Nederlanderschap op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres is op 15 maart 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht ingegaan op 6 november 2020. Op
10 februari 2023 heeft verweerder het voornemen uitgebracht de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken.
5. Eiseres heeft op 30 november 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. Daarbij wordt verwezen naar het voornemen van 10 februari 2023 om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken, waardoor er bedenkingen bestaan tegen haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. [1] Verweerder ziet geen mogelijkheid om van deze voorwaarde op grond van de algemene hardheidsclausule af te wijken omdat uit de tekst van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) volgt dat niet kan worden afgeweken van het vereiste uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN.
Wat is het relevante toetsingskader?
6. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de RWN vermeldt dat voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking komt de verzoeker tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan.
7. In paragraaf 3.1 van de Handleiding staat dat een verzoeker als hoofdregel niet alleen moet voldoen aan de wettelijke voorwaarden en richtlijnen op het moment waarop het verzoek wordt ingediend, maar ook op het moment waarop de IND beslist op het verzoek. Een verzoek van een persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek nog voldeed aan de wettelijke voorwaarden en richtlijnen voor naturalisatie, maar die op het moment van de beslissing op het verzoek inmiddels niet meer voldoet aan deze vereisten, wordt dus afgewezen.
Mocht verweerder in het voornemen een reden voor afwijzing zien?
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder in het uitgebrachte voornemen geen aanleiding heeft kunnen zien voor afwijzing van het naturalisatieverzoek van eiseres. Dit voornemen is namelijk nauwelijks op de persoon toegespitst en nauwelijks gemotiveerd.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet in geschil is dat er op
10 februari 2023 aan eiseres een voornemen bekend is gemaakt tot intrekking van haar verblijfsvergunning asiel. Gelet hierop bestaan er dus bedenkingen tegen haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland waardoor op het moment van bekend maken van de afwijzing op 13 oktober 2023 niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor naturalisatie.
10. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat verweerder op het naturalisatieverzoek van eiseres besliste, het voornemen bestond om haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken. De rechtbank is van oordeel dat dit genoeg is om het bestaan van bedenkingen tegen het verblijf in Nederland voor onbepaalde tijd aan te nemen. [2] De vraag of de verblijfsvergunning van eiseres daadwerkelijk zal worden ingetrokken is op dit moment onzeker maar dat maakt het voorgaande niet anders. Dat het voornemen volgens eiseres nauwelijks op de persoon is toegespitst en nauwelijks is gemotiveerd is hierbij niet van belang. De omstandigheid dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een aanwijzing bestond voor de mogelijke intrekking van de verblijfsvergunning is voldoende om van een bedenking in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN te kunnen spreken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het voornemen (in beginsel) terecht een reden voor afwijzing heeft gezien.
Had verweerder de uitkomst van de intrekkingsprocedure moeten afwachten?
11. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte, ondanks dat hiertoe is verzocht, de uitkomst van de vreemdelingenrechtelijke procedure (intrekkingsprocedure) niet afgewacht. In het geval van eiseres is niet op de persoon toegespitst gemotiveerd waarom in dit geval de besluitvorming in de intrekkingsprocedure niet wordt afgewacht, ondanks dat zij daar al in haar bezwaarschrift expliciet om heeft verzocht. Als verweerder in de vreemdelingenrechtelijke procedure niet tot een intrekking overgaat, moet eiseres gedwongen een nieuw verzoek tot naturalisatie doen met bijkomende kosten en behandelduur. Dat was niet voorzienbaar want in het geval van eiseres was er niet al voor het indienen van het naturalisatieverzoek twijfel aan het verblijfsrecht. Het voornemen is namelijk pas na het indienen van het naturalisatieverzoek uitgebracht en is bovendien nauwelijks op de persoon van eiseres toegespitst. Dat verweerder desondanks ervoor kiest om over te gaan tot afwijzing van het onderhavige verzoek, is uiterst onzorgvuldig, niet opportuun en in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder had hierin aanleiding moeten zien om de verdere besluitvorming te pauzeren tot duidelijkheid bestaat over de intrekkingsprocedure.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de besluitvorming in de intrekkingsprocedure terecht niet is afgewacht. Verweerder heeft gehandeld volgens paragraaf 3.2 van de Handleiding voor toepassing van de RWN. Naar de mening van verweerder hoefde hij zich niet te vergewissen van de deugdelijkheid van het voornemen in de intrekkingsprocedure. Dat het voornemen bekend was gemaakt leidde al tot het oordeel dat er bedenkingen bestaan. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat hij niet gehouden was de onderhavige besluitvorming aan te houden in afwachting van de uitkomst van de intrekkingsprocedure. [3] Verweerder ziet niet in waarom het tijdsverloop en de onzekerheid over het al dan niet behouden van de verblijfsvergunning aanleiding zouden moeten zijn om hiervan af te wijken. Deze omstandigheden zijn namelijk inherent aan de procedure die voorafgaat aan een eventuele intrekking van een verblijfsvergunning. Zowel de Handleiding als de jurisprudentie geven geen aanleiding om hiervan af te wijken op basis van deze omstandigheden.
13. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder niet gehouden is het nemen van een besluit in de naturalisatieprocedure aan te houden om de uitkomst van de intrekkingsprocedure af te wachten. [4] Dit sluit echter niet uit dat het in sommige gevallen zo onevenredig bezwarend kan zijn om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de vreemdelingenrechtelijke procedure af te wachten, dat verweerder dit toch had moeten doen. [5] Als verweerder besluit om geen gebruik te maken van deze afwijkingsbevoegdheid, moet hij dit in het besluit deugdelijk motiveren. [6]
13.1.
De rechtbank overweegt dat ter zitting meer duidelijk is geworden over de omstandigheden die hebben geleid tot het voornemen tot intrekking. Verweerder heeft namelijk toegelicht dat er sprake is van een strafzaak tegen een (voormalige) gemachtigde die ervan wordt verdacht asielrelazen te hebben verkocht aan diverse vreemdelingen. Aan alle vreemdelingen die op enig moment door deze persoon zijn bijgestaan is – voor zover aan de orde – een voornemen tot intrekking uitgebracht. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd ook te kennen gegeven dat het voornemen in zoverre, zoals eiseres ook stelt, nauwelijks op de persoon is toegespitst omdat uit nader onderzoek zou moeten blijken of er daadwerkelijk reden is om aan te nemen dat sprake is van een gekocht asielrelaas. Het voornemen dat eiseres ten aanzien van de intrekking van haar verblijfsvergunning heeft gekregen beschrijft dus enkel dat mogelijk sprake is van onjuiste gegevens en dat nader onderzoek nodig is. Dat betreft een tijdrovend onderzoek dat zorgvuldig moet plaatsvinden, waardoor (vervolg)besluitvorming lang(er) op zich laat wachten.
13.2.
De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar is dat er juist in de gegeven omstandigheden in een lopende naturalisatieprocedure (vroeg) een voornemen tot intrekking wordt uitgebracht. De rechtbank heeft er verder begrip voor dat het grootschalige onderzoek tijd kost en zorgvuldig moet gebeuren waardoor nadere besluitvorming enige tijd op zich kan laten wachten. De rechtbank acht dat echter wel een zodanig bijzondere situatie dat verweerder met een daarop toegespitste motivering moet onderbouwen waarom hij geen gebruik maakt van de afwijkingsbevoegdheid om de besluitvorming in de naturalisatieprocedure aan te houden in afwachting van uitkomst van de intrekkingsprocedure. Daarbij zou verweerder ook oog moeten hebben voor de bijzonder (onzekere) situatie van eiseres. Een dergelijke toegespitste motivering ontbreekt in het bestreden besluit. Verweerder heeft volstaan met de stelling dat een afwijzing van het naturalisatieverzoek geen gevolgen heeft voor de totstandkoming van het besluit op de intrekking van de verblijfsvergunning en dat hetgeen is aangevoerd niet kan worden gezien als bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij in dit specifieke geval geen gebruik heeft gemaakt van zijn afwijkingsbevoegdheid. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
13.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om een tussenuitspraak te doen. Naar het zich laat aanzien zou een tussenuitspraak namelijk geen efficiënte afdoening van het beroep met zich meebrengen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat ter zitting is gebleken dat er vorderingen en ontwikkelingen zijn in de intrekkingsprocedure. Verweerder heeft toegelicht dat er na onderzoek sprake is van een vermoeden dat eiseres daadwerkelijk een asielrelaas heeft gekocht en dat er mogelijk een aanvullend voornemen zal worden genomen omdat er rekening gehouden moet worden met inmiddels gewijzigde jurisprudentie en verwestering als mogelijk nieuw asielmotief. Er zal in elk geval op korte termijn een gehoor plaatsvinden. Mede gelet op deze ontwikkelingen is op voorhand niet evident hoe een nieuwe beslissing op bezwaar zou moeten luiden en of verweerder gebruik zou maken van de afwijkingsbevoegdheid. Het is daarom aan verweerder om na vernietiging een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. Gelet op de genoemde omstandigheden zal de rechtbank daaraan geen (eigen) termijn verbinden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Omdat het aan verweerder is te beslissen over naturalisatie zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
16. Daarbij ziet de rechtbank ook aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1460 en van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3144.
3.Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1032.
4.Uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1032.
5.Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1286, r.o. 4.2.
6.Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1286, r.o. 4.3.